Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 130814 vergoeding shockschade na confrontatie met opzettelijke aanrijding goede kennis; geen nauwe affectieve relatie; ongeval onvoldoende schokkend

Rb Rotterdam 130814 vergoeding shockschade na confrontatie met opzettelijke aanrijding goede kennis; geen nauwe affectieve relatie; ongeval onvoldoende schokkend


De feiten

2.1.
Op 10 juni 2012 was [eiser] bij zijn ouders, die wonen te [woonplaats3]. Op enig moment liep [eiser] naar buiten om kennissen van zijn ouders, de heer en mevrouw [persoon1], die bij zijn ouders langs zouden komen, te begroeten. Toen de heer [persoon1] (hierna: [persoon1]) met in zijn handen twee kooien met duiven naar [eiser] toegelopen kwam, werd hij aangereden door [gedaagde2], die in de door hem bestuurde Volkswagen Polo achteruit reed op de oprit van de woning van de ouders van [eiser]. Later bleek [eiser] dat [persoon1] toen hij met zijn vrouw op weg was naar de ouders van [eiser], met [gedaagde2] onenigheid had gehad. Toen [gedaagde2] bij een tankstation was gestopt had [persoon1] datzelfde gedaan, waarna [persoon1] [gedaagde2] een aantal malen had gestompt. Daarop was [gedaagde2] [persoon1] achternagereden naar de woning van de ouders van [eiser].

2.2.
[eiser] zag de aanrijding op de oprit van zijn ouders voor zijn ogen gebeuren. Toen [persoon1] op de grond terecht was gekomen zat zijn hoofd onder het bloed. Het ooglid onder zijn linkeroog was gescheurd en hij had schaafwonden aan armen en benen. Aanvankelijk bewoog hij niet. [persoon1] is daarop met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Daar is de sluitspier van zijn oog hersteld en is een wond aan zijn wenkbrauw gehecht.
[persoon1] is nadien nog diverse malen aan zijn oog en been geopereerd. Hij heeft nog steeds oog- en beenklachten: er blijft vocht in zijn oog staan en de bloeduitstortingen in zijn been zijn gaan verkalken.

2.3.
[gedaagde2] is door de rechtbank Gelderland bij vonnis van 1 juli 2013 wegens het plegen van zware mishandeling van [persoon1] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. [gedaagde2] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

2.4.
Allianz is de WAM-verzekeraar van de Volkswagen Polo waarmee [gedaagde2] [persoon1] heeft aangereden. Zij heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval jegens [persoon1] erkend.


Het geschil

3.1.
[eiser] stelt dat [gedaagde2] door het aanrijden van [persoon1] ook jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, nu [eiser] is geconfronteerd met de aanrijding en de ernstige gevolgen daarvan. Hij stelt er aanvankelijk vanuit te zijn gegaan dat [persoon1] dood was en in een hevige emotionele shock terechtgekomen te zijn, waardoor bij hem psychisch letsel is ontstaan. Er is sprake van een posttraumatisch stresssyndroom. [eiser] lijdt aan slaapproblemen, herbeleving, nachtmerries, vermoeidheid, prikkelbaarheid en concentratieproblemen. Ten gevolge daarvan heeft hij zijn werkzaamheden en zijn huishoudelijke taken niet althans slechts gedeeltelijk kunnen uitvoeren en is dat nog steeds het geval, aldus [eiser].

3.2.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad
- voor recht verklaart dat [gedaagde2] een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens [eiser];
- Allianz en [gedaagde2] hoofdelijk veroordeelt om aan [eiser] te betalen de door hem geleden en nog te lijden schade die het gevolg is van de onrechtmatige daad van [gedaagde2], te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, nader op te maken bij staat;
- Allianz en [gedaagde2] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten.

3.3.
Allianz c.s. voert verweer en concludeert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk verklaart althans deze aan hem ontzegt, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, bij niet-betaling binnen veertien dagen na het wijzen van het vonnis te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

4.1.
In het Kindertaxi-arrest1 heeft de Hoge Raad overwogen dat indien iemand door overtreding van een veiligheids- of verkeersnorm een ernstig ongeval veroorzaakt, hij niet alleen onrechtmatig handelt jegens degene die dientengevolge is gedood of gekwetst, maar ook jegens degene bij wie door het waarnemen van het ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of verwond. De daardoor ontstane immateriële schade komt op grond van het bepaalde in artikel 6:106 lid 1, aanhef en sub b, BW voor vergoeding in aanmerking. Daarvoor is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, aldus de Hoge Raad in genoemd arrest.

