Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 270120 affectieschadevordering na doodslag; toegewezen voor vader, moeder en met slachtoffer samenlevende broer, voor broer ook shockschade

RBDHA 270120 affectieschadevordering na doodslag; toegewezen voor vader, moeder en met slachtoffer samenlevende broer, voor broer ook shockschade

5
De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, wordt opgelegd.

5.2
Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft subsidiair bepleit dat er een lagere gevangenisstraf moet worden opgelegd.

5.3
Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag door [slachtoffer 1] met een mes in het hart te steken. Doodslag behoort tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor dit misdrijf als maximumstraf een gevangenisstraf van 15 jaren vastgesteld. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is en het in die zin lastig is om zaken met elkaar te vergelijken, wordt doorgaans voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf opgelegd van tussen de 8 en 12 jaren. Dat neemt niet weg dat het gedrag dat tot toepassing van deze strafbepaling leidt, vele verschillende vormen kan aannemen, zodat in ieder concreet geval dient te worden nagegaan welke mate van ernst daaraan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.

Verdachte heeft met zijn handelen [slachtoffer 1] het leven ontnomen. Daardoor heeft verdachte de nabestaanden, ouders, familie en vrienden onherstelbaar veel leed aangedaan, zoals de vader en de broer van het slachtoffer in hun slachtofferverklaringen treffend hebben verwoord. De zoon van het slachtoffer zal bovendien zonder zijn vader opgroeien.

De wijze waarop [slachtoffer 1] het leven is verloren, is in meerdere opzichten afschrikwekkend. [slachtoffer 1] zelf heeft immers moeten ervaren hoe hij met een mes is gestoken, veel bloed verloor en vervolgens in elkaar is gezakt op straat voor de ogen van zijn broer en vrienden. Dit is ook voor zijn broer en vrienden die bij het steekincident aanwezig waren en het slachtoffer hevig bloedend hebben zien neervallen een enorm angstige situatie zijn geweest.

Het incident heeft bovendien plaatsgevonden tijdens koopavond in een winkelstraat, waarbij omstanders in de [adres 2] zijn geconfronteerd met het steekincident en de gevolgen daarvan. Het handelen van verdachte heeft bij hen, maar ook bij anderen die daarvan op de hoogte zijn geraakt, zoals bijvoorbeeld de buurtbewoners, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Ook in algemene zin brengt een steekincident met dodelijke afloop voor het grote publiek gevoelens van onveiligheid met zich.

Uit het strafblad van verdachte d.d. 20 november 2019 blijkt dat verdachte met uitzondering van een diefstal met geweld in 2014, niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. In het kader van eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten heeft verdachte jarenlang hulp van de reclassering gehad.

De rechtbank heeft verdere acht geslagen op het Pro Justitia rapport d.d. 28 mei 2019 van drs. R.K.F. Lemmens, klinisch psycholoog. De psycholoog concludeert dat er bij verdachte geen aanwijzingen zijn voor een persoonlijkheids- of psychiatrische stoornis, maar dat de verdachte wel lijdt aan een licht verstandelijke beperking. Ten tijde van het bewezenverklaarde was deze verstandelijke beperking aanwezig en actueel. De psycholoog adviseert dan ook om verdachte het bewezenverklaarde verminderd toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over.

Gezien de aard en ernst van het bewezenverklaarde kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht dit een ernstige vorm van doodslag, maar daar staat tegenover dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Hoewel de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf passend en geboden is, gelet op de ernst van het feit. De rechtbank legt de verdachte daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 jaren op, met aftrek van het voorarrest.

6
De vordering van de benadeelde partijen

Als benadeelde partijen, met een vordering tot schadevergoeding, hebben zich gevoegd de vader ( [vader slachtoffer] ), de [moeder slachtoffer] ), de broer ( [broer slachtoffer] ) en een vriend [vriend slachtoffer] ) van het slachtoffer.

