Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Haag 201107 smartengeld als gevolg van twee mislukte schouderoperaties 2.268,90

Hof Den Haag 201107 smartengeld als gevolg van twee mislukte schouderoperaties 2.268,90
13. Grief 5 richt zich tegen r.o. 4 van het vonnis van de rechtbank van 3 september 2003, waarin is overwogen dat [appellant] ook zonder de twee foutieve operaties aan het ongeval van 11 oktober 1994 een ontsierend litteken zou hebben overgehouden. De toelichting op de grief klaagt er allereerst over dat de rechtbank ten aanzien van het gevorderde smartengeld ten onrechte niet op elk van de aparte onderdelen van de vordering (litteken, foutieve operaties en pijn, psychische schade en restschade wegens disfunctionaliteit van het lichaam) een beslissing heeft genomen. Deze klacht mist feitelijke grondslag, nu de rechtbank alle onderdelen van de vordering tot smartengeld zoals vermeld in punt 24 en 25 van de inleidende dagvaarding, in r.o. 4 heeft besproken. Hierbij tekent het hof aan dat uit de stukken niet blijkt dat de vordering van [appellant] ter zake van smartengeld tevens gegrond is op de in de toelichting op de grief genoemde "restschade (disfunctionaliteit van het lichaam)". Voorzover [appellant] zijn vordering op dit punt in hoger beroep wenst te vermeerderen, verwijst het hof naar r.o. 15 van dit arrest. Voorts klaagt de toelichting op de grief er over dat de rechtbank ten onrechte geen smartengeld heeft toegekend voor het litteken van [appellant], nu het gaat om een zwaar ontsierend litteken dat hij heeft overgehouden aan de tekortkomingen van MCH c.s. en dat op het strand en bij zwembaden goed zichtbaar en uiterst storend is. Ook deze klacht wordt verworpen. Het hof wijst in dit verband op het rapport van dr. [deskundige 3] (prod. 2 bij conclusie van eis), waarin deze op blz. 10 schrijft: "Het enige objectiveerbare verschil is dat er thans een litteken is, dat enigszins is ingetrokken als gevolg van de vijf operatieve ingrepen. Het hadden er slechts twee behoeven te zijn. Een impairment kan hiervoor echter niet worden geduid, met de methodiek van de AMA." Hieruit vloeit voort dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, [appellant] ook als de operaties direct goed waren verricht een ontsierend litteken zou hebben overgehouden. Weliswaar is aannemelijk dat het litteken minder ontsierend was geweest als [appellant] in plaats van vijf maal slechts twee maal was geopereerd, maar het hof vindt in het rapport van dr. [deskundige 3] en de overige processtukken onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat het verschil dermate groot zou zijn geweest dat dit moet leiden tot een hogere vergoeding dan het bedrag aan smartengeld dat reeds door de rechtbank voor de foutieve operaties en de pijnklachten is toegekend.

14. Grief 6 richt zich tegen het tweede deel van r.o. 4, waarin de rechtbank de vordering van [appellant] tot smartengeld op grond van psychisch letsel als onvoldoende onderbouwd afwijst, en voor de foutieve operaties en de geleden pijn een bedrag van f 5.000,- vast stelt. Het hof overweegt dat het met de rechtbank van oordeel is dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd om aannemelijk te maken dat hij als gevolg van het feit dat de eerste twee operaties niet goed zijn verricht, blijvend geestelijk letsel heeft opgelopen. De door [appellant] in de toelichting op de grief genoemde post traumatische stress-stoornis vindt geen enkele steun in de processtukken. Voorzover [appellant] concrete psychische klachten heeft, zijn deze onvoldoende onderbouwd en heeft [appellant] bovendien niet aannemelijk gemaakt dat deze het gevolg zijn van het enkele feit dat de eerste twee operaties niet goed zijn verricht. Het hof acht wel aannemelijk dat de foutieve operaties voor [appellant] hebben geleid tot onnodige pijn, hetgeen mogelijk ook emotioneel belastend voor hem is geweest, doch het is met de rechtbank van oordeel dat een bedrag van f 5.000,- (€ 2.268,90) aan smartengeld daarvoor een passende vergoeding is. Hierbij heeft het hof gelet op de letselcategorieën als vermeld in de Smartengeldgids, waarbij het hof van oordeel is dat de foutieve operaties en de onnodige extra pijn moet worden aangemerkt als licht letsel in de zin van categorie 2.

15. De subgrief van grief 6 betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen bedrag aan smartengeld heeft toegewezen voor restschade van [appellant] als gevolg van verminderde motoriek. Zoals het hof hierboven reeds heeft overwogen, heeft het (evenals de rechtbank) de vordering van [appellant] niet aldus begrepen, dat deze tevens ziet op smartengeld als gevolg van lichamelijke gebreken. Voorzover dit anders is, althans aldus moet worden begrepen dat [appellant] thans in hoger beroep zijn vordering op dit punt wenst te vermeerderen, faalt de klacht. In het midden kan blijven of [appellant] nog lichamelijke klachten heeft overgehouden aan het hele gebeuren, nu [appellant] onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd om aannemelijk te doen zijn dat hij deze klachten niet had overgehouden als hij direct op 30 november/1 december 1994 op de juiste wijze was geopereerd. Hiervoor zijn ook in de processtukken onvoldoende aanknopingspunten aanwezig. Het hof verwijst hiervoor mede naar r.o. 6 van dit arrest.
LJN BB9590