Hof 's-Hertogenbosch 300118 onder meer tandletsel en psychische klachten; gelet op aard en impact mishandeling € 2.500,00
- Meer over dit onderwerp:
Hof 's-Hertogenbosch 300118 mishandeling na werktijd door collega uitzendkracht; bewijsopdracht uitzendkracht slaagt; zorgplicht tzv veilige werkomgeving geschonden; voorschot;
- onder meer tandletsel en psychische klachten; gelet op aard en impact mishandeling € 2.500,00 smartengeld
6 De verdere beoordeling
6.1.
Bij genoemd tussenarrest (ECLI:NL:GHSHE:2016:4092) heeft het hof - in het kader van de beantwoording van de vraag of [appellant] de gestelde schade heeft geleden in de uitoefening van de werkzaamheden - [appellant] toegelaten te bewijzen:
- dat enkele minuten voor het einde van de nachtdienst onenigheid is ontstaan;
- dat hij vrij snel daarna zijn dienst beëindigde; en
- dat hij meteen buiten de deur van de werkplaats is mishandeld.
6.2.
Het hof heeft voorts overwogen dat indien [appellant] slaagt in het leveren van het aan hem opgedragen bewijs de vraag aan de orde komt of [de vennootschap] heeft voldaan aan de op haar jegens [appellant] rustende zorgplicht als vermeld in art. 7:658 lid 1 BW. In dat kader heeft het hof [de vennootschap] toegelaten bewijs te leveren van haar stellingen:
- dat de ruzie is gesust;
- dat [appellant] op een andere post is geplaatst; en
- dat niet vaker sprake was van een situatie van gewelddadigheden op de werkvloer.
6.3.
[appellant] heeft zichzelf, [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen doen horen. Tevens heeft hij overgelegd een proces-verbaal van politieverhoor van dezelfde getuige [getuige 2] (verklaring afgelegd op 8 maart 2011).
6.4.
[de vennootschap] heeft als getuigen doen horen [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] .
6.5.
Het hof acht [appellant] geslaagd in het bewijs dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van de werkzaamheden. Het hof overweegt daartoe het volgende.
(.... red LSA LM)
6.5.6.
Op basis van de hiervoor aangehaalde getuigenverklaringen acht het hof niet bewezen dat het incident over de afgekeurde stoel waar met name [getuige 4] , [getuige 5] , [getuige 6] en [getuige 3] over spreken aan het einde van de dienst heeft plaatsgevonden. Wel staat vast dat dit incident in elk geval na de grote pauze van 22:00 uur en derhalve laat in de dienst heeft plaatsgevonden en dat er sprake is geweest van serieus tumult en opschudding. Voorts acht het hof op basis van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] bewezen dat, in elk geval ook vlak voor het einde van de dienst in het pand van [de vennootschap] (nog) een incident tussen [appellant] en degene die hem kort daarna op de parkeerplaats van [de vennootschap] (mede) mishandeld heeft, heeft plaatsgevonden. Aan de geloofwaardigheid van de verklaring van [getuige 2] draagt bij dat hij die verklaring kort na 4 maart 2011 bij de politie heeft afgelegd en dat hij heel concreet verklaart, zo noemt hij [een collega] als degene die tussenbeide is gekomen. In het licht van dit geleverd bewijs komt ook beperkt bewijs toe aan de verklaring van [appellant] , die de lezing van [getuige 2] bevestigt.
6.5.7.
Verder staat vast dat [appellant] direct na het verlaten van het bedrijfspand van [de vennootschap] op de omheinde parkeerplaats van [de vennootschap] ( [appellant] verklaart dat sprake is van een omheinde parkeerplaats en dat is door [de vennootschap] niet betwist) is mishandeld door de collega met wie de onenigheid binnen is ontstaan.
6.5.8.
Op grond van al het vorenstaande is [appellant] geslaagd in het bewijs dat de schade als gevolg van de mishandeling is geleden in de uitoefening van de werkzaamheden.
6.6.
Vervolgens is de vraag aan de orde of [de vennootschap] heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht van art. 7:658 lid 1 BW. De stelplicht en bewijslast daarvan rusten op [de vennootschap] . Het hof acht [de vennootschap] niet geslaagd in dat bewijs. Het hof komt tot die conclusie op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
6.6.1.
