RBZWB 021024 whiplash, Milde somberheidsklachten, smartengeld € 10.000,00
- Meer over dit onderwerp:
RBZWB 021024 whiplash, beoordeling schade na onderzoek neuroloog, vza en ad-er, partijen mogen zich uitlaten over rekenkundige
- HH uitgangspunt gelijke tijdverdeling partners, dat dit vanwege gezondheid partner feitelijk niet mogelijk is, komt niet voor rekening ass.
- rb volgt bevindingen ingeschakelde arbeidsdeskundige; arbeidsongeschiktheid 40%, werken tot AOW-leeftijd
- whiplash, Milde somberheidsklachten, smartengeld € 10.000,00
in vervolg op:
RBZWB 290323 whiplash, benoeming en vraagstelling vza en ad-er
2De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
2.1.
De in het vonnis van 29 maart 2023 benoemde deskundigen hebben ieder een rapport uitgebracht.
2.2.
[verzekeringsarts] (hierna: [verzekeringsarts] ) heeft – voor zover van belang – op de aan haar gestelde vragen het volgende geantwoord:
“1. Beschikt u over voldoende gegevens om tot een gewogen medisch oordeel te kunnen komen? Zo nee, welke gegevens heeft u nog nodig?
Er zijn voldoende gegevens aanwezig om tot een gewogen medisch oordeel te kunnen komen.
2(…)
3. Wat is uw diagnose? Wat zijn eventueel uw differentiaal diagnostische overwegingen?
-
Status na een verkeersongeval met acceleratie deceleratie mechanisme met nu een whiplash associated disorder graad 2 volgens de classificatie van de Quebec Task Force (Spine 1995).
-
Conform de expertise van de neuroloog kan er differentiaal diagnostisch gedacht worden aan posttraumatische met name tendomyogene nekklachten.
-
Milde somberheidsklachten, waarvoor cliënte sinds afronding van het revalidatietraject in 2016 geen noodzaak heeft gezien voor aanvullende psychologische behandeling.
4. Wilt u, uitgaande van de deskundigenrapporten van [neuroloog] en van de door [naam] geuite ongevalsgerelateerde klachten (pijn in de nek, doortrekkend naar de schouders, het idee hebben dat het hoofd te zwaar is voor de nek en problemen met slikken) aangeven welke beperkingen u aanwezig acht als gevolg van het ongeval? Op welk vakgebied liggen deze beperkingen? Wilt u de beperkingen aangeven in een FML ten behoeve van een arbeidsdeskundig onderzoek? Wilt u deze onderbouwen en toelichten?
Cliënte heeft beperkingen ten aanzien van de statisch-dynamische belastbaarheid m.b.t. gebruik van de nek en schouders. Deze beperkingen liggen op het vakgebied neurologie. Tevens worden enkele milde beperkingen in het sociaal en persoonlijk functioneren aan de orde geacht, deze beperkingen liggen het vakgebied psychiatrie. Samenvattend is cliënte aangewezen op niet stressvolle lichte schouder- en nekbesparende arbeid. Zie de FML voor de volledige beschrijving van de functionele mogelijkheden.
5. Zouden er zonder ongeval ook beperkingen zijn? Zo ja, op welk vakgebied? Wilt u ook deze beperkingen aangeven in een FML? Wilt u deze onderbouwen en toelichten?
Hoewel niet uit te sluiten is dat er zonder ongeval geen beperkingen zouden zijn, wordt het niet aannemelijk geacht dat cliënte zonder ongeval bovengenoemde zou hebben ontwikkeld. Anamnestisch blijkt dat cliënte voorafgaand aan het ongeval een depressieve episode heeft doorgemaakt, waarvoor cliënte middels psychotherapie en psychofarmaca behandeld werd. Echter voorafgaand aan het ongeval, was cliënte volledig hervat in eigen werkzaamheden en anamnestisch blijkt dat psychofarmaca al ruim voorafgaand aan het ongeval was afgebouwd. De huidige milde beperkingen in het sociaal en persoonlijk functioneren worden gelet op de huidige bevindingen derhalve beschouwd als gevolg van het ongeval. Dit is tevens conform het verzekeringsgeneeskundig protocol ‘Whiplash associated disorder, WAD I/II (CAS L550)’.
6. Wanneer u van mening bent dat er zonder ongeval ook beperkingen zouden zijn, kunt u dan - uitgaande van een vergelijking met een geheel gezond persoon van dezelfde leeftijdsgroep en hetzelfde geslacht - een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de beperkingen, klachten en afwijkingen verwacht hadden kunnen worden?
N.v.t.
Gelet op de huidige bevindingen, ben ik van mening dat er geen medische reden is om aan te nemen dat er zonder ongeval ook beperkingen aan de orde zouden zijn geweest. Wel is er sprake van toegenomen hoofdpijnklachten sinds 4-5 maanden die niet met zekerheid te relateren zijn aan het ongeval. Echter leidt deze toegenomen klacht niet tot toegenomen beperkingen in de belastbaarheid. Dit blijkt ook in de praktijk, de toegenomen hoofdpijnklachten hebben namelijk niet geleid tot aanpassingen in het werk.
7. Welke beperkingen of (indien van toepassing) de toename daarvan dienen naar uw eigen deskundig oordeel te worden geduid als gevolg van het ongeval en kunt u uw taxatie diengaangaande zo goed mogelijk toelichten en onderbouwen?