[vader slachtoffer] heeft een bedrag van € 27.646,28 gevorderd, te vermeerderen met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering bestaat uit € 17.500,- aan immateriële schade (affectieschade) en € 10.146,28 aan kosten van de uitvaart.

[moeder slachtoffer] heeft een bedrag van € 19.010,69 gevorderd, te vermeerderen met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering bestaat uit€ 17.500,- aan immateriële schade (affectieschade) en € 1.510,69 aan kosten voor een retourticket Suriname – Nederland om bij de uitvaart van haar zoon aanwezig te zijn.

[broer slachtoffer] heeft een bedrag van € 22.500,- aan immateriële schade gevorderd, te vermeerderen met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering bestaat uit € 17.500,- aan immateriële schade (affectieschade) en € 5.000,- aan shockschade.

[vriend slachtoffer] heeft een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade gevorderd, te vermeerderen met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.

6.1
Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vorderingen voldoende zijn onderbouwd en voor volledige toewijzing in aanmerking komen.

6.2
Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat alle vorderingen moeten worden afgewezen vanwege de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair acht de verdediging de vorderingen te belastend voor het strafproces en onvoldoende onderbouwd. Voor de vorderingen tot vergoeding van immateriële schadevergoeding zou een klein voorschot op zijn plaats kunnen zijn, maar voor het overige zouden de benadeelde partijen hun vordering bij de civiele rechter aanhangig moeten maken.

6.3
Het oordeel van de rechtbank

Vordering [vader slachtoffer]

Affectieschade

Op grond van artikel 6:108 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is, indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander verplicht tot vergoeding van een bedrag voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat aan de in het vierde lid van dat artikel genoemde naasten. Onder deze naasten vallen onder meer degenen die ten tijde van het overlijden ouder van de overledene zijn (lid 4 sub c) en andere personen die ten tijde van de gebeurtenis (het overlijden) in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staan, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van lid 3 als naasten worden beschouwd (lid 4 sub g).

Het bedrag dat voor toekenning voor vergoeding van deze affectieschade in aanmerking komt wordt bij algemene maatregel van bestuur, in dit geval het Besluit Vergoeding Affectieschade, vastgesteld. Volgens artikel 1 lid 1 van dit Besluit geldt, in het geval van overlijden door een misdrijf, een vergoeding van € 17.500,- voor beide hiervoor genoemde categorieën van naasten.

Het voorgaande betekent dat [vader slachtoffer] , de vader van het slachtoffer, recht heeft op vergoeding van affectieschade van € 17.500.-, zoals hij heeft gevorderd. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen.

Kosten uitvaart

Op grond van artikel 6:108 lid 2 BW is de aansprakelijke, in dit geval de verdachte, ook verplicht tot vergoeding van de kosten van lijkbezorging, voor zover deze kosten in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. [vader slachtoffer] heeft gesteld en met bonnen onderbouwd dat zijn schade in dit verband € 10.146,28 (uitvaart en grafmonument) bedraagt. Dit zijn geen ongebruikelijk hoge kosten voor lijkbezorging. De vordering is hiermee voldoende onderbouwd en zal daarom worden toegewezen.

Conclusie:

De rechtbank zal de vordering van [vader slachtoffer] in het geheel toewijzen, inclusief de wettelijke rente met ingang van 17 januari 2019.

Nu de verdachte wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld en naar burgerlijk recht voor de door [vader slachtoffer] geleden schade aansprakelijk is, zal de rechtbank ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

Vordering [moeder slachtoffer]

Affectieschade

Voor [moeder slachtoffer] , de moeder van het slachtoffer, bestaat op grond van dezelfde argumenten als hierboven voor [vader slachtoffer] beschreven een recht op vergoeding van affectieschade van € 17.500,-. Nu dit ook het bedrag is dat zij heeft gevorderd zal dit deel van haar vordering in het geheel worden toegewezen.