Bij de beantwoording van de vraag of [de vennootschap] voldoende maatregelen heeft getroffen en aanwijzingen heeft verstrekt als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat [appellant] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt, slaat het hof mede acht op art. 3 lid 2 van de Arbeidsomstandighedenwet. Dit artikel luidt als volgt:
De werkgever voert, binnen het algemeen arbeidsomstandighedenbeleid, een beleid gericht op voorkoming en indien dat niet mogelijk is beperking van psychosociale arbeidsbelasting.
6.6.2.
Onder het begrip psychosociale arbeidsbelasting wordt volgens art. 1 lid 3 aanhef en onder e verstaan:
de factoren direct of indirect onderscheid met inbegrip van seksuele intimidatie, agressie en geweld, pesten en werkdruk, in de arbeidssituatie die stress teweeg brengen.
6.6.3.
Uit de getuigenverklaringen blijkt dat er regelmatig discussies en spanningen waren in verband met goedkeuring van stoelen tussen de interne kwaliteitscontroleurs, onder wie [appellant] en de externe kwaliteitscontroleurs. Er werd op leidinggevend niveau echter weinig, of beter gezegd geen, aandacht besteed aan een vermindering van die spanningen.
Zo verklaart [getuige 3] :
“U vraagt mij of er in een overleg met supervisors of HR weleens aan de orde is geweest om eventuele conflicten tussen eigen medewerkers en de QualityWall-medewerkers te bespreken of om te kijken of spanningen eventueel verminderd kunnen worden. Dat is in het verleden niet echt besproken. Inmiddels hebben we een fotoboek en kwaliteitsnormen en wordt bij een afkeuring goed nagegaan of conform wordt gehandeld. Nu is het gedetailleerder geregeld, waaraan stoelen of banken moeten voldoen. (…)”.
Ook [getuige 4] verklaart in dezelfde trant:
“U vraagt mij of er weleens tijdens werkoverleg van GAP-leaders en supervisors is gesproken over de gang van zaken met de externe medewerkers van de QualityWall. Dat staat mij niet bij. Overigens was het zo dat een supervisor een beslissing van de externe medewerkers van de QualityWall kon overrulen als er een discussie bleef tussen de GAP-leader en de QualityWall.
Op dit moment zijn alle fouten beschreven in een fotoboek met precieze criteria voor goed- en afkeuring. Er is ook geen externe kwaliteitscontrole meer en daardoor zijn de meningsverschillen uit het verleden opgelost.”
6.6.4.
Voorts acht het hof niet bewezen dat [de vennootschap] voldoende adequaat heeft gehandeld om de verhoudingen tussen [appellant] en de externe kwaliteitscontroleurs tijdens de betreffende dienst daadwerkelijk te normaliseren.
Allereerst is onvoldoende komen vast te staan of [appellant] daadwerkelijk na het incident een andere werkplek in de productielijn heeft gekregen. Weliswaar verklaren [getuige 4] en [getuige 5] dat [appellant] een andere plek heeft gekregen. Daar staat tegenover dat [getuige 3] tamelijk summier verklaart. Hij verklaart:
“U vraagt mij of ik toen heb gecontroleerd of het besluit om dhr. [appellant] daar weg te halen ook is uitgevoerd. Dat heb ik niet gecontroleerd.”
[getuige 6] , die ook nauw betrokken was bij het incident verklaart echter:
“U vraagt mij wat met [appellant] is gebeurd. Dat herinner ik mij niet. Mij staat niet bij dat hij een andere werkpost in de lijn heeft gekregen tijdens die dienst.”
[appellant] verklaart dat hij geen andere werkplek heeft gekregen.
[de vennootschap] heeft geen registratieformulier in het geding gebracht waaruit blijkt dat [appellant] een andere werkplek heeft gekregen, terwijl [getuige 5] heeft verklaard dat zo’n registratieformulier wordt opgemaakt bij een verplaatsing naar een andere post.
Maar ook indien moet worden aangenomen dat [appellant] na het incident een andere werkplek in de productielijn heeft gekregen, dan waren daarmee kennelijk - ook volgens een leidinggevende van [de vennootschap] - de spanningen niet weggenomen. Zo verklaart [getuige 5] :
“Ik heb na de discussie nog gesproken met supervisor [getuige 3] over hetgeen was voorgevallen. U vraagt mij wat ik met hem besproken heb. Dat ging over het volgende: de discussie was inmiddels gesust, maar er was nog niks uitgesproken. We hebben ervoor gekozen om dat te doen bij de eerst volgende dienst en niet op de bewuste avond omdat we vonden dat het samenbrengen van de partijen op de bewuste avond niet verstandig was. We wilden eigenlijk dat iedereen een beetje rustig werd. (…)U vraagt mij of we nog gesproken hebben over de wijze waarop partijen zouden vertrekken. Ik had toen niet de indruk dat er nog contact gezocht werd door de externe kwaliteitscontroleurs met [appellant] en omgekeerd.”