De beperkingen zoals zijn weergegeven in het FML worden geduid als het gevolg van WADII, ontstaan na het ongeval. De klachten en beperkingen zijn ontstaan na het ongeval en er is medisch gezien geen andere verklaring voor het ontstaan van deze klachten en beperkingen.
8(…)”.
2.3.
[arbeidsdeskundige 1] (hierna: [arbeidsdeskundige 1] ) heeft, na kennisname van het rapport van [verzekeringsarts] , - voor zover van belang - op de aan hem gestelde vragen het volgende geantwoord:
“ Vraag 1:(…)
Vraag 2: Betekenen de beperkingen, zoals die door de [neuroloog] en de verzekeringsgeneeskundige zijn vastgesteld en de op basis daarvan vervaardigde FML, dat [naam] arbeidsdeskundig gezien beperkingen ondervindt bij het verrichten van loonvormende arbeid?
Antwoord:
Ja. Met name door de beperkingen wat betreft het persoonlijk functioneren (noodzaak voorspelbaar en routinematig werk, overzichtelijk takenpakket, geen hoog handelingstempo, geen veelvuldige storingen en/of onderbrekingen. Geen veelvuldige deadlines of productiepieken), het sociaal functioneren (beroepsmatig vervoer ongewenst), de fysieke omgevingseisen (rustige en prikkelarme werkomgeving noodzakelijk) en de noodzaak om fysiek licht werk te verrichten.
Vraag 3: Is [naam] als gevolg van de eventuele beperkingen voor loonvormende arbeid gedeeltelijk arbeidsongeschikt te achten voor haar eigen beroep en zo ja waar baseert u dat op?
Antwoord:
Ja. (…)
Al met al moet de conclusie getrokken worden dat cliënte gedeeltelijk arbeidsongeschikt moet worden beschouwd voor haar eigen werk (in de volle omvang).
Vraag 4: Voor welk percentage is [naam] arbeidsongeschikt te achten?
(…)
Antwoord:
Ik denk dan ook dat, rekening houdend met de door UWV vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid (ca 40%), een reëel beeld wordt geschetst van de theoretische mogelijkheden van cliënte en van het salaris dat in deze functies verdiend kan worden. De vraag is echter of dit verdienvermogen ook in de praktijk kan worden gerealiseerd.
Dat lijkt mij niet.
De kans om dit werk bij bedrijven en instellingen in de omgeving van cliënte te vinden is mijns inziens minimaal.
Ten eerste wegens de beperkte vacatures (het totaal aantal arbeidsplaatsen van 11 bij de door UWV geduide functies), het zeer eenzijdige arbeidsverleden van cliënte (vrijwel uitsluitend in de kraamzorg gewerkt), de leeftijd (thans bijna 62 jaar) en het beperkte leervermogen van cliënte.
Vraag 5: Kan haar arbeidsongeschiktheid worden verbeterd door aanpassingen van het werk c.q. de arbeidsomstandigheden?
Zo ja, in welke mate?
Antwoord:
Naar mijn mening is dat niet het geval. Er zijn diverse aanpassingen geweest in het eigen werk, die vrijwel uitsluitend door een in de praktijk vastgestelde werktijd verkorting konden worden opgelost (zie de rapportage van [bedrijf 1] ),
Vraag 6: Indien [naam] gedeeltelijk arbeidsongeschikt is voor haar eigen beroep: is [naam] wel geheel of gedeeltelijk arbeidsgeschikt te achten voor ander passend werk, rekening houdend met haar beperkingen, opleidings- en arbeidsverleden?
Er zijn beperkte arbeidsmogelijkheden, die cliënte nog zou kunnen verrichten (zie UWV rapportage en de arbeidsdeskundige rapportage van [bedrijf 1] ). Uit beide rapportages blijkt dat het gaat om niet stresserende, fysiek weinig belastende functies in een rustige werkomgeving.
Zo ja:
- hoeveel uur per week zou [naam] met deze arbeid belast kunnen worden?
Antwoord: fulltime (zie FML van UWV en de ingeschakelde medisch deskundige)
- welk bruto-inkomen kan [naam] met deze arbeid verdienen?
Antwoord: het aanvangsloon is ongeveer het minimumloon of iets daarboven.
- welke opleidingen zou [naam] eventueel moeten volgen, hoe lang duren die en welkekosten zijn daar aan verbonden?
Antwoord: theoretische opleidingen zijn naar mijn mening niet realistisch gelet op de leeftijd en het beperkte leervermogen van cliënte. Een praktische, in een bedrijf gerealiseerde opleiding ligt meer voor de hand maar zullen de kansen op werk niet of nauwelijks vergroten.
- hoe groot zijn de kansen van [naam] op de arbeidsmarkt voor dit soort werk bijbedrijven/instellingen in de omgeving van [naam] ?
Antwoord: minimaal (zie boven)
Vraag 7: Gegeven de werkervaring, het arbeidsverloop, het opleidingsniveau en de leeftijd van [naam] , alsmede het antwoord van de verzekeringsgeneeskundige op de aan hem gestelde vraag 6, kunt u een indicatie geven van de te verwachten loopbaan van [naam] in het geval geen ongeval zou hebben plaatsgevonden?
Antwoord: de te verwachten loopbaan zou zijn dat cliënte nog steeds werkzaam was als kraamhulp.
