Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 270313 glas in gezicht 18-jarige vrouw; blijvende littekens, gevorderd € 30.000, psychisch onbehagen is geen psychisch letsel

Rb Rotterdam 270313 glas in gezicht 18-jarige vrouw; blijvende littekens, gevorderd € 30.000, psychisch onbehagen is geen psychisch letsel

2.  De feiten 
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast: 

2.1.  [eiser] heeft op 30 november 2008 tijdens een ruzie met [gedaagde] een stuk glas in haar gezicht geduwd gekregen (hierna: de mishandeling). 

2.2.  Op 30 november 2008 is [eiser] na de mishandeling behandeld op de spoedeisende hulp van het Havenziekenhuis te Rotterdam aan een diepe hoekse snijwond verticaal op het voorhoofd van ongeveer 5 centimeter, een matig diepe snijwond op het voorhoofd van ongeveer 2 centimeter en een oppervlakkige snijwond op de kin. 

2.3.  [gedaagde] is ter zake de mishandeling door de politierechter te Rotterdam bij vonnis van 13 oktober 2009 veroordeeld voor poging tot zware mishandeling van [eiser]. Aan [gedaagde] is een werkstraf opgelegd voor de duur van 40 uren, subsidiair te vervangen door 20 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [eiser] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.500,-- en bepaald dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is. 

2.4.  [eiser] is van 21 oktober 2009 tot 4 februari 2010 onder behandeling geweest van mevrouw drs. [A], orthopedagoge en Gz-psychologe. [A] bericht in haar brief van 28 augustus 2011 daarover als volgt: 
“(…) 
Op 21 oktober 2009 nam mevrouw [B], moeder van mw [eiser] contact op met de vraag om hulp voor haar dochter die slachtoffer werd van een geweldsdelict op 20 november 2008. (…) 

De datum 10 november 2009 had ik met mw. S. en haar moeder een eerste (intake) gesprek. Mw. S. vond het prettig samen met haar moeder te komen. Ze heeft moeilijke zomermaanden achter de rug, is erg onzeker en somber geworden en vooral te snel geïrriteerd en boos. Ze trekt zich terug uit sociale contacten en activiteiten. Ze durft zichzelf niet meer te uiten en is angstig en onzeker. 
Mw. S kent zichzelf niet meer terug. Ze was voor het delict een vrolijke meid die het naar de zin had op haar opleiding en graag hockeyde en van uitgaan hield. 
Het gaat nu al lange tijd niet goed met haar. S. geeft aan dat ze om het minste geringste chagrijnig reageert naar haar dierbaren. Dit kent ze niet van zichzelf. 
(…) 
De agressie van buitenaf die haar ten deel is gevallen is het gezonde leven van mw. S en haar kerngezinssysteem binnen gedrongen. Mw. S. kan zich er niet van losmaken waardoor zij niet meer kan functioneren. (…) 
Mijns inziens heeft het delict heeft haar in één klap van haar onbevangenheid en gezond vertrouwen in de omgeving ontnomen. 
(…) 
We sluiten de therapie af met de afspraak dat ze contact zal opnemen wanneer een terugval wordt ervaren. 
(…)” 

2.5.  Op 10 november 2010 is [eiser] geopereerd door de plastisch chirurg [C], daarbij is een volledige excisie van het litteken op het voorhoofd uitgevoerd, waarbij alle lagen zorgvuldig zijn gehecht zodat het litteken volledig op niveau komt te liggen. 

2.6.  Bij brief van 5 oktober 2011 heeft [C] met betrekking tot de behandeling van [eiser], voor zover van belang, het volgende meegedeeld: 
“(…) 
Ik zag patiënte voor het eerst op 8 oktober 2009 op het spreekuur wegens een onregelmatig en ontsierend litteken op het voorhoofd (…) Het litteken was ontsierend en diep en besloeg de volledige hoogte van het voorhoofd. 
(…) 
Ik verwacht dat het uiteindelijke resultaat zal zijn dat het litteken op enige afstand niet opvallend zal zijn, maar er zal altijd een zichtbaar litteken overblijven. 
Daarnaast is het goed mogelijk dat bij mimiek in het gelaat een duidelijke asymmetrie zal optreden daar het zeer wel denkbaar is dat een deel van de aangezichtsspieren van het voorhoofd blijvend beschadigd zullen zijn. 

Een definitief oordeel zal pas kunnen worden gegeven bij volledige genezing van het litteken. 
(…)”

3.  De vordering 
3.1.  [eiser] vordert – zakelijk weergegeven – om, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 30.736,04, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2008 tot aan de dag der algehele voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure. 