6.6.5.
Gelet op de door [getuige 5] geuite zorg dat de spanningen nog niet waren weggenomen en nu vast staat dat vlak voor het einde van de dienst (nog) een incident heeft plaatsgevonden concludeert het hof dat de leiding van [de vennootschap] onvoldoende aandacht heeft besteed aan het handhaven van een veilige werkomgeving. Daarbij komt dat enig beleid of maatregelen gericht op het verminderen van de frequent voorkomende spanningen tussen de interne en externe kwaliteitscontroleurs ontbrak. Dat leidt het hof tot de conclusie dat [de vennootschap] niet voldaan heeft aan haar zorgplicht als bedoeld in art. 7:658 lid 1 BW en derhalve aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden schade als gevolg van de mishandeling. Dit brengt mee dat de daarop gerichte grieven slagen.
6.7.
De gevorderde verklaring voor recht en veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat kunnen derhalve in beginsel worden toegewezen.
Tegen de hoogte van het gevorderde voorschot heeft [de vennootschap] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep verweer gevoerd.
6.7.1.
[appellant] vordert een voorschot ad € 20.721,35 met rente berekend tot 1 januari 2013. [appellant] voert met betrekking tot de schade het volgende aan. [appellant] heeft een kopstoot gekregen en is geslagen en gestompt. Als gevolg daarvan is één voortand afgebroken en een deel van de bovenkaak. Er was achteraf sprake van een kaakbotscheuring, elke dag hoofdpijn, vermoeidheid, posttraumatische stressstoornis, slapeloze nachten met veelal nachtmerries. [appellant] kreeg hoofdpijnmedicatie en slaappillen voorgeschreven. Er hebben meerdere tandheelkundige behandelingen plaatsgevonden waarvan de directe niet vergoede kosten € 1.402,70 hebben bedragen. Door deze mishandeling zijn alle herinneringen van vroeger - [appellant] is een vluchteling uit Armenië en heeft in vluchtelingenkampen heel wat meegemaakt – plots naar boven gekomen in een posttraumatisch stressstoornis. De beperkingen, slapeloze nachten en nachtmerries, moeten aan de gevolgen van de mishandeling worden toegerekend.
6.7.2.
Het gevorderde voorschot ad € 20.721,35 bestaat uit de volgende posten:
2011:
a. smartengeld € 2.000,--
b. smartengeld wegens toekomstige behandelingen € 500,--
c. verlies verdienvermogen 2011 € 2.813,28
d. extra telefoonkosten en porti verreden kilometers € 250,--
e. verreden kms ivm medische behandelingen o.a. België € 170,88
f. tandarts [tandarts 1] (19-3-2011) € 259,08
g. tandscan (5-5-2011) € 80,74
h. parodontoloog eerste onderzoek (3-8-2011) € 220,--
i. kaakoperatie parodontoloog (28-8-2011) € 527,--
j. tandarts [tandarts 2] (5-9-2011) € 125,--
k. kosten eerste tandheelkundige behandeling (16-3-2012) € 1.228,48
l. eigen bijdrage advocaat in Nederland € 250,--
m. rente over verschenen schade 3% € 252,73
n. schade over dit jaar inclusief smartengeld € 8.677,19
2012
- saldo 2011 € 8.677,19
o. rente over saldo schade 2011 € 260,32
p. extra telefoonkosten en porti verreden kilometers € 250,--
q. #VERW! voor een jaar (hof: ?) € 135,--
r. opgelegd schadevoorschot aan daders via incasso justitie -/- € 1.089,82
s. verlies arbeidsvermogen 2012 € 4.114,30
t. parodontologie (28-10-2012) € 595,49
u. rente over schade 2012, op basis van 6 maanden en 3% € 61,71
Schade over 2011 en 2012 in totaal € 13.004,19
Toekomstschade:
v. 2013 Verlies verdienvermogen vanwege niet verlenging arbeidsovereenkomst en arbeidsongeschiktheid te modereren voor de periode tot en met 2013 € 4.217,16
w. toekomstige tandheelkundige behandelingen gedurende het leven 4 tot 6 maal (op basis van 5 maal contante waarde toekomstige behandelingen 1e 2015) € 3.500,--
Totale schade inclusief toekomstschade € 20.721,35
6.7.3.