Wat is het hiermee samenhangende te verwachten bruto-inkomen?
Antwoord: de te verwachten inkomsten zouden uitsluitend CAO-ontwikkelingen hebben gevolgd.
Vraag 8: Betekenen de beperkingen zoals die door de [neuroloog] en de verzekeringsgeneeskundige zijn vastgesteld en de op basis daarvan vervaardigde FML, dat [naam] beperkingen ondervindt bij het verrichten van huishoudelijke en/of andere werkzaamheden? Zo ja welke beperkingen c.q. bij welke werkzaamheden ondervindt zij in welke mate beperkingen?
Antwoord:
Cliënte ondervindt bij het verrichten van huishoudelijke en/of andere werkzaamheden bij sommige zaken beperkingen.
De problematische beperkingen daarbij zij:
- -
Schroefbeweging met hand en arm (Rubriek IV, item 6)
- -
Hoofdbeweging maken (Rubriek IV, item 15)
- -
Klimmen (Rubriek IV, item 19)
- -
Boven schouderhoogte actief zijn (Rubriek V, item7)
Huishoudelijke werkzaamheden kennen globaal een tijdbeslag van gemiddeld 20 uur per week / 3 uur per dag (natuurlijk wel afhankelijk van het type woning, de grootte van deze woning e.d.). Cliënte en haar echtgenoot wonen in een ruime onderhoudsvriendelijke woning in [plaats] .
De werkzaamheden omvatten onder meer schoonmaken (badkamer, toilet, keuken, opruimen, stofzuigen, bijhouden was, boodschappen doen, ramen zemen, koken, bedden opmaken en afwassen.
Bij een gezamenlijk huishouden (echtpaar) is het reëel uit te gaan van een ongeveer gelijke tijdverdeling tussen de partners. De echtgenoot doet momenteel al het zwaardere huishoudelijke werk (badkamer en toilet schoonmaken, boodschappen tillen, koken, kleine klusjes om en in het huis e.d.)
Resteren met name taken als opruimen, afnemen van stof, bijhouden van de was, bed opmaken, ontbijt en middageten klaarmaken, lichtere boodschappen doen. Deze taken zijn licht van aard en kunnen in eigen tempo en meestal op zelf gekozen momenten worden uitgevoerd. Er is dan nog steeds in ruime mate gelegenheid om uit te rusten of te recupereren.
Hoe groot is de behoefte aan hulp per week als gevolg van de eventuele beperkingen bij het verrichten van huishoudelijk werk?
Antwoord: naar mijn mening is hulp in de huishouding niet noodzakelijk.
Welke soort hulp betreft dit?
Antwoord: niet van toepassing
Welke kosten zijn hiermee gemoeid?
Antwoord: geen
Hoe groot is de behoefte aan hulp bij andere werkzaamheden (in het kader van zelfredzaamheid) als gevolg van de beperkingen?
Antwoord: niet noodzakelijk
Om welke hulp gaat het?
Niet van toepassing
Vraag 9. Acht u het, alle omstandigheden en de deskundigenrapporten in aanmerking nemend, aannemelijk dat [naam] zonder ongeval (al dan niet vanwege niet-ongeval gerelateerde beperkingen) op enig moment minder zou zijn gaan werken? Zo ja, in welke mate en per wanneer?
Antwoord: Ik heb geen enkel aanknopingspunt gevonden in de dossiergegevens, die wijzen op het minder gaan werken in de loop van de tijd (zonder ongeval)
Vraag 10. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die voor de beoordeling van deze zaak van belang kunnen zijn?
Antwoord: ik vind de hervatting van cliënte in ander / aangepast werk bij de eigen werkgever een optimaal resultaat wat betreft de re-integratie van cliënte in het arbeidsproces.”
2.4.
Zurich concludeert in haar reactie op de deskundigenberichten - samengevat - dat daaruit moet worden geconcludeerd dat hooguit voor wat betreft de nek- en schouderklachten van [naam] gesproken kan worden van een plausibel klachtenpatroon. Zij wijst er op dat die klachten zich bevinden op het neurologisch vakgebied en dat [neuroloog] heeft geconcludeerd dat er op zijn vakgebied geen beperkingen zijn. Beperkingen ten gevolge van andere klachten dienen volgens Zurich buiten beschouwing te worden gelaten. Ten aanzien van de psychische klachten meent Zurich dat [naam] haar schadebeperkingsplicht heeft geschonden door zich niet te laten behandelen. Zurich stelt verder (subsidiair) dat [arbeidsdeskundige 1] onvoldoende heeft gemotiveerd waarom [naam] niet meer uren zou kunnen werken dan wel niet meer zou kunnen verdienen dan zij thans doet. Zij sluit zich tot slot aan bij de conclusies van [arbeidsdeskundige 1] ten aanzien van de behoefte van [naam] aan huishoudelijke hulp en zelfwerkzaamheid.
2.5.
