Rb Maastricht 301109 kruisbandletsel na trap tegen knie; smartengeld € 3000,00
- Meer over dit onderwerp:
Rb Maastricht 301109 kruisbandletsel na trap tegen knie; smartengeld € 3000,00
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken, mede op grond van de niet betwiste producties, staat tussen partijen vast dat het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch met betrekking tot de strafbaar geachte gedraging van [gedaagde] jegens [eiser] in hoger beroep onder meer het navolgende ten aanzien van [gedaagde] bewezen heeft verklaard:
“..op [datum], te [plaats], in de gemeente [gemeente] opzettelijk (heeft) mishandeld een persoon te weten [gedaagde], eenmaal heeft geduwd en tegen de knie heeft getrapt, waardoor deze pijn heeft ondervonden.”
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 161 Rv levert een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs op van dat feit, zulks behoudens tegenbewijs.
[gedaagde] heeft geen (tegen)bewijs aangeboden, zodat rechtens vaststaat dat [gedaagde] op [datum] te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk (heeft) mishandeld een persoon te weten [gedaagde], deze eenmaal heeft geduwd en tegen de knie heeft getrapt, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
[eiser] stelt dat hij ten gevolge van die trap tegen zijn knie zijdens [gedaagde] zowel materiële als immateriële schade heeft geleden.
De strafbare en daarmee onrechtmatige gedraging van [gedaagde] jegens [eiser] staat vast en is als mishandeling gekwalificeerd door de strafrechter. [gedaagde] heeft tegen de knie van [eiser] getrapt en heeft [eiser] daardoor leed en pijn berokkend.
[gedaagde] is ook aansprakelijk voor de schade voor zover die het gevolg is van de trap of het trappen door [gedaagde] tegen de knie van [eiser].
[gedaagde] stelt echter van mening te zijn dat er geen causaal verband bestaat tussen zijn gedraging en de klachten van [eiser], waarbij met name rekening dient te worden gehouden met pre-existentie van “het letsel”. Hij verwijst daartoe mede naar hetgeen door een schriftelijk geraadpleegde deskundige in [plaats 2] ([medisch adviseur]) is verklaard
( productie 5 bij conclusie van antwoord).
[gedaagde] stelt verder dat [eiser] het causale verband van de gedraging en het letsel baseert op het meermaals trappen tegen de knie/het been. Dat is echter - aldus [gedaagde] - niet bewezen verklaard (bewezen is verklaard “tegen de knie heeft getrapt”). Nu “meermaals” trappen niet bewezen is, ontbreekt het vereiste causale verband.
De kantonrechter kan deze redenering van [gedaagde] niet volgen. Enerzijds is het trappen tegen de knie van [eiser] als zodanig door de strafrechter bewezen verklaard. Omtrent het duwen vermeldt het strafvonnis de eenmaligheid, doch de wijze waarop en de frequentie waarmee is “getrapt” vallen niet uit het bewezenverklaarde af te leiden. Wel is het oorzakelijke verband met de door [eiser] van de mishandeling ondervonden pijn in de uitspraak (het dictum) neergelegd. Een enkele trap kan overigens al aanmerkelijke schade aanrichten. Ook de stelling van [gedaagde] dat er bij [eiser] sprake was van pre-existentie van letsel aan de knie levert als zodanig geen vrijwaring van aansprakelijkheid op. Indien [eiser] letsel heeft opgelopen, dient [gedaagde] de schadegevolgen daarvan te dragen, tenzij hij aantoont dat die schade geheel of ten dele een andere oorzaak heeft dan de mishandeling.
[gedaagde] heeft niet betwist dat [eiser] zich na het gebeurde op [datum] onder medische behandeling heeft moeten stellen. Daarbij is geconstateerd dat er een lichte zwelling aan de buitenkant onder de geraakte knie van [eiser] aanwezig was. De behandelend arts spreekt over een kneuzing van de knie. Deze heeft [eiser] geadviseerd om, indien de klacht na twee dagen nog zo hevig zou zijn, herbeoordeling plaats te laten vinden, waarbij overwogen moest worden of er foto’s van het letsel gemaakt dienden te worden.
