Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Hertogenbosch 070415 rugklachten met uitstraling en psychische klachten € 3.500,00

Hof 's-Hertogenbosch 070415 rugklachten na arbeidsongeval; na expertises 100% causaal verband gedurende 1 jaar; 20% proportionele aansprakelijkheid gedurende ruim 2 jaar;
- rugklachten met uitstraling en psychische klachten € 3.500,00 smartengeld

19.7.

Het hof ziet aanleiding om het rapport van dr. [orthopedisch chiriurg], orthopeed, van 8 juli 2004 hier wat uitgebreider weer te geven (vgl. r.o. 4.1.5 van het tussenarrest van 29 juli 2008).
[appellant] vertelt dat hij op het werk al eerder zijn rug had gevoeld, toen hij op 15 september 1997 tijdens een beweging waarbij een zwaar voorwerp, aan een kraan hangend, in een container moest worden geduwd, pijn in de onderrug ervoer waardoor hij even stil moest staan. Hij heeft zich daarop ziek gemeld. Bij de weergave van de klachten van [appellant] vermeldt [orthopedisch chiriurg]: pijn in het midden van de onderrug met uitstraling in het linkerbeen, [appellant] voelt zijn rug continu; hij zit de hele dag thuis niets te doen en is depressief. [orthopedisch chiriurg] beschrijft een geëmotioneerde man die de anamnese fragmentarisch vertelt omdat hij het niet meer precies weet, met vaak uitingen van woede en agressie. [orthopedisch chiriurg] vermeldt op orthopedisch gebied aanwijzingen voor degeneratieve rugklachten, met een lichte afwijking in de statiek. [orthopedisch chiriurg] stelt vast dat het beeld ten tijde van zijn onderzoek wordt overheerst door psychische en psychiatrische factoren. Hetgeen op 15 september 1997 is gebeurd, is medisch gezien niet te duiden als een ongeval; [appellant] legt eerder de nadruk op de slechte werkomstandigheden en het feit dat er routinematig te zwaar moest worden getild. In hoeverre een (te) grote belasting van de onderrug bij het werk in de steenfabriek een rol heeft gespeeld is niet met zekerheid te zeggen. Over de concrete arbeidsomstandigheden bestaat een groot verschil van mening tussen [appellant] en de werkgever. Daarover kan [orthopedisch chiriurg] geen oordeel geven. Als de werkgever gelijk heeft was het werk niet rugbelastend en zijn de pre-existente degeneratieve veranderingen van de onderrug symptomatisch geworden zonder chronische overbelasting. Als [appellant] gelijk heeft kan enige beïnvloeding van de rugproblematiek door chronische overbelasting als factor worden gezien die heeft bijgedragen tot het ontstaan van de klachten op grond van de degeneratieve afwijkingen. De vraag of de rugklachten van [appellant] zijn ontstaan als gevolg van zijn werk bij Steenfabriek [Steenfabriek] kan [orthopedisch chiriurg] dan ook niet met zekerheid beantwoorden. Er waren pre-existente afwijkingen aan de rug. Van blijvende posttraumatische afwijkingen is geen sprake. De huidige klachten en de klachtenpresentatie zijn multifactorieel bepaald. De chronische pijnklachten in de onderrug kunnen niet worden gezien als een gevolg van het incident op 15 september 1997. Ze zijn het gevolg van licht statische en degeneratieve afwijkingen van de onderrug, waarbij niet-organische factoren mede een belangrijke rol spelen. De gevolgen van het incident van 15 september 1997 zijn van zeer kortdurende aard geweest. Er is al zeer lang sprake van een eindtoestand. De situatie ten tijde van het onderzoek door [orthopedisch chiriurg] wordt in stand gehouden door een conglomeraat van organische en niet-organisch gefundeerde factoren. Er zijn beperkingen ten aanzien van langdurige en zwaardere rugbelastende arbeid, maar een blijvende functionele invaliditeit kan [orthopedisch chiriurg] niet vaststellen. In therapeutische zin stelt [orthopedisch chiriurg] een multifactoriële aanpak voor met vooral psychische en psychiatrische behandeling, en daarna een rugscholingsprogramma.

19.8.1.
Steenfabriek [Steenfabriek] heeft het hof opnieuw verzocht om terug te komen op r.o. 4.7.2 van het tussenarrest van 29 juli 2008 en r.o. 8.6 van het tussenarrest van 24 november 2009, waarin is overwogen dat voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] op 15 september 1997 met rugklachten is uitgevallen en aldus – behoudens door Steenfabriek [Steenfabriek] te leveren bewijs dat zij heeft voldaan aan haar uit art. 7:658 lid 1 BW voortvloeiende zorgverplichting - schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Nu Steenfabriek [Steenfabriek] dat bewijs niet heeft geleverd is zij aansprakelijk voor de schade die [appellant] als gevolg van zijn werkzaamheden bij Steenfabriek [Steenfabriek] heeft geleden, aldus r.o. 8.7 in het tussenarrest van 24 november 2009.