[naam] kan zich vinden in de conclusies van [verzekeringsarts] , maar meent dat de rapportage van [arbeidsdeskundige 1] niet als uitgangspunt kan dienen voor de beantwoording van de door de rechtbank gestelde vragen. [arbeidsdeskundige 1] is namelijk alleen afgegaan op het dossier en heeft geen persoonlijk contact met haar gehad. Hij is er daardoor ten onrechte van uit gegaan dat de echtgenoot van [naam] een gelijk aandeel in de huishoudelijke taken kan verrichten als [naam] . [naam] heeft daarom zelf een andere arbeidsdeskundige geraadpleegd, die wel persoonlijk met haar heeft gesproken, mevrouw [arbeidsdeskundige 2] (hierna: [arbeidsdeskundige 2] ). [arbeidsdeskundige 2] concludeert gelijk aan [arbeidsdeskundige 1] dat de arbeidsongeschiktheid van [naam] niet kan worden verbeterd door aanpassing in het werk en dat haar kansen op de arbeidsmarkt minimaal zijn.
Uit het rapport van [arbeidsdeskundige 2] volgt echter, anders dan uit het rapport van [arbeidsdeskundige 1] , dat [naam] als gevolg van het ongeval behoefte heeft aan huishoudelijke hulp. [naam] heeft haar vordering voor wat betreft huishoudelijk hulp gebaseerd op de richtlijnen van de Letselschaderaad. Omdat de in die richtlijnen genoemde bedragen zijn bijgesteld vermeerdert [naam] haar vordering voor wat betreft huishoudelijke hulp met € 21.744,00, tot een bedrag van in totaal € 164.307,00. Daarnaast vermeerdert [naam] haar vordering met een bedrag van € 1.875,50 in verband met de kosten van [arbeidsdeskundige 2] .
2.6.
De rechtbank oordeelt als volgt.
2.7.
De rechtbank gaat voorbij aan de opmerking van Zurich met betrekking tot de conclusie van [neuroloog] dat er voor wat betreft zijn vakgebied voor wat betreft de nek- en schouderklachten van [naam] geen beperkingen zijn. De rechtbank verwijst naar rechtsoverwegingen 4.9. en 4.11. in het vonnis van 9 maart 2022. (geen publicatie bekend, red. LSA LM)
Ook aan de opmerking van Zurich dat [naam] ten aanzien van psychische klachten haar schadebeperkingsplicht heeft geschonden door zich daarvoor niet te laten behandelen gaat de rechtbank voorbij. De milde belemmeringen die [naam] ervaart in het sociaal en persoonlijk functioneren worden door de verzekeringsarts conform het verzekeringsgeneeskundige protocol ‘Whiplash associated disorder, WAD I/II (CAS L550)’ plausibel geacht. Er worden volgens de verzekeringsarts geen ernstige beperkingen in het sociaal en persoonlijk functioneren aan de orde geacht.
De milde belemmeringen die [naam] ervaart zijn derhalve toe te schrijven aan de, eerder door [neuroloog] gediagnostiseerde, WAD II waarvan bij [naam] sprake is. Aangenomen moet dan worden dat behandeling door een psycholoog niet tot een verbetering zouden hebben geleid. De rechtbank is dus van oordeel dat [naam] haar schadebeperkingsplicht niet heeft geschonden.
2.8.
De rechtbank passeert het bezwaar van Zurich tegen de rapportage van [arbeidsdeskundige 1] . De rechtbank verwijst naar het antwoord van [arbeidsdeskundige 1] op vraag 4. Daaruit volgt dat op grond van de door het UWV vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 40% [naam] niet meer uren kan werken dan zij nu doet.
2.9.
De rechtbank passeert ook het bezwaar van [naam] tegen de rapportage van [arbeidsdeskundige 1] . De rechtbank acht het uitgangspunt van [arbeidsdeskundige 1] dat bij een gezamenlijk huishouden (echtpaar) het reëel is uit te gaan van een ongeveer gelijke tijdverdeling tussen de partners redelijk. Dat die verdeling in het geval van [naam] , in verband met de gezondheid van haar echtgenoot, kennelijk feitelijk niet mogelijk is, is een omstandigheid die niet voor rekening van Zurich moet komen. Dat [arbeidsdeskundige 1] geen gesprek met [naam] heeft gevoerd en van de feitelijke situatie op dit punt niet op de hoogte was, is voor de beoordeling het door [naam] ter zake van huishoudelijke hulp gevorderde bedrag dan ook niet relevant.
2.10.
Uit de antwoorden die de verzekeringsarts op de aan haar gestelde vragen 4 en 5 heeft gegeven volgt dat [naam] beperkingen heeft ten aanzien van de statisch-dynamische belastbaarheid met betrekking tot het gebruik van de nek en de schouders en enkele milde beperkingen in het sociaal en persoonlijk functioneren (vraag 4) en dat deze beperkingen geacht moeten worden het gevolg te zijn van het aan [naam] overkomen ongeval (vraag 5). Uit het antwoord van de arbeidsdeskundige op de aan hem gestelde vragen moet worden aangenomen dat de klachten waaraan [naam] ten gevolge van het ongeval lijdt, leiden tot een arbeidsongeschiktheid van 40%.
2.11.
De rechtbank oordeelt, uitgaande van het vorenstaande, als volgt over de afzonderlijke schadeposten. De rechtbank zal daarbij de door [naam] in de conclusie van eis in reconventie gehanteerde aanduiding van de schadeposten aanhouden.
2.12.
A. Medisch advies
2.12.1.
In het vonnis van 9 maart 2022 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) heeft de rechtbank reeds beslist dat van de door [naam] gevorderde bedragen van € 3.546,76 en € 3.333,55 een bedrag van € 3.282,37 toewijsbaar is.
2.12.2.
