Hof Arnhem 220507 verpl. consultatieburo verliest baby door tekortkomingen gynaecoloog en zkh
- Meer over dit onderwerp:
Hof Arnhem 22-05-07 verpleegster consultatiebureau verliest baby door tekortkomingen gynaecoloog en zkh; € 11.344,50 smartengeld
2.6 [geïntimeerde] stelt onder verwijzing naar het zogenoemde Smartengeldnummer van Verkeersrecht (2006) dat het door de rechtbank toegewezen bedrag van fl. 25.000,= in overeenstemming is met in vergelijkbare gevallen toegewezen bedragen.
Het ziekenhuis betwist dat de door [geïntimeerde] aangehaalde voorbeelden vergelijkbaar zijn en bepleit onder verwijzing naar andere voorbeelden dat, gezien de aard, ernst en duur van de klachten, een uitkering van fl. 15.000,= alleszins redelijk is.
2.7 Het hof overweegt dat de hoogte van het smartengeld ingevolge artikel 6:106 lid 1 BW naar billijkheid moet worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van de aantasting in haar persoon en de gevolgen daarvan voor [geïntimeerde]. Bij de beoordeling van de hoogte van dit bedrag neemt het hof mede in aanmerking de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend – daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen – alsmede de sinds de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding (vgl. HR 17 november 2000, NJ 2001, 215). De volgende omstandigheden zijn in dit verband relevant. [geïntimeerde] heeft bij een jegens haar onzorgvuldig uitgevoerde verloskundige behandeling de baby, waarvan zij moest bevallen, verloren door wat in de beleving van [geïntimeerde] volgens Koerselman (achteraf) kan worden geduid als een “man made disaster”. Het hof acht daarbij van belang dat er sprake is geweest van een opeenstapeling van niet alleen medische, maar ook organisatorische fouten. Uit onderzoek is gebleken dat de baby geen (aangeboren) afwijkingen had, zodat aannemelijk is dat zij in goede gezondheid had kunnen opgroeien. In de periode na de bevalling heeft [geïntimeerde], mede door het overlijden van [M.], haar eigen werkzaamheden als verpleegkundige op een consultatiebureau door de voortdurende confrontatie met, zoals ze zelf stelt, “blije baby’s en ouders” moeten staken en heeft zich bij haar in de loop van 1997 een psychische stoornis ontwikkeld, waarvoor zij zich van oktober 1997 tot maart 1998, aanvankelijk wekelijks, onder behandeling heeft moeten stellen. De behandeling heeft geresulteerd in volledig herstel. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt een en ander een smartengeld van € 11.344,50 (fl. 25.000,=). LJN BA5776
2.6 [geïntimeerde] stelt onder verwijzing naar het zogenoemde Smartengeldnummer van Verkeersrecht (2006) dat het door de rechtbank toegewezen bedrag van fl. 25.000,= in overeenstemming is met in vergelijkbare gevallen toegewezen bedragen.
Het ziekenhuis betwist dat de door [geïntimeerde] aangehaalde voorbeelden vergelijkbaar zijn en bepleit onder verwijzing naar andere voorbeelden dat, gezien de aard, ernst en duur van de klachten, een uitkering van fl. 15.000,= alleszins redelijk is.
2.7 Het hof overweegt dat de hoogte van het smartengeld ingevolge artikel 6:106 lid 1 BW naar billijkheid moet worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van de aantasting in haar persoon en de gevolgen daarvan voor [geïntimeerde]. Bij de beoordeling van de hoogte van dit bedrag neemt het hof mede in aanmerking de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend – daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen – alsmede de sinds de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding (vgl. HR 17 november 2000, NJ 2001, 215). De volgende omstandigheden zijn in dit verband relevant. [geïntimeerde] heeft bij een jegens haar onzorgvuldig uitgevoerde verloskundige behandeling de baby, waarvan zij moest bevallen, verloren door wat in de beleving van [geïntimeerde] volgens Koerselman (achteraf) kan worden geduid als een “man made disaster”. Het hof acht daarbij van belang dat er sprake is geweest van een opeenstapeling van niet alleen medische, maar ook organisatorische fouten. Uit onderzoek is gebleken dat de baby geen (aangeboren) afwijkingen had, zodat aannemelijk is dat zij in goede gezondheid had kunnen opgroeien. In de periode na de bevalling heeft [geïntimeerde], mede door het overlijden van [M.], haar eigen werkzaamheden als verpleegkundige op een consultatiebureau door de voortdurende confrontatie met, zoals ze zelf stelt, “blije baby’s en ouders” moeten staken en heeft zich bij haar in de loop van 1997 een psychische stoornis ontwikkeld, waarvoor zij zich van oktober 1997 tot maart 1998, aanvankelijk wekelijks, onder behandeling heeft moeten stellen. De behandeling heeft geresulteerd in volledig herstel. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt een en ander een smartengeld van € 11.344,50 (fl. 25.000,=). LJN BA5776