3.2.  Tegen de achtergrond van de onder 2 vastgestelde feiten legt [eiser] de volgende stellingen aan haar vordering ten grondslag. [gedaagde] heeft onrechtmatig jegens haar gehandeld door een inbreuk te maken op haar lichamelijke integriteit. Deze onrechtmatige daad kan [gedaagde] worden toegerekend en zij is dan ook aansprakelijk voor de dientengevolge door [eiser] geleden schade. De materiële schade van [eiser] wordt begroot op een bedrag van € 736,04, bestaande uit kapotte kleding, reis- en telefoonkosten, kosten voor het opvragen van de medische informatie en de terugvordering van de ziektekosten door de verzekeraar. De immateriële schade begroot [eiser] op een bedrag van € 30.000,--. De mishandeling en het daaruit voortvloeiende letsel heeft tot gevolg gehad dat [eiser] angstig, gespannen en schrikachtig is geworden. Zij gaat gebukt onder de ontsierende littekens op haar gezicht. De impact van deze littekens tijdens de puberteit van [eiser] hebben haar onzeker gemaakt en haar zelfvertrouwen in ernstige mate aangetast. Ten tijde van de mishandeling was zij achttien jaar. Na de mishandeling is zij een teruggetrokken bestaan gaan leiden. Zij ondervindt tot op vandaag pijn in het gezicht, aanhoudende hoofdpijn, slapeloosheid en concentratiestoornissen. De schadevergoeding die door de politierechter is opgelegd kan in mindering strekken op de vordering. 

4.  Het verweer 
4.1.  [gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Zij verzoekt [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans de vordering af te wijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten met uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis. 

4.2.  [gedaagde] erkent aansprakelijk te zijn voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade. Zij betwist echter de ernst van het letsel van [eiser] en de daaruit voortvloeiende klachten en beperkingen, alsmede de hoogte van de vermeend geleden en nog te lijden schade. De overgelegde medische stukken geven geen uitsluitsel over de klachten en de dagelijkse beperkingen van [eiser]. Er is geen medisch totaal/eindbeeld, zodat niet aangetoond is dat er sprake is van medische causaliteit. Een nader medisch onderzoek lijkt voor de hand te liggen, waarbij [eiser] ook inzage dient te geven in haar medische voorgeschiedenis. Vervolgens zou een belastbaarheidspatroon vastgesteld moeten worden op basis waarvan een arbeidsdeskundige de beperkingen van [eiser] in kaart kan brengen. De verschuldigdheid van de reiskosten, telefoonkosten en de kosten voor de medische informatie erkent [gedaagde] indien mocht komen vast te staan dat zij aansprakelijk is voor het letsel van [eiser]. De verschuldigdheid van de kosten voor de kleding, de terugvordering van de ziektekosten en de immateriële schade wordt door [gedaagde] betwist. Wat de immateriële schade betreft voert zij aan dat uit vaste jurisprudentie volgt dat de vergoeding voor immateriële schade gelet op het gestelde letsel rond de € 1.500,-- ligt. Nu [gedaagde] reeds een bedrag van € 2.500,-- ter zake schadevergoeding aan [eiser] heeft voldaan, is zij haar betalingsverplichtingen jegens [eiser] nagekomen. 

5.  De beoordeling 
5.1.  Uitgegaan kan worden van het in het strafvonnis bewezen feit, te weten poging tot zware mishandeling. Daarnaast heeft [gedaagde] niet voldoende gemotiveerd weersproken dat [eiser] snijwonden in haar gezicht heeft opgelopen en dat het litteken op haar voorhoofd, in ieder geval van dichtbij, blijvend zichtbaar zal zijn. [gedaagde] erkent aansprakelijk te zijn voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade. Zij betwist alleen de ernst van het letsel en de daaruit voortvloeiende klachten en beperkingen, alsmede de hoogte van de schade. 

5.2.  De rechtbank begrijpt het verweer van [gedaagde] aldus, dat zij met name de immateriële schade betwist, in die zin dat het psychisch letsel dat [eiser] na de mishandeling zou hebben opgelopen niet het rechtstreeks gevolg is van haar handeling(en) op 30 november 2008, alsmede de omvang van de schade, nu er geen ruimte is voor toekenning van een dergelijk hoog bedrag ter zake immateriële schadevergoeding. 