[de vennootschap] betwist het causaal verband tussen de gestelde schadeposten en de mishandeling. [appellant] was uitzendkracht. De arbeidsovereenkomst/uitzendovereenkomst voor bepaalde tijd is op 24 mei 2012 geëindigd. [appellant] is niet uit dienst gegaan omdat hij ziek was. Voorts voert [de vennootschap] als verweer dat de arts/psychotherapeute niet heeft vastgesteld dat de gediagnosticeerde PTSS een gevolg is van de mishandeling. Tenslotte blijkt niet dat de tandartskosten/kosten parodontholoog samenhangen met de mishandeling, aldus [de vennootschap] .
6.7.4.
Het hof stelt vast dat niet ter discussie staat dat [appellant] van 7 april 2010 tot de datum van het incident goed functioneerde bij [de vennootschap] . Uit niets blijkt dat [de vennootschap] , indien het incident niet had plaatsgevonden, de uitzendovereenkomst zou hebben beëindigd. Voorts staat vast dat [appellant] na het incident arbeidsongeschikt wegens ziekte is geworden.
[appellant] heeft een verklaring d.d. 21 maart 2013 van de behandelend arts/psychotherapeute [arts/psychotherapeute] overgelegd met onder meer de volgende inhoud:
“Betreft dhr. [appellant] (…)
Ik constateerde een PTSS met klachten als in- en doorslaapproblemen, herbelevingen, hypervigilantie, agressieregulatie problemen en flash-backs.
De klachten van mijn cliënt hebben een grote impact op zijn leven. Sindsdien is hij van een rustige en stabiele jongeman veranderd in een man met duidelijke en ernstige problemen.
Situaties die lijken op hetgeen op 04-03-2011 gebeurde, zijn voor cliënt triggers waardoor de nachtmerries, herbelevingen en flash-backs toenemen.
De EMDR behandeling is nog gaande en wordt gecombineerd met Mindfulness en psychotherapie.”
6.7.5.
Bij brief van 12 juni 2013 deelt arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] mee dat [appellant] vooralsnog volledig arbeidsongeschikt is te achten en dat dit betekent dat hij in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. In de brief is tevens vermeld:
“N.a.v. het overleg dd 11 juni 2013 met uw behandelaar (mw. [arts/psychotherapeute] ) wordt het vooralsnog niet zinvol geacht om nu een actief bemiddelingstraject voor u in te zetten.”
6.7.6.
Uit het vorenstaande blijkt voldoende dat de mishandeling op 4 maart 2011 heeft geleid tot de uitval en arbeidsongeschiktheid van [appellant] . Oudere trauma’s hebben weliswaar een rol gespeeld, maar de behandelaar is in die zin duidelijk dat de PTSS-klachten zijn ontstaan als gevolg van de mishandeling op 4 maart 2011. Er is voldoende grond om er vooralsnog vanuit te gaan dat de schade als gevolg van die PTSS-klachten is toe te rekenen aan [de vennootschap] , zodat een voorschot op de schade toewijsbaar is.
6.7.7.
Tegen de becijfering van het verlies aan verdienvermogen tot 1 januari 2013 zijn verder geen concrete verweren gevoerd, zodat het hof van de berekening van [appellant] zal uitgaan, te weten:
Verlies verdienvermogen 2011 € 2.813,28
Verlies verdienvermogen 2012 € 4.114,30
Verlies verdienvermogen 2013 € 4.217,16
6.7.8.
Tegen het gevorderd totaalbedrag ad € 2.500,-- aan smartengeld is door [de vennootschap] aangevoerd dat deze post al in de strafprocedure is toegewezen. Dat verweer is in zoverre terecht dat in totaal € 750,- aan voorschot op smartengeld is toegewezen, maar [appellant] heeft daarmee in zijn schadestaat al rekening gehouden (zie hierna in 6.7.12). Gelet op de aard van de mishandeling (kopstoot en slaan) en de hiervoor onder 6.7.4 beschreven impact die de mishandeling op [appellant] heeft gehad, acht het hof het gevorderde bedrag toewijsbaar.
6.7.9.
Ten aanzien van de kosten voor tandheelkundige hulp en parodontologie voert [appellant] aan dat 8 hechtingen implantaten en 2 kronen nodig zijn geweest voor correctie van deze schade. De kronen zullen, aldus [appellant] , in de toekomst vaker moeten worden vervangen, minimaal viermaal en maximaal achtmaal is volgens de tandarts geïndiceerd, zodat ook toekomstige behandelingen onder deze schade vallen.