Verder staat (als verder onbetwist gelaten) vast dat [eiser] zich op [datum 2] wederom bij de huisartsenpost heeft gemeld wegens aanhoudende klachten. Hij is toen verwezen naar de afdeling orthopedie van het AZM, alwaar een kruisbandletsel is geconstateerd.
Uit de verklaring van de “deskundige” [medisch adviseur] kan allerminst, laat staan zonder meer, de conclusie getrokken worden dat er geen causaal verband zou bestaan. [medisch adviseur] verklaart immers uit de beschikbare gegevens niet met zekerheid te kunnen opmaken of de volledige voorste kruisbandruptuur valt toe te schrijven aan het ongeval. Met andere woorden: een en ander is niet uitgesloten. Het feit dat [medisch adviseur] zich klaarblijkelijk niet op eigen onderzoek kon baseren en er in de rapportage zelfs over klaagt over allerlei relevante gegevens niet de beschikking te hebben, maakt de waarde van dit advies wel heel erg betrekkelijk.
Omdat derhalve alle verweren van [gedaagde] lijden aan het euvel dat zij te weinig precies en specifiek zijn dan wel de vereiste feitelijke onderbouwing missen, zal de kantonrechter er verder aan voorbij (moeten) gaan. [gedaagde] zal ten volle aansprakelijk worden gehouden voor de door [eiser] alleszins aannemelijk gemaakte schade, daarbij in ogenschouw nemend dat [eiser] uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van ieder vorderingsrecht boven € 5.000,--.
[eiser] vordert aan materiële schade een bedrag van € 340,-- aan advocaatkosten zijnde de door hem verschuldigde eigen bijdrage bij toevoeging, een bedrag van € 210,49 ter zake van medische informatiekosten, een bedrag van € 119,50 ter zake van gemaakte reiskosten (in het bijzonder naar het AZM) en een bedrag van € 510,-- aan “overige kosten” die niet werden gedekt door de Zorgverzekering.
Aan immateriële schade vordert [eiser] een bedrag van € 3.000,--.
De door [eiser] gevorderde bedragen aan materiële schade zijn - behoudens het gevorderde bedrag van € 510,-- aan “overige kosten” - toewijsbaar nu deze bedragen door [gedaagde] niet als zodanig worden betwist.
Het door [eiser] gevorderde en door [gedaagde] betwiste bedrag van € 510,-- moet worden afgewezen, gelet op enerzijds de gebrekkige onderbouwing en anderzijds de gemotiveerde betwisting door [gedaagde]. [eiser] heeft nagelaten alsnog bij repliek deze post van adstructie en documentatie te voorzien, zodat hij te dien aanzien niet aan zijn gemotiveerde stelplicht heeft voldaan.
[eiser] heeft aangevoerd dat de aard en de omvang van de door hem geleden pijn en het opgelopen letsel, alsmede de ten gevolge daarvan opgetreden gederfde levensvreugde, een smartengeldvergoeding rechtvaardigen van € 3.000,--.
Met [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] in relevante mate levensvreugde heeft gederfd en nog zal derven als gevolg van de door [gedaagde] gepleegde mishandeling, waarbij niet uitgesloten is dat er zelfs blijvende letselgevolgen zijn. Daarbij dient ook de gerede kans in ogenschouw genomen te worden dat [eiser] gehinderd gaat worden in zijn buitendienstwerkzaamheden bij [werkgever] of zelfs niet meer in staat zal zijn om die werkzaamheden nog langer (naar behoren) te verrichten.
Bij die stand van zaken is een immateriële schadevergoeding als zodanig alleszins gerechtvaardigd en is in alle redelijkheid de omvang daarvan op € 3.000,-- te stellen. Dit bedrag zal dan ook als smartengeld worden toegewezen. LJN BL4600