Hof Arnhem 140709 motorrijder, divers letsel na val 55-58% bi; E 40.000,00
- Meer over dit onderwerp:
SMARTENGELD, divers letsel
Hof Arnhem 140709 motorrijder,
divers letsel (hersenschudding, diverse fracturen, uitval diverse
zenuwen, verscheidene operaties, 55-58% b.i.). 40.000,00 e.s. 25%
4.18 Met grief II bestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank
(vonnis van 15 augustus 2007, r.o. 2.8) dat wegens smartengeld een
bedrag van € 10.000,- toewijsbaar is. Daartoe stelt hij dat hij voor de
bepaling van het aan hem toe te kennen smartengeld de deskundige
Tijbout heeft ingeschakeld, volgens wie € 70.000,- een passend
smartengeld is. [appellant] wijst ter onderbouwing van het gevorderde
bedrag op een vonnis van de rechtbank Utrecht van 8 januari 2003,
Smartengeldgids 2003, nr. 245. Hij bestrijdt dat het rapport van dr.
Mirandolle (productie 2 bij conclusie van antwoord) tot uitgangspunt
kan worden genomen bij de begroting van het smartengeld. Slechts het in
dit rapport vermelde percentage invaliditeit is volgens hem relevant.
Indien het rapport van dr. Mirandolle wordt meegewogen, dienen alle
medische rapportages in de begroting van het smartengeld te worden
betrokken en wenst hij terzake nadere stukken in het geding te brengen.
4.19 Volgens Interpolis c.s. moet bij de begroting van het smartengeld
aansluiting worden gezocht bij de uitspraken die zijn opgenomen in de
Smartengeldgids 2003 onder nummers 233, 234 en 235. Interpolis c.s.
wijzen erop dat Tijbout eenzijdig is ingeschakeld door [appellant] en
niet motiveert waarom hij het bedrag van € 70.000,- passend vindt.
Volgens hen is in het door de rechtbank begrote bedrag met alle
relevante gegevens rekening gehouden.
4.20 De stelling van [appellant] dat Tijbout € 70.000,- een passend
smartengeld vindt, behoeft bij gebreke van onderbouwing door Tijbout
geen verdere bespreking.
4.21 Bij de begroting van het smartengeld naar billijkheid dient
rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden van het
geval, waaronder in ieder geval de aard van de aansprakelijkheid, de
ernst van het aan [geïntimeerde sub 1] te maken verwijt en de aard,
ernst en duur van het geconstateerde letsel. Daarbij wordt acht
geslagen op de bedragen die in vergelijkbare gevallen door de rechter
zijn toegekend.
4.22 Aldus weegt allereerst mee dat het om verkeersaansprakelijkheid
gaat en [geïntimeerde sub 1] als automobilist [appellant] als
motorrijder heeft aangereden, terwijl haar daarvan een verwijt te maken
valt.
4.23 In het kader van de aard, ernst en duur van het geconstateerde
letsel weegt het hof het volgende mee. [appellant] was ten tijde van
het ongeval 43 jaar. Hij heeft bij het ongeval onder andere een
hersenschudding, een gescheurde lever en milt, een sleutelbeenfractuur
links, een opperarmbeenfractuur links, een shocklong, een aandoening
aan een aantal zenuwen met als gevolg gevoelsstoornissen en pijn,
botvorming bij gewrichten, en uitval van diverse zenuwen aan arm en
been opgelopen. Hij heeft na het ongeval tot maart 1996 in het
ziekenhuis en aansluitend in een revalidatiecentrum verbleven. Hij
heeft verscheidene operaties moeten ondergaan, die eveneens gepaard
gingen met ziekenhuisopnames. Hij heeft een langdurige revalidatie
doorgemaakt. Hij heeft moeite met de acceptatie van de blijvende
gevolgen van het ongeval. De mate van invaliditeit als gevolg van het
ongeval is op 55-58% van de gehele mens te stellen. Voorafgaand aan het
ongeval was hij sinds enkele jaren 80-100% arbeidsongeschikt in de zin
van de WAO. In dit geding is niet komen vast te staan dat hij verlies
van arbeidsvermogen lijdt als gevolg van het ongeval. Wel wordt
rekening gehouden met het feit dat het ongeval zijn wens heeft
doorkruist om uit de WAO te geraken en in de toekomst als zelfstandige
zonder personeel aan de slag te gaan. Vast staat dat hij als gevolg van
het ongeval verlies wegens zelfwerkzaamheid heeft. Voor het ongeval was
hij, mede gezien zijn beroep als timmerman, in staat allerlei
werkzaamheden in en om het huis zelf te verrichten. Door het ongeval is
hij daarin ernstig beperkt. Verder herstel van zijn klachten en
beperkingen als gevolg van het ongeval is niet te verwachten.
4.24 Het hof ziet in de door [appellant] aangehaalde uitspraak uit de
Smartengeldgids 2003, nr. 245, wel enkele aanknopingspunten voor de
begroting van het smartengeld, maar het hof ziet daar ook aspecten van
het letsel vermeld die zich bij [appellant] niet hebben voorgedaan,
zoals een verblijf van 3,5 jaar in een verpleeghuis, ongeveer een jaar
niet kunnen praten, cognitieve stoornissen als gevolg van het ongeval
en rolstoelafhankelijkheid. Dit zijn punten die gezien hun ernst en
invloed op het dagelijks leven zwaar wegen bij de begroting van het
smartengeld.
4.25 Bij vergelijking van de eerste twee door Interpolis c.s.
aangehaalde zaken met de hiervoor onder 4.23 vermelde feiten en
omstandigheden, die het hof meeweegt in de situatie van [appellant],
valt op dat de benadeelde in die twee zaken, anders dan [appellant],
tevens restgevolgen van een hersenbeschadiging als gevolg van het
ongeval ondervindt. Het derde geval heeft als opvallend verschil met de
zaak van [appellant] dat de benadeelde ten tijde van het ongeval 17
jaar was. Wanneer de toekomstverwachtingen van de benadeelde op
jeugdige leeftijd zijn doorkruist, werkt dat in de verhouding tot de
aansprakelijke partij in het algemeen smartengeldverhogend. In dit
derde geval werd in 1992 een smartengeld van € 34.034,- toegekend, dat
omgerekend naar heden neerkomt op € 49.526,- (Smartengeldgids 2009, nr.
349).
4.26 Het hof vergelijkt de hiervoor onder 4.22 en 4.23 vermelde feiten
en omstandigheden in het bijzonder nog met Smartengeldgids 2009, nrs.
342-358, die een bandbreedte bestrijken tussen € 40.000,- en € 74.000,-
bij hoofd-, hersen- en zenuwletsel en psychische schade. Dan valt op
dat het bij toekenning van hogere bedragen dan € 40.000,- gaat om
benadeelden die aanzienlijk jonger waren dan [appellant] ten tijde van
het ongeval, en/of als gevolg van het ongeval een hersenbeschadiging
met blijvende gevolgen hebben, en/of als gevolg van het ongeval
arbeidsongeschikt zijn. Bij [appellant] is daarentegen tevens sprake
van arm- en beenletsel met blijvende klachten en beperkingen, hetgeen
niet voor al de genoemde gevallen geldt.
4.27 Gezien al het voorgaande en alles afwegende acht het hof een
smartengeld van € 40.000,- in dit geval billijk. Naar niet in geschil
is, is daarvan 25% oftewel € 10.000,- toewijsbaar. LJN BJ3236