5.3.  Vaststaat dat indien [gedaagde] niet een stuk glas in het gezicht van [eiser] had geduwd, [eiser] niet deze traumatische ervaring had meegemaakt. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat een mishandeling als de onderhavige in ieder geval gedurende enige tijd impact heeft op de psychische gesteldheid van het slachtoffer in kwestie. Daarnaast heeft [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd bestreden dat [eiser] in de periode van 10 november 2009 tot 4 februari 2010 onder behandeling is geweest van Gz-psychologe [A]. Uit de brief van [A] leidt de rechtbank af dat die behandeling is gestart, omdat [eiser] zich na de mishandeling somber en onzeker is gaan voelen. Evenmin heeft [gedaagde] gemotiveerd weersproken dat het litteken op het voorhoofd van [eiser], volgens plastisch chirurg [C], in ieder geval van dichtbij blijvend zichtbaar zal zijn. Gelet op die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat zij letsel heeft ondervonden. Het letsel dat zij heeft geleden is van zowel tijdelijke als blijvende aard. Zo heeft zij gedurende enige tijd pijn geleden en is zij angstig, gespannen en schrikachtig geweest. Daarnaast heeft zij blijvend een ontsierend litteken op haar voorhoofd. Dit letsel is een rechtstreeks gevolg van de door [gedaagde] gepleegde mishandeling. Er bestaat derhalve daartussen een causaal verband. Het psychisch letsel staat niet in een zodanig ver verwijderd verband tot de mishandeling van [gedaagde], dat dit [gedaagde] niet meer als een gevolg van de mishandeling, de gebeurtenis waarop haar aansprakelijkheid berust, kan worden toegerekend. Het verweer van [gedaagde] op dit punt wordt daarom verworpen. 

5.4.  Het betoog van [gedaagde] dat een nader medisch onderzoek voor de hand ligt en dat een belastbaarheidspatroon van [eiser] moet worden vastgesteld, teneinde haar beperkingen in kaart te brengen, wordt gepasseerd. De noodzaak voor een dergelijk onderzoek is thans niet aan de orde nu [eiser] geen vordering heeft ingediend die ziet op vergoeding van het verlies aan verdiencapaciteit als gevolg van de mishandeling. De materiële schadevergoedingsvordering is beperkt tot enkele concrete schadeposten en voor de begroting van de gevorderde immateriële schadevergoeding is een dergelijk onderzoek niet noodzakelijk. 

materiële schade 
5.5.  De vordering van [eiser] valt in twee delen uiteen: enerzijds de materiële schadevergoeding en anderzijds de immateriële schadevergoeding. [eiser] heeft de door haar geleden materiële schade als volgt becijferd: 
- kleding (blouse, broek, jurk)  € 394,-- 
- reiskosten      € 50,-- 
- telefoonkosten      € 25,-- 
- medische informatie    € 211,80 
- ziektekosten Avero Achmea  € 55,24 + 
Totaal        € 736,04 

5.6.  [gedaagde] heeft onvoldoende weersproken dat [eiser] de kleding (blouse, jurk en broek) aan had ten tijde van de mishandeling. Dat zij een vraagteken zet bij de combinatie van een jurk en een broek acht de rechtbank een onvoldoende betwisting van de vordering, nu daaruit geen gemotiveerde betwisting blijkt dat [eiser] die kledingcombinatie aan had tijdens de mishandeling. Het verweer van [gedaagde] dat de twee aankoopbonnen voor de blouse en broek niet als bewijs kunnen dienen dat de kleding onbruikbaar is geworden passeert de rechtbank, nu zij gelet op de aard van de verwondingen, snijwonden in het gezicht, het niet uitgesloten acht dat de kleding bevuild is geraakt met het bloed van [eiser] waardoor die kleding thans niet meer te gebruiken is. Een hoofdwond gaat immers niet zelden gepaard met aanmerkelijk bloedverlies. Onweersproken is gebleven dat de bloedvlekken niet te verwijderen zijn zonder dat zulks gepaard zal gaan met kleurverlies van de kleding. Voorts blijkt uit de twee overgelegde aankoopbonnen dat de broek en de blouse respectievelijk 20 november 2008 en 27 november 2008 zijn aangeschaft, derhalve kort voorafgaand aan de mishandeling op 30 november 2008. Omdat [gedaagde] de aankoopbonnen niet inhoudelijk heeft bestreden, zal de rechtbank van de daarop vermelde waarde van de kleding uitgaan. Ook de gevorderde waarde van de jurk heeft [gedaagde] niet gemotiveerd bestreden. De schadepost ter zake de kleding komt derhalve voor toewijzing in aanmerking. 

5.7.  Nu hiervoor onder 5.3 is vastgesteld dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor het (psychisch) letsel van [eiser], erkent [gedaagde] de verschuldigdheid van de reis- en telefoonkosten en de kosten voor de opgevraagde medische informatie. Bovendien komen deze kosten de rechtbank ook billijk voor, zodat ze zullen worden toegewezen. 

