RBGEL 300425 smartengeld vanwege fysieke en psychische klachten na ernstige mishandeling (poging femicide) door ex-partner € 35.000,00
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 300425 smartengeld vanwege fysieke en psychische klachten na ernstige mishandeling (poging femicide) door ex-partner € 35.000,00
2De zaak in het kort
[eiseres] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. [eiseres] is op 1 februari 2021 zwaar mishandeld door [gedaagde] . [gedaagde] is hiervoor strafrechtelijk veroordeeld wegens poging tot doodslag tot een gevangenisstraf van zes jaar. In deze procedure vordert [eiseres] schadevergoeding van [gedaagde] op grond van onrechtmatige daad voor de door haar ten gevolge van de mishandeling geleden en te lijden materiële en immateriële schade. [gedaagde] voert verweer tegen de hoogte van een aantal schadeposten en refereert zich voor het overige aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank bepaalt dat [gedaagde] aan [eiseres] een schadevergoeding van in totaal € 63.183,77, te vermeerderen met wettelijke rente, moet betalen. Hierna wordt toegelicht hoe de rechtbank tot dit oordeel komt.
3De feiten
3.1.
[eiseres] (thans 73 jaar oud) en [gedaagde] (thans 80 jaar oud) hebben vanaf 2017 een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij woonden niet samen.
3.2.
Op 1 februari 2021 heeft [gedaagde] [eiseres] in de keuken van haar eigen woning zwaar mishandeld.
3.3.
Bij vonnis van 22 februari 2022 van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank is [gedaagde] veroordeeld voor poging tot doodslag tot een gevangenisstraf van zes jaar. Daarbij is aan hem een contact- en straatverbod opgelegd voor de duur van vijf jaar en is hij veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [eiseres] van € 928,95 wegens materiële schade. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
4Het geschil
4.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
-
voor recht zal verklaren dat [gedaagde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens [eiseres] en aansprakelijk is voor de door haar als gevolg hiervan geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade,
-
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling van € 80.786,92 aan [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van mishandeling, althans vanaf de data van de onderliggende facturen,
-
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[gedaagde] voert verweer tegen een aantal schadeposten en refereert zich voor het overige aan het oordeel van de rechtbank. Hij betoogt dat de proceskosten moeten worden gecompenseerd.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
5De beoordeling
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] [eiseres] op 1 februari 2021 zwaar heeft mishandeld (hierna: het incident) en dat dit een onrechtmatige daad is jegens [eiseres] .
Ook is niet in geschil dat [gedaagde] de schade, die door [eiseres] als gevolg van deze onrechtmatige daad lijdt en heeft geleden, moet vergoeden.
5.2.
[eiseres] vordert vergoeding van de volgende schadeposten:
-
beschadigde kleding en in beslag genomen pannenset € 311,92
-
vervoerskosten € 470,85
-
medische kosten € 1.439,00
-
huishoudelijke hulp/persoonlijke verzorging € 1.911,00
-
ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding € 31,00
-
verhuiskosten € 25.937,55
-
pensionkosten hond € 62,04
-
extra telefoonkosten € 209,36
-
smartengeld € 55.414,20
subtotaal € 85.786,92
minus ontvangen vergoeding Schadefonds Geweldsmisdrijven € 5.000,00
Totaal € 80.786,92
5.3.
Daarop strekt in mindering het bedrag van € 928,95 aan materiële schadevergoeding dat [eiseres] heeft ontvangen in het kader van de strafzaak. Dat bedrag bestaat uit de volgende posten:
- -
kleding € 286,94 en pannen € 64,98 € 351,92
- -
reiskosten € 70,41
- -
medische kosten € 294,58
- -
pensionkosten € 62,04
- -
telefoonkosten € 150,00.
5.4.
[gedaagde] voert aan dat de onder 5.3 vermelde posten in mindering strekken op de betreffende door [eiseres] gevorderde posten, zoals vermeld in 5.2. Hij refereert zich verder aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de door [eiseres] gevorderde schadeposten onder a, c, e, g en h. Hij betwist de door [eiseres] gevorderde (hoogte van de) schadeposten vermeld onder b, d, f en i.