Bij eiswijziging van 24 augustus 2022 heeft [naam] haar vordering op dit punt vermeerderd met een bedrag van € 235,04 vanwege de factuur van haar medisch adviseur van 28 juni 2022. Hiertegen heeft Zurich geen verweer gevoerd, hoewel zij daartoe wel in de gelegenheid was (zie r.o. 2.9.2 van het vonnis van 29 maart 2023). Dit bedrag zal daarom eveneens worden toegewezen.
2.12.3.
Bij eiswijziging van 14 februari 2024 heeft [naam] haar vordering op dit punt nogmaals vermeerderd met een bedrag van € 1.875,50 wegens de factuur van [bedrijf 2] . Zurich heeft hiertegen aangevoerd dat de vordering tot betaling van dit bedrag dient te worden afgewezen omdat het de eigen keuze van [naam] is geweest om [bedrijf 2] in te schakelen. Volgens Zurich was inschakeling niet noodzakelijk, omdat [arbeidsdeskundige 1] net had gerapporteerd. Dit verweer slaagt. De rechtbank verwijst naar hetgeen hierna in r.o. 2.17.3 wordt overwogen en waaruit volgt dat de inschakeling van [bedrijf 2] niet noodzakelijk was. Niet gezegd kan worden dat [naam] deze kosten in redelijkheid heeft gemaakt. De kosten komen derhalve niet voor vergoeding door Zurich in aanmerking. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
2.13.
B. Verlies arbeidsvermogen
2.13.1.
[naam] vordert een bedrag van € 122.141.00. De berekening volgt uit bijlage 16 bij productie 53 overgelegd bij de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie. Dit bedrag is berekend over de periode van 9 oktober 2017 tot 24 maart 2029, de datum dat [naam] de AOW-leeftijd bereikt. Bij de berekening van dit bedrag gaat [naam] ervan uit dat zij per maand een bedrag van € 882,00 minder verdient. Tot en met september 2020 komt dit op een bedrag van € 29.106,00 minder en daarna, tot 24 maart 2029 op een bedrag van € 89.964,00. Daarnaast vordert [naam] een bedrag ter zake van de gemiddelde CAO-loonsverhoging van 2,75% per jaar totaal tot 24 maart 2029 van € 3.017,01.
2.13.2.
Zurich betwist primair dat er sprake is van verlies aan verdienvermogen omdat expertisearts [neuroloog] tot de conclusie komt dat er geen sprake is van beperkingen bij [naam] en er dus ook niet van arbeidsongeschiktheid. Subsidiair betwist Zurich het door [naam] gevorderde bedrag. Zurich begroot het verlies aan verdienvermogen van [naam] op een bedrag van € 8.173,81. Volgens Zurich moet het verlies aan verdienvermogen worden berekend aan de hand van een gemiddeld jaarinkomen van € 25.951,50 (het referteloon). Dit is het gemiddelde van het jaarinkomen van [naam] over de jaren 2013 en 2014. De inkomsten van [naam] over de jaren 2015 tot en met 2019 afgezet tegen het referteloon leidt tot een netto verschil over deze jaren van € 6.130,35 (op basis van 65%). Daarbij is ook rekening gehouden met de WIA-uitkering die [naam] ontvangt. Dat heeft [naam] ten onrechte niet gedaan. Het gemiddeld netto verlies aan verdienvermogen van [naam] per jaar is dan € 1.021,73. Het totale verlies aan verdienvermogen over de jaren 2015 tot en met 2021 is dan € 8.173,81. Daarbij gaat Zurich ervan uit dat [naam] tot haar 60e zal werken omdat zij in het kader van haar re-integratie aan haar loopbaanadviseur zou hebben laten weten met 60-jarige leeftijd met pensioen te gaan. Afgezien daarvan is het volgen Zurich nog maar de vraag of [naam] gedurende die jaren in de volle omvang zou zijn blijven werken zoals zij deed voorafgaand aan het ongeval. Zurich wijst er op dat [naam] voorafgaand daaraan ook al geruime tijd uitgevallen is vanwege privé omstandigheden. Daarnaast is [naam] ouder dan de leeftijd van de gemiddelde kraamverzorgster. Indien en voor zover het verlies aan verdienvermogen moet worden berekend tot aan de pensioengerechtigde leeftijd dan komt dat neer op een bedrag van € 15.581,00 netto.
2.13.3.
De rechtbank passeert het verweer dat er bij [naam] geen sprake is van beperkingen. De rechtbank verwijst naar het vonnis van 9 maart 2022 rechtsoverwegingen 4.9. en 4.11. De rechtbank volgt de conclusie van [arbeidsdeskundige 1] (zie zijn antwoord op vraag 7) dat bij de berekening van het verlies aan verdienvermogen ervan moet worden uitgegaan dat [naam] tot haar pensioengerechtigde leeftijd zou zijn blijven werken. Dat [naam] met 60 jaar met pensioen zou zijn gegaan baseert Zurich slechts op een opmerking die door [naam] zou zijn gemaakt in het kader van een gesprek met een loopbaanadviseur kort na het ongeval (productie 33 bij de conclusie van antwoord in reconventie). Bovendien heeft [naam] daarin slechts aangegeven dat zij met 60-jarige leeftijd met pensioen kan (onderstreping rechtbank) en niet dat zij dat ook daadwerkelijk van plan is. Door Zurich zijn overigens geen concrete feiten en/of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan aangenomen moet worden dat [naam] op 60-jarige leeftijd met pensioen zou zijn gegaan. In tegendeel, [naam] werkt nog steeds terwijl zij inmiddels 62 jaar oud is. Zurich heeft ter onderbouwing van haar stelling dat het nog maar de vraag is of [naam] zonder arbeidsongeschiktheid tot 60-jarige leeftijd zou hebben gewerkt als productie 26 bij de dagvaarding “Feiten en cijfers Arbeidsmarkt kraamzorg” opgesteld door het CBS in het geding gebracht. De rechtbank gaat daar aan voorbij. [naam] heeft deze cijfers gemotiveerd bestreden. Bovendien zijn deze cijfers niet relevant voor individuele gevallen.