4.2.
Voordat het Kindertaxi-arrest was gewezen was het maar de vraag of in de door de Hoge Raad genoemde gevallen wel voldaan was aan het relativiteitsbeginsel, dat inhoudt dat geen verplichting tot schadevergoeding bestaat wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden (artikel 6:163 BW). De betreffende overweging van de Hoge Raad creëert voor dat probleem als het ware een oplossing, maar is in de literatuur – naar het oordeel van de rechtbank terecht – wel als “systeemvreemd” aangemerkt. Dat zo zijnde ziet de rechtbank aanleiding om grote terughoudendheid te betrachten als het erom gaat, de gevallen waarin de door de Hoge Raad geboden mogelijkheid toepassing kan vinden, extensief (ten gunste van derden/niet-direct benadeelden) te interpreteren.

4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval niet voldaan aan de voorwaarden die de Hoge Raad stelt aan het recht op vergoeding van schade door de confrontatie met een schokkende of traumatische gebeurtenis (doorgaans aangeduid als ‘shockschade’), meer in het bijzonder als het gaat om de aard van de relatie tussen [eiser] en [persoon1] en de ernst van het ongeval dat [persoon1] is overkomen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.

4.4.
[eiser] heeft gesteld dat niet vereist is dat de derde die schadevergoeding vordert een nauwe affectieve relatie met het slachtoffer (de direct benadeelde) heeft of had. Inderdaad is het zo dat de Hoge Raad heeft overwogen “hetgeen zich met name (cursivering rechtbank) zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of gewond”. Deze formulering laat op zichzelf de mogelijkheid open dat ook anderen dan diegenen die met het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hebben of hadden, aanspraak kunnen maken op vergoeding van schade als genoemd. De rechtbank ziet echter, tegen de achtergrond van de geboden terughoudendheid zoals overwogen in het voorgaande sub 4.2, geen aanleiding om te oordelen dat de kring van gerechtigden veel ruimer is dan personen die een nauwe affectieve relatie met het slachtoffer hebben of hadden.

4.5.
Door [eiser] is gesteld dat [persoon1] en zijn vrouw één of twee keer per week bij zijn ouders over de vloer komen en een vergelijkbaar aantal keren bij hem. Dit is niet (gemotiveerd) door Allianz c.s. betwist, zodat de rechtbank ervan uit zal gaan dat [persoon1] naast een kennis van de ouders van [eiser] ook een (goede) kennis van [eiser] is. Daarmee behoort [eiser] echter nog niet tot de kring van gerechtigden tot het vorderen van vergoeding van schade door de confrontatie met een schokkende of traumatische gebeurtenis zoals door de Hoge Raad bedoeld in het Kindertaxi-arrest. Daarvoor is naar het oordeel van de rechtbank, zeer bijzondere omstandigheden daargelaten, een nauwere relatie vereist dan het zijn van (goede) kennissen.

4.6.
De rechtbank betwijfelt niet dat het ongeval dat [persoon1] is overkomen voor hem ernstige gevolgen heeft gehad en dat [eiser] geschokt is door de confrontatie met de aanrijding en de gevolgen daarvan voor [persoon1]. Dat zo zijnde moet echter worden vastgesteld dat de feiten van deze zaak objectief bezien (aanmerkelijk) minder schokkend van aard zijn dan de feiten die ten grondslag liggen aan Kindertaxi-arrest en ook de feiten die ten grondslag liggen aan de andere – de rechtbank bekende – na dat arrest gewezen rechterlijke uitspraken waarin vergoeding van schade door de confrontatie met een schokkende of traumatische gebeurtenis is toegekend.

4.7.
Het in het voorgaande sub 4.4-5 en 4.6 overwogene brengt, in onderling verband bezien, met zich dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. Hetgeen partijen overigens hebben gesteld (bijvoorbeeld betreffende de vraag of [eiser] door het ongeval ook geestelijk letsel heeft opgelopen dat in rechte kan worden vastgesteld) behoeft geen behandeling. ECLI:NL:RBROT:2014:6672