19.8.2.
Het hof nuanceert dat oordeel, waarin besloten ligt dat er causaal verband bestaat tussen de werkzaamheden van [appellant] bij Steenfabriek [Steenfabriek], uitmondend in het incident op 15 september 1997, en de schade van [appellant], in die zin dat de vergoedingsplicht van Steenfabriek [Steenfabriek] wordt verminderd in evenredigheid met de mate waarin de aan [appellant] toe te rekenen omstandigheden aan zijn schade hebben bijgedragen. Naar het oordeel van het hof doet zich hier een situatie voor waarin onzekerheid bestaat over het (condicio sine qua non) verband tussen de normschending door Steenfabriek [Steenfabriek] en de schade van [appellant], doordat de schade kan zijn veroorzaakt hetzij door de uitoefening van de werkzaamheden van [appellant] bij Steenfabriek [Steenfabriek] waarbij Steenfabriek [Steenfabriek] onvoldoende aan haar zorgverplichting heeft voldaan, hetzij door een omstandigheid of omstandigheden die voor risico van [appellant] komt of komen, hetzij door een combinatie van die verschillende oorzaken. Het hof ziet daarom aanleiding om in dit geval de leer van de proportionele aansprakelijkheid toe te passen.

19.8.3.
Uit de, pas na de tussenarresten van 29 juli 2008 en 24 november 2009 verschenen, rapporten en conclusies van de deskundigen [psychiater] en [verzekeringsarts] – welke laatste zich nadrukkelijk aansluit bij de conclusies van [orthopedisch chiriurg] - , die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is immers gebleken dat de klachten van [appellant] een multifactoriële oorzaak hebben, dat de psychische klachten in elk geval niet een direct gevolg van het incident zijn, dat het ongeval “mogelijk wel enige rol” heeft gespeeld bij het ontstaan van de pijnstoornis, en dat er niet een heel duidelijk medisch causaal verband vermeld kan worden tussen het incident en het ontstaan van de pijnstoornis. [orthopedisch chiriurg] had al geconcludeerd dat op de vraag in hoeverre een (te) grote belasting bij het werk een rol heeft gespeeld, niet met zekerheid is te zeggen dat er pre-existente rugafwijkingen waren, dat enige beïnvloeding door chronische overbelasting een factor kan zijn geweest die heeft bijgedragen tot het ontstaan van de klachten, maar dat van blijvende posttraumatische afwijkingen geen sprake is, en dat de klachten multifactorieel bepaald zijn.
Deze bevindingen geven aan dat het werk bij Steenfabriek [Steenfabriek] en het incident op 15 september 1997 – dat [orthopedisch chiriurg] niet ziet als een oorzaak van de chronische pijnklachten van [appellant] - mogelijk gedurende korte tijd in enig causaal verband hebben gestaan tot de bij [appellant] geconstateerde pijnstoornis. Die kans acht het hof niet zeer groot, noch zeer klein. Voor de klachten van [appellant], met name voor het jarenlang voortduren daarvan, zijn echter meer oorzaken aan te wijzen (“multifactorieel”), die in de risicosfeer van [appellant] liggen. Onder die laatste factoren vallen de forse cannabisverslaving en de afwezigheid van enige gemotiveerdheid om zich te laten behandelen voor de rugproblemen en de psychische problemen waardoor de klachten op beide gebieden jarenlang zijn blijven voortbestaan en zijn verergerd. Daaronder vallen ook de pre-existente degeneratieve veranderingen in de onderrug.