6.7.10.
[de vennootschap] heeft in eerste aanleg en in hoger beroep als verweer gevoerd dat niet blijkt dat de kosten van de parodontoloog en de tandartskosten samenhangen met het voorval. Specificaties van de tandarts/parodontoloog dat de werkzaamheden een gevolg zijn van de mishandeling ontbreken.
6.7.11.
Het hof overweegt het volgende. Vaststaat dat [appellant] in elk geval een voortand heeft verloren als gevolg van de mishandeling. Uit de overgelegde foto’s blijkt dat sprake is van schade aan het gebit van [appellant] . Gelet daarop staat voorshands voldoende vast dat de tandartsrekening van 19 maart 2011 ad € 259,08 voor behandelingen in de periode van 8 tot en met 14 maart 2011 ziet op herstel van de schade aan het gebit van [appellant] als gevolg van de mishandeling. Dat de andere tandartskosten/parodontologie een gevolg zijn van de mishandeling staat, gelet op de gemotiveerde betwisting door [de vennootschap] niet vast. [appellant] heeft op dat verweer in het geheel niet gereageerd. [appellant] heeft evenmin te bewijzen aangeboden dat die behandelingen een gevolg zijn van de mishandeling. Het hof zal die kosten derhalve in het kader van het gevorderde voorschot afwijzen. Hetzelfde geldt voor de daarmee samenhangende reiskosten. Het hof wijst erop dat [appellant] in een eventuele schadestaat zijn stellingen op dit punt nader kan onderbouwen en eventueel bewijzen.
6.7.12.
Overige kosten, waaronder de gevorderde rente tot 1 januari 2013 zijn onvoldoende onderbouwd en inzichtelijk gemaakt, zodat het hof die kosten zal afwijzen in het kader van het gevorderde voorschot.
[de vennootschap] zal derhalve worden veroordeeld tot betaling van een voorschot op de verschenen schade van [appellant] ten bedrage van:
Verlies verdienvermogen 2011 € 2.813,28
Verlies verdienvermogen 2012 € 4.114,30
Verlies verdienvermogen 2013 € 4.217,16
Smartengeld € 2.500,--
Tandartskosten € 259,08
€ 13.903,82
Opgelegd schadevoorschot daders -/- € 1.089,82
Zodat resteert: € 12.814,--
De gevorderde wettelijke rente met ingang van 1 januari 2013 wordt toegewezen.
6.8.
[appellant] vordert tenslotte een bijdrage in de buitengerechtelijke kosten, te weten advocaatkosten ad € 5.000,--. Er zijn, aldus [appellant] , door de advocaat 20 uur besteed aan begeleiding van het slachtoffer, het opvragen van medische gegevens en het vaststellen van de schade, waarvan 7 uur betrekking hebben op art. 6:96 BW lid 2 c en 13 uur betrekking hebben op art. 6:96 BW lid 2 a en b.
6.9.
Het hof overweegt dat [appellant] vooralsnog onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke werkzaamheden zijn verricht ter voorkoming of beperking van de schade als gevolg van de mishandeling waarvoor [de vennootschap] aansprakelijk is, zodat het hof die kosten ook niet bij wege van voorschot kan toewijzen.
Redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte zijn eventueel toewijsbaar voor zover zij niet overlappen met de proceskosten als bedoeld in art. 241 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In deze procedure is onvoldoende gedebatteerd over de vraag in hoeverre er sprake is van overlapping van dergelijke kosten. Zij lenen zich ook beter voor beoordeling in samenhang met de definitieve vaststelling van de schade.
Voor een toewijzing van die kosten bij wege van voorschot op de schade acht het hof derhalve bij deze stand van zaken nog geen plaats.
6.10.
De slotsom is dat het bestreden vonnis wordt vernietigd. De gevorderde verklaring voor recht en verwijzing naar de schadestaatprocedure worden toegewezen. [de vennootschap] zal worden veroordeeld tot betaling van een voorschot op de schade ad € 12.814,--.
6.11.
[de vennootschap] wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [appellant] in eerste aanleg en in hoger beroep.
6.12.
Het hof geeft partijen in overweging om, gelet op de inmiddels gegeven beslissingen, te bezien of een gezamenlijke regeling zonder verder procederen mogelijk is. ECLI:NL:GHSHE:2018:338