2.13.4.
De rechtbank zal om de inkomensschade te bepalen een rekenkundige benoemen.
Bij het berekenen dient deze van het volgende uit te gaan:
- -
het gemiddelde inkomen over de jaren 2013 en 2014, voorafgaand aan het ongeval;
- -
het inkomen vanaf het ongeval waarbij rekening wordt gehouden met een eventueel door [naam] ontvangen (te ontvangen) WIA-uitkering;
- -
dat [naam] voltijds tot haar AOW-leeftijd zou hebben gewerkt;
- -
een rekenrente conform de aanbeveling rekenrente in personenschadezaken van het LOVCK (Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton) en het LOVCH (Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel Hoven) van 1 augustus 2024.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten met betrekking tot de te benoemen deskundige. De rechtbank geeft partijen daarbij in overweging om ter bespoediging van de zaak na overleg gezamenlijk dezelfde deskundige voor te stellen.
2.14.
C. Pensioenschade
2.14.1.
[naam] vordert aanvankelijk ter zake van pensioenschade een bedrag van (netto) € 31.000,00, zoals blijkt uit productie 58. Na vermeerdering van eis bij haar akte in conventie en reconventie overlegging producties vordert [naam] een bedrag van € 67.652,00. Dit bedrag baseert [naam] op de door haar in het geding gebrachte producties 67 en 68.
2.14.2.
Zurich betwist primair dat er sprake is van verlies aan verdienvermogen omdat expertisearts [neuroloog] tot de conclusie komt dat er geen sprake is van beperkingen bij [naam] . Subsidiair stelt Zurich dat de door [naam] als productie 58 overgelegde berekening onduidelijk en onjuist is. Om pensioenschade te berekenen is informatie nodig over het pensioen dat [naam] zonder ongeval zou hebben opgebouwd. Dat blijkt uit het Uniform Pensioen Overzicht. Dat is door [naam] niet overgelegd. Ook moet worden berekend hoeveel [naam] nog kan verdienen en welk pensioen zij daarmee nog opbouwt. Dat is niet gedaan. Daarnaast bouwt [naam] mogelijk premievrij pensioen op. Het pensioenfonds waar [naam] pensioen opbouwt kent zo’n regeling. Deze schadepost moet als niet onderbouwd worden afgewezen. Ook de (nadere) berekening zoals die volgt uit de producties 67 en 68 is onbegrijpelijk en gaat uit van verkeerde uitgangspunten.
2.14.3.
De rechtbank zal uitgaan van het laatstelijk door [naam] ter zake van pensioenschade gevorderde bedrag. Zurich heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling tegen deze verhoging van de vordering door [naam] als zodanig geen verweer gevoerd. Zurich heeft daarop, en op de ter onderbouwing daarvan door [naam] overgelegde producties 67 en 68, ter gelegenheid van de mondelinge behandeling gereageerd.
Ervan uitgaande dat [naam] als gevolg van het ongeluk inkomensschade lijdt is aannemelijk dat zij als gevolg daar van ook pensioenschade lijdt. De rechtbank zal de rekenkundige die benoemd zal worden om de inkomensschade te berekenen ook verzoeken om de pensioenschade te berekenen.
2.15.
D. Vervoerskosten
2.15.1.
[naam] vordert in verband met extra vervoerskosten vanaf 1 januari 2020 betaling van een bedrag van € 29.160,00. [naam] stelt dat zij de leaseauto van haar werkgever in december 2019 heeft moeten inleveren omdat zij te weinig kilometers maakt. Omdat zij voor haar werk toch aangewezen is op een het gebruik van een auto, moet zij extra kosten maken. Die kosten bedragen volgens [naam] € 270,00 per maand voor een vervangende leaseauto, benzinekosten en parkeerkosten etc.
2.15.2.
Zurich voert verweer tegen deze post en stelt dat de vordering niet is onderbouwd. Zij wijst erop dat de leaseauto na 1 januari 2020 op de loonstroken van [naam] is blijven staan. Ook heeft [naam] nagelaten om de door haar voor de leaseauto betaalde eigen bijdrage en de fiscale bijtelling te verrekenen.
2.15.3.
Deze rechtbank zal de vordering van [naam] wegens extra vervoerskosten als onvoldoende onderbouwd afwijzen. Zurich heeft er terecht op gewezen dat [naam] in haar berekening ook de door haar betaalde eigen bijdrage en de fiscale bijtelling had moeten betrekken. Ter zitting heeft [naam] bovendien gesteld dat zij van haar werkgever nu, in plaats van de leaseauto, een vergoeding ontvangt van € 0,19 per kilometer. [naam] heeft die vergoeding ook niet in haar berekening betrokken. Het had op haar weg gelegen om inzichtelijk te maken wat de concrete financiële ongevalsgevolgen voor haar zijn op het gebied van vervoer. Nu zij dat niet heeft gedaan, komen de door haar gevorderde kosten niet voor vergoeding in aanmerking.