19.8.4.
Het hof dient derhalve een gemotiveerde schatting te maken van de mate waarin de laatstgenoemde, aan [appellant] toe te rekenen omstandigheden gedurende de hiervoor bedoelde korte tijd aan het ontstaan en het voortbestaan van de schade hebben bijgedragen.
Een afzonderlijk oordeel van een deskundige over de hoegrootheid van de kans dat de schade in die periode is veroorzaakt door het tekortschieten van de werkgever acht het hof in dit geval niet nodig, aangezien de deskundigen [orthopedisch chiriurg], [psychiater] en [verzekeringsarts] zich daarover reeds in voldoende mate hebben uitgelaten en niet te verwachten is dat daarover meer concrete gegevens naar boven zullen kunnen komen. Daarbij tekent het hof aan dat het buitengewoon lastig is een onderbouwd beeld van de situatie van [appellant] in de afgelopen jaren te krijgen, omdat de gegevens over [appellant] zeer fragmentarisch zijn en de verschillende deskundigen steeds vermelden dat ook [appellant] zelf geen duidelijk overzicht kan geven van de diverse behandelingen. Het cannabisgebruik kan daaraan overigens mede debet zijn ([psychiater] p. 7, 14).
Het hof stelt vast dat de gevolgen van het incident van 15 september 1997 van zeer kortdurende aard zijn geweest, en dat tussen de werkzaamheden bij Steenfabriek [Steenfabriek] in algemene zin, zelfs als uitgegaan wordt van de visie van [appellant] op de werkomstandigheden, en de schade van [appellant] niet langer dan gedurende een jaar na het incident van 15 september 1997 een volledig causaal verband kan worden aangenomen. Gelet op deze beperkte looptijd en het feit dat, zoals reeds overwogen, niet te verwachten is dat meer concrete gegevens naar boven zullen komen, wijst het hof het verzoek van Steenfabriek [Steenfabriek] om een aanvullend deskundigenbericht als niet relevant en onvoldoende geconcretiseerd, af. Uit het chronologisch overzicht van de medische gegevens (rapport [orthopedisch chiriurg] p. 6 e.v.) blijkt dat [appellant] in november 1997 in verband met (met name) rugpijn naar de neuroloog ([neuroloog]) is verwezen. Deze constateert in januari 1998 een “bulging disc L4-5” en adviseert fysiotherapie. In oktober 1998 schrijft de orthopedisch chirurg [chirurg] dat [appellant] voor de rugklachten inmiddels is gezien door de huisarts, neuroloog, internist en uroloog en dat geen afwijkingen zijn gevonden. Ook [chirurg] constateert geen afwijkingen, behalve een lichte deviatie in de wervelkolom. De periode gedurende welke tussen de werkzaamheden bij Steenfabriek [Steenfabriek] en het incident op 15 september 1997, en de klachten van [appellant] een volledig causaal verband kan worden aangenomen, moet toen naar het oordeel van het hof als geëindigd worden beschouwd. Het hof tekent daarbij aan dat in deze periode zich nog niet de factoren voordeden die voor risico van [appellant] komen, op de pre-existente degeneratieve veranderingen in de onderrug en wellicht ook buik- en nierklachten na. Nu niet meer is na te gaan welke invloed deze laatste pre-existentie gedurende dat eerste jaar heeft gehad, laat het hof dat buiten beschouwing en zal hij voor het eerste jaar, tot 15 september 1998, uitgaan van 100% causaal verband, en toerekenbaarheid, tussen de werkzaamheden bij Steenfabriek [Steenfabriek] en de schade van [appellant].

19.8.5.
Voor de periode daarna ligt dat echter anders. In die periode komen de factoren die voor rekening van [appellant] zijn, veel meer op de voorgrond. Zo schrijven de orthopedisch chirurg [chirurg] in december 1998 en de orthopedisch chirurg [ortopedisch chirurg] in juni 2001 dat zij fysiotherapie resp. een training op het rugadviescentrum adviseren. In elk geval dat laatste advies heeft [appellant] niet opgevolgd. Vanaf ongeveer 2001 gebruikt [appellant] dagelijks cannabis; [psychiater] kenmerkt dit gebruik als hoog, frequent, langdurig en geïntegreerd in het dagelijks leven van [appellant], zodat er volgens [psychiater] sprake is van cannabisverslaving ([psychiater] p. 8, Bijlage I p. 3). Vanaf in elk geval 2002 neemt de psychische problematiek een steeds belangrijker plaats in in de medische gegevens. [neuroloog] concludeert eind 2002 tot een depressief syndroom bij een dysfoor gestemde man die zich miskend voelt en in een conflict is gewikkeld met controlerende en uitkerende instanties; [appellant] is volgens [neuroloog] niet toegankelijk voor psychiatrische hulp ([psychiater] p. 4). In juli 2004 verklaart [orthopedisch chiriurg] dat het beeld wordt overheerst door psychische en psychiatrische factoren en dat dat het moeilijk maakt om de orthopedische situatie goed in te schatten. [orthopedisch chiriurg] vermeldt verder dat de degeneratieve rugklachten en de lichte afwijking in de statiek van de rug al voor de gebeurtenis op het werk bestonden, dat er geen sprake is van posttraumatische afwijkingen en dat de problematiek wordt overheerst door een slechte verwerking van problemen die zijn opgetreden na de ziekmelding, waarna psychische, mogelijk psychiatrische problemen zijn ontstaan ([psychiater] p. 4, 13).
Bij gebrek aan concrete en betrouwbare gegevens is het zeer lastig aan te geven wat in de periode na het eerste jaar (tot 15 september 1998) de kans is dat de schade ook toen nog in causaal verband stond tot de klachten van [appellant], en in welke mate de aan [appellant] toe te rekenen omstandigheden vanaf dat moment tot de schade hebben bijgedragen. Het hof schat op grond van de hiervoor vermelde gegevens in dat de schade van [appellant] vanaf 15 september 1998 tot (1 januari) 2001 nog voor 20% in causaal verband staat met de schade – en dus voor 80% moet worden toegerekend aan voor risico van [appellant] komende factoren - , en dat vanaf 1 januari 2001 geen causaal verband met de werkomstandigheden bij Steenfabriek [Steenfabriek] en het incident op 15 september 1997 meer aanwezig is.

19.8.6.
Voor de door [appellant] geclaimde schadeposten betekent dat het volgende.
[appellant] vordert smartengeld, schade wegens verlies arbeidsvermogen, kosten van de schadeberekening van het NRL, vergoeding van buitengerechtelijke juridische kosten, en wettelijke rente.
* Smartengeld: rekening houdend met het beperkte causale verband acht het hof een bedrag van € 3.500,-- in dit geval passend.

ECLI:NL:GHSHE:2015:1249