5.8.  Wat betreft de vordering ter zake de terugvordering van de ziektekosten door de verzekeraar overweegt de rechtbank dat [gedaagde] niet heeft betwist dat [eiser] op 30 november 2008 na de mishandeling met de ambulance naar het Havenziekenhuis is gebracht. Uit het overzicht van Avero Achmea blijkt dat het een terugvordering ziektekosten betreft ter zake ‘vervoer’ en dat het ziet op de periode 1 januari 2008 tot 31 december 2008. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] in dat jaar op een andere datum is vervoerd naar een ziekenhuis. Daaruit leidt de rechtbank dan ook af dat deze schadepost rechtstreeks is terug te voeren op de door [gedaagde] gepleegde mishandeling, zodat deze schadepost toewijsbaar is. 

immateriële schade 
5.9.  De immateriële schadevergoeding vormt een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat is geleden door een persoon die als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, letsel heeft opgelopen. Bij de begroting dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden, waaronder de aard en de ernst van het letsel, de restgevolgen en de impact van deze gevolgen op het leven van de betrokkene. Tevens dient bij de begroting te worden gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Daarbij dient de sinds de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding in aanmerking te worden genomen. 

5.10.  De rechtbank houdt in dit geval rekening met de volgende omstandigheden. Vaststaat dat [gedaagde] een stuk glas in het gezicht van [eiser] heeft geduwd. Dit is voor [eiser] als achttienjarige vrouw onmiskenbaar een traumatische ervaring geweest. Voorts staat vast dat [eiser] voor behandeling van de snijwonden bij de spoedeisende hulp van het Havenziekenhuis is geweest en dat zij bijna twee jaar later door een plastisch chirurg aan het litteken op haar voorhoofd is geopereerd, teneinde het litteken minder zichtbaar te laten zijn. Als niet weersproken staat vast dat [eiser] een litteken in het gezicht heeft behouden en dat het zeer waarschijnlijk is dat het litteken altijd zichtbaar zal blijven. Onzeker is in hoeverre het litteken de mimiek van haar gezicht blijvend zal doen veranderen. Zij zal door het litteken op haar voorhoofd in ieder geval blijvend worden geconfronteerd met de zichtbare gevolgen van de mishandeling. 

5.11.  Gelet op de brief van 28 augustus 2011 van [A], de psychologe van [eiser], acht de rechtbank voldoende onderbouwd dat zij enige tijd angstig, gespannen en schrikachtig is geweest door de mishandeling, hetgeen ook alleszins begrijpelijk is. Psychisch letsel kan onder omstandigheden worden aangemerkt als een aantasting in de persoon op grond waarvan immateriële schadevergoeding toewijsbaar zou kunnen zijn, echter is daarvoor niet voldoende dat [eiser] meer of minder sterk psychisch onbehagen heeft ondervonden. [A] zegt daarover enkel dat de mishandeling [eiser] in één klap van haar onbevangenheid en gezond vertrouwen in de omgeving heeft ontnomen. Het gestelde psychisch letsel wordt daarmee onvoldoende onderbouwd. Daarnaast constateert de rechtbank dat [eiser] weliswaar stelt dat zij ten tijde van de dagvaarding van 20 februari 2012 nog steeds angstig, gespannen en schrikachtig is, maar dat die stelling niet nader is onderbouwd. Uit de overgelegde (medische) informatie blijkt niet dat die problematiek thans nog speelt. 

5.12.  Op grond van het voorgaande, mede in aanmerking nemend de smartengeldvergoedingen die in de rechtspraak in vergelijkbare gevallen zijn toegekend en waar [gedaagde] naar heeft verwezen, zal de rechtbank vooralsnog toekomen aan een aanzienlijk lager bedrag aan immateriële schade dan [eiser] heeft gevorderd. De hoogte van de schadevergoeding wordt hoofdzakelijk bepaald aan de hand van de mate van ontsiering van het gezicht als gevolg van het litteken. Nu de rechtbank geen duidelijke kleurenfoto’s van het litteken heeft ziet zij aanleiding om [eiser] in de gelegenheid te stellen om bij akte de ontsiering van het gezicht door het litteken nader te onderbouwen door de als productie 10 overgelegde foto’s thans in kleur over te leggen, alsmede recente foto’s van het litteken van [eiser] middels kleurenfoto’s over te leggen. [gedaagde] zal daarna in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren. 

5.13.  De zaak zal worden verwezen naar de rolzitting en iedere verdere beslissing wordt aangehouden. LJN BZ6026