2.16.
E. Diverse kosten
2.16.1.
De rechtbank verwijst voor wat betreft deze post naar het vonnis van 9 maart 2022. Daarin is reeds beslist dat deze post (van € 12.791,22) zal worden afgewezen.
2.17.
F. Huishoudelijke hulp
2.17.1.
[naam] stelt dat zij 10 uur huishoudelijke hulp per week nodig heeft, het gemiddelde van het aantal uren dat [arbeidsdeskundige 1] en de [arbeidsdeskundige 2] nodig achten voor het doen van de huishouding inclusief boodschappen. [naam] vordert, na vermeerdering van eis, voor wat betreft huishoudelijke hulp een bedrag van € 164.307,00. De berekening is volgens [naam] gebaseerd op de richtlijnen van de Letselschade Raad en gaat uit van een tweepersoons huishouden, 100% bijdrage, licht/matig beperkt, gerekend vanaf de ongevalsdatum tot 24 december 2045, de datum waarop [naam] 84 jaar wordt. De aanname van [arbeidsdeskundige 1] dat het bij een gezamenlijk huishouden (echtpaar) reëel is uit te gaan van ongeveer gelijktijdige verdeling tussen de partners is volgens [naam] onjuist. Het gaat er om vast te stellen hoe de huishoudelijke taken vóór het ongeval waren verdeeld en hoe en door wie die na het ongeval worden uitgevoerd, althans vast te stellen welk aandeel van die huishoudelijke taken [naam] na het ongeval op zich neemt c.q. op zich zou kunnen nemen. Het is irrelevant hoe deze taken in Nederland tussen partners volgens de statistieken worden verdeeld. [naam] voerde voor het ongeval alle huishoudelijke taken uit. Omdat [arbeidsdeskundige 1] , nu hij niet op de hoogte was van de werkelijke voor de beantwoording van vraag 8 relevante kennis, niet in staat om vraag 8 te beantwoorden, was [naam] genoodzaakt [arbeidsdeskundige 2] in te schakelen.
2.17.2.
Zurich betwist primair dat [naam] aanspraak kan maken op een vergoeding voor huishoudelijke hulp. Uit het rapport van [neuroloog] volgt dat er geen beperkingen zijn voor wat betreft de verrichtingen in het dagelijks leven, waaronder het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Subsidiair sluit Zurich zich aan bij de conclusie van [arbeidsdeskundige 1] die tot de conclusie komt dat huishoudelijke hulp niet noodzakelijk is. Zurich bestrijdt dat het rapport van [arbeidsdeskundige 2] noodzakelijk was. [arbeidsdeskundige 1] was als gevolg van de reactie van de advocaat van [naam] op de hoogte van haar standpunt. Dit is voor hem geen aanleiding geweest om tot een andere conclusie te komen. Indien en voor zover de rechtbank tot het oordeel zou komen dat [naam] aanspraak kan maken op een vergoeding voor huishoudelijke hulp is Zurich van mening dat gelet op de beperking van [naam] haar echtgenoot, zoals uit het rapport van [arbeidsdeskundige 2] blijkt, voor de helft bij kan dragen in huishoudelijke taken nu er slechts sprake is van energetische beperkingen. Indien en voor zover hij dat niet zou kunnen, dient het als gevolg daarvan uitbesteden van de huishoudelijke taken niet voor rekening van Zurich te komen. Voorts blijkt uit het rapport van [arbeidsdeskundige 2] dat de huishoudelijke taken die extern worden verricht 205 minuten per week (exclusief boodschappen) in beslag nemen. Niet valt dan ook in te zien hoe [naam] er bij komt dat er 10 uur per week aan huishoudelijke taken door derden moet worden verricht. Het voeren van een tweepersoonshuishouden zonder huisdieren in een driekamerappartement van 82 vierkante meter, en niet van 110 vierkante meter zoals [naam] stelt, kost overigens minder dan 3 uur per week. Afgezien van het vorenstaande volgt uit de rapportage van [arbeidsdeskundige 2] bij de beantwoording van vraag 7 op pagina 11 en 12 dat [naam] enkele van de werkzaamheden opgesomd in paragraaf 6.5. die extern worden verricht ook zelf zou kunnen doen. De werkzaamheden die [naam] niet kan verrichten beslaan volgens die rapportage hoogstens 75 minuten per week. Die werkzaamheden kan de echtgenoot van [naam] verrichten. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat er bij [naam] sprake is van enige mate van behoefte aan huishoudelijke hulp, betwist Zurich de hoogte van het gevorderde bedrag.
2.17.3.
