Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 200712 stemmingswisselingen, concentratie- en geheugen-stoornissen en chronische moeheid; € 25.000,-- + wettelijke rente vanaf 01-12-1998

Rb Rotterdam 200712 stemmingswisselingen, concentratie- en geheugenstoornissen en chronische moeheid; € 25.000,-- + wettelijke rente vanaf 01-12-1998

2. De verdere beoordeling van het geschil 

2.1  De kantonrechter blijft bij hetgeen in het tussenvonnis van 29 juli 2011 (hierna: het tussenvonnis) is overwogen en beslist. 

2.2  Bij tussenvonnis is [eiser] in de gelegenheid gesteld om, aan de hand van de geformuleerde uitgangspunten, een nadere schadeopstelling in het geding te brengen. [eiser] heeft bij conclusie na tussenvonnis medegedeeld dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen omtrent (de uitgangspunten bij de berekening van) de hoogte van de schade van [eiser] op grond van het verlies aan verdienvermogen en zelfwerkzaamheid. Deze schade bedraagt voor wat betreft het verlies aan verdienvermogen € 284.955,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ad € 10.062,00. Op dit bedrag wordt in mindering gebracht het door [gedaagde] bij wijze van voorschot aan [eiser] betaalde bedrag van € 75.000,00, zodat een bedrag van € 220.017,00 resteert. De schade op grond van verlies aan zelfwerkzaamheid bedraagt € 225,00 per jaar. [gedaagde] heeft medegedeeld de gehoudenheid tot vergoeding van de fiscale component niet te betwisten. 

2.3  Partijen zijn thans nog verdeeld over de hoogte van het smartengeld en de verschuldigdheid van dwangsommen. 

Smartengeld 

2.4  Artikel 6:106 lid 1 sub b BW geeft een benadeelde die lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, recht op een naar billijkheid te begroten vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat door hem als gevolg van deze gebeurtenis is geleden. Bij deze begroting wordt rekening gehouden met alle omstandigheden, waaronder enerzijds de aard van de aansprakelijkheid en anderzijds de aard van het letsel, de duur en de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde. Voorts wordt bij deze begroting rekening gehouden met de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde en wordt gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen (waarbij in aanmerking wordt genomen de sedert de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding) en de economische omstandigheden van beide partijen. 

2.5  [eiser] heeft aan immateriële schade een bedrag van € 50.000,00 gevorderd. De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 14 oktober 2009 overwogen dat dit bedrag haar te hoog voor komt. 

2.6  [eiser] heeft bij zijn vordering gerefereerd aan uitspraken waarbij in naar zijn mening vergelijkbare gevallen bedragen zijn toegekend van € 40.160, 00 tot € 50.000,00. Bij conclusie na tussenvonnis heeft [eiser] aangehaakt bij een vonnis van de kantonrechter te Heerlen van 15 december 2010, waarin een werknemer na intensieve blootstelling aan neurotoxische stoffen een bedrag van € 100.000,00 is toegekend. 

2.7  [gedaagde] heeft verwezen naar de in haar ogen vergelijkbare casus 302 van de Smartengeldgids 2009, waarbij aan de benadeelde een (geïndexeerd) bedrag van € 12.840,- is toegekend. Zij acht voornoemd bedrag maximaal passend in de onderhavige zaak en betwist dat de door [eiser] aangehaalde gevallen vergelijkbaar zijn met de situatie van [eiser]. 

2.8  [eiser] stelt dat bij hem sprake is van insufficiëntiegevoelens, die gepaard gaan met depressieve klachten. Voorts lijdt hij aan vergeetachtigheid, moeheid en een gebrekkig concentratie-vermogen. Hij stelt door het verliezen van zijn baan in een sociaal isolement te zijn geraakt. 

2.9  De deskundige heeft ten aanzien van de huidige toestand van [eiser] geconcludeerd dat sprake is van stemmingswisselingen, concentratie- en geheugenstoornissen en een chronische moeheid. Evident neurologische/ lichamelijke afwijkingen zijn niet vastgesteld. 

2.10  De kantonrechter is van oordeel dat de vergelijking met het door [eiser] genoemde vonnis van de kantonrechter te Heerlen niet op gaat, nu het in deze zaak gaat om “uitzonderlijk zwaar letsel”, te weten een ernstige hersenbeschadiging en klachten als loopproblemen en een spraakgebrek. Ook bij de overige door [eiser] genoemde gevallen gaat het om zwaarder letsel dan bij [eiser] het geval is. Anderzijds is de door [gedaagde] genoemde casus niet maatgevend, aangezien het hier een voorschot betrof, waarbij niet bekend is welk bedrag aan smartengeld uiteindelijk is of zal worden toegewezen. 

2.11  Het staat echter voldoende vast dat de concentratie- en geheugenstoornissen van [eiser] hem in zijn functioneren beperken en dat zijn insufficiëntiegevoelens en depressieve klachten - waarbij hij het feit dat hij arbeidsongeschikt is en daardoor niet meer in het onderhoud van zijn gezin en zichzelf zal kunnen voorzien moet accepteren - een wissel trekken op zijn levensvreugde. Het is goed denkbaar dat de klachten van [eiser] zijn weerslag hebben gehad op zijn sociale en familiaire leven. Gelet op deze omstandigheden en rekening houdende met de in het algemeen in vergelijkbare gevallen toegekende bedragen, wordt een bedrag van € 25.000,-- aan smartengeld billijk geacht. Dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 1998. 

Dwangsommen 

2.12  [eiser] heeft eerder in de procedure bij akte na tussenvonnis, tevens inhoudende voorwaardelijke vermeerdering van eis een verklaring voor recht gevorderd dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan het vonnis van 18 april 2007 doordat zij onvoldoende gegevens heeft verstrekt met betrekking tot een in het algemeen te verwachten carrièreverloop van een operator Paintline. Bij vonnis van 4 juni 2010, rechtsoverweging 2.7 heeft de kantonrechter overwogen dat, nu het gaat om de vraag of aan een veroordeling al dan niet is voldaan, deze vordering is te beschouwen als een executiegeschil. Zij heeft geoordeeld dat het niet aan de kantonrechter is om in dergelijke geschillen uitspraak te doen. 

2.13  Thans vordert [eiser] € 30.000,-- ten titel van verbeurde dwangsommen en verzoekt hij de kantonrechter terug te komen op het bij voornoemd vonnis gegeven oordeel. Artikel 438 Rv, waarin is bepaald dat in excutiegeschillen steeds de rechtbank is bevoegd (ook al betreft het geschil – zoals in dit geval – een vonnis gewezen door een kantonrechter), is echter een regel van absolute bevoegdheid, van welke regel alleen kan worden afgeweken indien en voor zover de wet dit uitdrukkelijk toestaat. De tekst van dit artikel, noch enige andere wetsbepaling, bevat echter deze mogelijkheid van afwijking. In hetgeen door [eiser] is aangevoerd ziet de kantonrechter evenmin aanleiding af te wijken van deze regel. 

2.14  Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter niet bevoegd is de onderhavige vordering te beoordelen. Nu het hier gaat om één van de vorderingen in de voor het overige op de juiste wijze aangebrachte zaak ziet de kantonrechter – mede om proceseconomische redenen – geen aanleiding de zaak op de voet van artikel 71 Rv te verwijzen naar de sector civiel recht van deze rechtbank. LJN BY1762