Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Almelo 190907 PTSS na mishandeling agent; € 5.000,- smartengeld

Rb Almelo 190907 PTSS na mishandeling agent; € 5.000,- smartengeld
Vervolg van Rb Almelo 310107
LJN BB8776
6.3  De rechtbank overweegt dat uit het bepaalde in artikel 164 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat een verklaring van een partij-getuige omtrent door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. De rechtbank is van oordeel dat van dat laatste sprake is. Zo is door mevrouw drs. G.J. Westerveld in haar brief van 13 april 2003 gesteld dat er bij X sprake was van een posttraumatische stress-stoornis, chronisch, naar aanleiding van het incident op 5 maart 2003 en hoewel mevrouw Westerveld in haar brief van 3 mei 2007 heeft aangegeven dat X ten tijde van de outtake op 31 augustus 2004 klachtenvrij was, in die zin dat er toen geen sprake meer was van een posttraumatische stress-stoornis, heeft zij vervolgens aangegeven geen uitspraken te kunnen doen over de huidige toestand van betrokkene. Datzelfde geldt voor mevrouw drs. Meijboom, zoals hiervoor reeds is overwogen. Mevrouw drs. D. Been doet daaromtrent evenwel wel uitspraken, zoals hiervoor door de rechtbank geciteerd. De rechtbank overweegt dat de schriftelijke verklaringen van de hiervoor genoemde deskundigen in samenhang met de getuigenverklaring van X, waartegenover geen tegenbewijs staat, haar tot het oordeel hebben gebracht dat X naast lichamelijk letsel ook psychisch letsel heeft opgelopen door het incident dat op 5 maart 2003 heeft plaatsgevonden, zodat zij X geslaagd acht in de op hem rustende bewijsopdracht, zoals weergegeven in rechtsoverweging 2. onder III. van dit vonnis.

6.4  Met een beroep op de in de ANWB smartengeld-gids onder de nummers 244, 246, 255, 258, 261, 266, 267, 269, 273 en 282 genoemde uitspraken heeft X betoogd dat het door hem uit hoofde van immateriële schade gevorderde bedrag van € 10.000,--, minus het reeds toegewezen bedrag van € 500,--, gerechtvaardigd is.
De rechtbank overweegt dat de door X genoemde gevallen geen van alle goed vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak. De rechtbank is van oordeel dat, mede gezien het feit dat het voorval zich in de beroepsuitoefening heeft voorgedaan, vergelijking met de volgende zaken meer in de rede ligt:
smartengeld-gids 2006, nummers 704, 708 en 721 en waarbij respectievelijk bedragen van (geïndexeerd) € 2.060,--, € 3.535,-- en € 4.946,-- zijn toegewezen. Zonder de ernst van het X overkomen incident te willen bagatelliseren is de rechtbank van oordeel dat de zaak met nummer 740 in de smartengeld-gids 2006, waarin tevens sprake was van mishandeling van een politieagent en waarbij (geïndexeerd) een bedrag van € 22.326,-- is toegewezen, niet voor vergelijking in aanmerking komt, vanwege de ernst van de mishandeling en het daaruit voortvloeiende letsel in die betreffende zaak.
Ingevolge het voorgaande zal de rechtbank, in achtgenomen het feit dat als voorschot op de immateriële schade reeds een bedrag van € 500,-- aan X is toegewezen, toewijzen een bedrag van € 4.500,-- uit hoofde van immateriële schade. De rechtbank overweegt daarbij dat de door Y gestelde geringe draagkracht geen reden is voor matiging van het toe te wijzen bedrag.
Zoals hiervoor is overwogen zal de rechtbank uit hoofde van materiële schade het gevorderde bedrag van € 325,-- toewijzen, zodat in totaal zal worden toegewezen een bedrag van € 4.825,--, waarbij X onbetwist heeft gesteld dat wettelijke rente dient te worden berekend vanaf de dag der dagvaarding, zodat de rechtbank dit tevens zal toewijzen.
LJN BB8777