De rechtbank volgt voor wat betreft de behoefte van [naam] aan huishoudelijke hulp het rapport van [arbeidsdeskundige 1] . Voor wat betreft de verdeling van huishoudelijke taken wanneer er sprake is van een gezamenlijke huishouding (echtpaar) verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 2.9. van dit vonnis. De rechtbank is voorts van oordeel dat 10 uur huishoudelijke hulp waar [naam] van uit gaat, gelet op de door [naam] bewoonde woning, veel te hoog uitvalt. Deze berekening gaat er ten onrechte van uit dat [arbeidsdeskundige 1] van mening zou zijn dat (ook) in het geval van [naam] de huishoudelijke werkzaamheden 20 uur per week in beslag zouden nemen. [arbeidsdeskundige 1] vermeldt echter dat dit een globaal aantal uren betreft dat natuurlijk afhankelijk is van het type woning, de grootte van de woning etc. De door [naam] zelf geraadpleegde arbeidsdeskundige mevrouw [arbeidsdeskundige 2] van [bedrijf 2] heeft [naam] ook thuis bezocht en kennis genomen van de feitelijke omstandigheden. Zij komt op door [naam] aan huishoudelijke werkzaamheden te besteden tijd van 205 minuten per week, exclusief het doen van boodschappen. Van de huishoudelijke werkzaamheden die daaronder vallen kan mevrouw [naam] , dat volgt uit beantwoording van vraag 7 in de rapportage van mevrouw [arbeidsdeskundige 2] , met gebruik van hulpmiddelen en dosering van de werkzaamheden, een aantal werkzaamheden zelf verrichten. De rechtbank is van oordeel dat de overige huishoudelijke werkzaamheden door de echtgenoot van mevrouw [naam] kunnen worden gedaan. De rechtbank zal het ter zake van huishoudelijke hulp gevorderde bedrag dus afwijzen.
2.18.
G. Zelfwerkzaamheid
2.18.1.
[naam] vordert, op basis van de richtlijnen van de Letselschade Raad, betaling van een bedrag van € 2.382,72 wegens verlies aan zelfwerkzaamheid. Zurich heeft verweer gevoerd tegen deze vordering en gesteld dat [naam] niet beperkt is in het uitvoeren van deze werkzaamheden.
2.18.2.
De rechtbank volgt ook op dit onderdeel het rapport van [arbeidsdeskundige 1] , die concludeert dat de beperkingen van [naam] geen hulp bij andere werkzaamheden noodzakelijk maken. [naam] heeft deze conclusie niet weersproken. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
2.19.
H. Smartengeld
2.19.1.
[naam] vordert betaling van een bedrag van € 12.500,00 wegens immateriële schade. Zurich stelt dat een vergoeding van € 3.351,00 meer dan redelijk is.
2.19.2.
De rechtbank dient bij de begroting van een redelijke vergoeding voor immateriële schade rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder
- de aard, ernst en duur van het letsel, de pijn, de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde en de gevolgen daarvan voor de benadeelde,
- de aard van aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt en
- de bedragen die door Nederlandse rechters in (enigszins) vergelijkbare gevallen zijn toegekend, waaronder de maximaal toegekende bedragen, rekening houdend met (eventuele) geldontwaarding.
2.19.3.
In dit geval neemt de rechtbank in aanmerking dat [naam] , op 53-jarige leeftijd, lichamelijk letsel (Whiplash graad 2) heeft opgelopen als gevolg van een aanrijding. Het als gevolg daarvan bij haar chronisch geworden pijnsyndroom (schouder- en nekklachten, hoofdpijn) heeft geleid tot slaapproblemen, slikproblemen en toegenomen stemmingsklachten. [naam] is door die klachten sneller vermoeid en heeft forse aanpassingen moeten doen in haar werk, huishoudelijke taken en sociale leven. Alle omstandigheden in aanmerking nemend, is de rechtbank voor oordeel dat in deze situatie een vergoeding van
€ 10.000,00 passend is. Dit bedrag zal daarom worden toegewezen.
2.20.
K. Kosten rechtsbijstand
2.20.1.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij heeft overwogen in r.o. 4.12.1. van het tussenvonnis van 9 maart 2022. Omdat de hoogte van de uiteindelijk door Zurich verschuldigde schadevergoeding nog niet vast staat, zal de rechtbank de beoordeling van deze post wederom aanhouden.
2.21.
Belastingschade
2.21.1.
Zurich heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van [naam] om Zurich te veroordelen tot betaling van alle eventueel verschuldigde heffingen inkomstenbelasting en volksverzekeringen met betrekking tot de toe te wijzen bedragen. Dit deel van de vordering zal daarom bij eindvonnis worden toegewezen.
Samenvatting
2.22.
Samengevat komt de rechtbank in dit vonnis tot het volgende oordeel. Ten aanzien van de posten B (inkomensschade) en C (pensioenschade) zal de zaak worden verwezen naar na te noemen rolzitting, zodat partijen zich kunnen uitlaten over de te benoemen rekenkundige (zie r.o. 2.13.4 en 2.14.3).
De posten D (vervoerskosten), E (diverse kosten), F (huishoudelijke hulp), G (zelfwerkzaamheid) zullen worden afgewezen.
Post K (kosten rechtsbijstand) zal worden aangehouden.
Post A (medisch advies) zal worden toegewezen tot een bedrag van (€ 3.282,37 + € 235,04 = ) € 3.517,41.
Post H (smartengeld) zal worden toegewezen tot een bedrag van € 10.000,00.
Zurich zal worden veroordeeld tot betaling van alle eventueel verschuldigde heffingen inkomstenbelasting en volksverzekeringen met betrekking tot de toe te wijzen bedragen.
2.23.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. ECLI:NL:RBZWB:2024:6699