Vliegtickets

[moeder slachtoffer] heeft gesteld dat zij woonachtig is in Suriname en voor de uitvaart van haar zoon naar Nederland is gekomen. Dit is door de verdediging niet weersproken. Ter onderbouwing van haar vordering heeft zij een kopie van haar vliegticket overgelegd met daarop een bedrag van € 1.510,69. Haar vordering is daarmee voldoende onderbouwd en zal daarom worden toegewezen.

Conclusie:

De rechtbank zal de vordering van [moeder slachtoffer] in het geheel toewijzen, inclusief de wettelijke rente met ingang van 17 januari 2019.

Nu de verdachte wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld en naar burgerlijk recht voor de door [moeder slachtoffer] geleden schade aansprakelijk is, zal de rechtbank ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

Vordering [broer slachtoffer]

Affectieschade

is de broer van het slachtoffer. Hij heeft gesteld dat hij en het slachtoffer naast broers ook beste vrienden en sinds een aantal jaar ook huisgenoten waren. Zij gingen samen naar de sportschool en gingen samen op stap. Deze stellingen zijn door de verdediging niet betwist, zodat de rechtbank dit als vaststaand zal aannemen. Naar het oordeel van de rechtbank wijst dit alles op een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene dat uit de eisen van redelijkheid voortvloeit dat [broer slachtoffer] voor de toekenning van een schadevergoeding als naaste in de zin van artikel 6:108 lid 3 BW moet worden aangemerkt (artikel 108 lid 4 onder g BW). Ook [broer slachtoffer] heeft om die reden recht op de door hem gevorderde schadevergoeding van € 17.500,-. Dit deel van zijn vordering zal dan ook worden toegewezen.

Shockschade

Op basis van bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad kan vergoeding van immateriële schade plaatsvinden als door het waarnemen van het tenlastegelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond. Voor vergoeding is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.

[broer slachtoffer] was, zoals hierboven vastgesteld, broer, beste vriend en huisgenoot van het slachtoffer en stond om die reden in een nauwe affectieve relatie tot het slachtoffer. Op de bewuste 17 januari 2019 is hij er getuige van geweest hoe zijn broer op enkele meters afstand van hem werd neergestoken. Voorts blijkt uit het dossier dat hij kort hierna bij zijn broer is gebleven en het bloeden heeft proberen te stoppen met zijn sjaal. Korte tijd later is zijn broer overleden. Ter onderbouwing van zijn vordering is een Vastgesteld Behandelplan BasisGGZ van 6 november 2019 overgelegd, waarin de psychische gevolgen van de dood van zijn broer staan beschreven. Er is onder meer sprake van inslaapproblemen, nachtmerries, flash-backs, schrikreacties, verhoogde alertheid, vermijding van situaties en herinneringen en schuldgevoelens. Er is diagnostisch gezien sprake van een posttraumatische stressstoornis. Dit is een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.

De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat [broer slachtoffer] als gevolg van het waarnemen van het tenlastegelegde een hevige emotionele schok heeft moeten ondergaan met geestelijk letsel tot gevolg. De vordering van € 5.000,- is onder de genoemde omstandigheden billijk en zal daarom door de rechtbank worden toegewezen.

Conclusie

De rechtbank zal de vordering van [broer slachtoffer] in het geheel toewijzen, inclusief de wettelijke rente met ingang van 17 januari 2019.

Nu de verdachte wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld en naar burgerlijk recht voor de door [broer slachtoffer] geleden schade aansprakelijk is, zal de rechtbank ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

Vordering [vriend slachtoffer]

De vordering van [vriend slachtoffer] tot vergoeding van immateriële schade is gebaseerd op de ten laste gelegde poging tot doodslag/zware mishandeling van [vriend slachtoffer] door de verdachte. Zoals hierboven overwogen wordt de verdachte van dit feit vrijgesproken. Om die reden zal de rechtbank [vriend slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. ECLI:NL:RBDHA:2020:450