Schadeposten vermeld in 5.2 onder a, c, e, g, en h
5.5.
De rechtbank constateert dat de schadeposten onder a en g reeds geheel zijn vergoed met de in de strafzaak toegewezen vergoeding, zodat deze zullen worden afgewezen. De schadeposten onder c en h zijn reeds gedeeltelijk vergoed met de in de strafzaak toegewezen vergoeding, zodat hiervan nog respectievelijk (c) € 1.144,42 (€ 1.439,00 -/- € 294,58) en (h) € 59,36 (€ 209,36 -/- € 150,00) openstaat. Deze kosten zijn door [eiseres] voldoende gespecificeerd. Dat geldt ook voor de onder e gevorderde post. Ten aanzien van deze posten heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank zal deze posten toewijzen tot respectievelijk € 1.144,42, € 59,36 en € 31,00, dus in totaal € 1.234,78, en voor het overige afwijzen.
5.6.
De wettelijke rente over het bedrag van € 1.234,78 zal worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, dus 2 april 2024, aangezien het niet doenlijk is per afzonderlijk post de ingangsdatum van de wettelijke rente te specificeren.
Vervoerskosten (5.2. onder b)
5.7.
[eiseres] heeft deze kosten als volgt gespecificeerd:
- -
reeds gemaakte reiskosten (i) in 2021 voor bezoek aan de psycholoog € 37,44, (ii) in 2021, 2022 en 2023 voor bezoek aan de psychiater € 142,65 en (iii) in 2021 voor overleg met de advocaat € 34,16.
- -
toekomstige reiskosten voor (iv) bezoek aan de psychiater € 236,60 en (v) overleg met de advocaat € 20,00.
[gedaagde] heeft ten aanzien van de reeds gemaakte reiskosten geen verweer gevoerd en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hij maakt wel bezwaar tegen de toekomstige reiskosten voor bezoek aan de psychiater en overleg met de advocaat.
5.8.
[eiseres] heeft de reeds gemaakte reiskosten voldoende gespecificeerd en berekend conform de Letselschade Richtlijn van de Letselschade Raad (hierna: Letselschade Richtlijn). De rechtbank zal deze kosten dan ook toewijzen.
5.9.
De toekomstige reiskosten voor het bezoek aan de psychiater zien op 2024. [eiseres] heeft een brief overgelegd van haar psychiater van 5 juni 2024, waaruit volgt dat zij in verband met haar PTSS-klachten nog steeds in behandeling is en dat de behandeling zal worden gecontinueerd. De rechtbank is van oordeel dat de ‘toekomstige’ reiskosten voor het bezoek aan de psychiater hiermee voldoende zijn aangetoond en zal deze eveneens toewijzen. De rechtbank acht verder voldoende aangetoond dat [eiseres] ook reiskosten heeft voor het bezoek aan haar advocaat. Dat [eiseres] op de mondelinge behandeling aanwezig was door middel van een videoverbinding, wil niet zeggen dat zij ook via een videoverbinding dient te communiceren met haar advocaat. [eiseres] wilde immers niet fysiek op de mondelinge behandeling aanwezig zijn omdat zij nog steeds angst en stress ervaart in de fysieke aanwezigheid van [gedaagde] .
5.10.
De gevorderde vervoerskosten zullen tot een bedrag van € 400,44 (€ 470,85 -/- € 70,41) worden toegewezen, aangezien € 70,41 reeds in het kader van de door de strafrechter toegewezen reiskosten is voldaan.
5.11.
De wettelijke rente over het bedrag van € 400,44 zal worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, dus 2 april 2024, aangezien het niet doenlijk is per afzonderlijk post de ingangsdatum van de wettelijke rente te specificeren.
Huishoudelijke hulp/persoonlijke verzorging (5.2. onder d)
5.12.
[eiseres] stelt dat zij gedurende tien dagen direct na het incident is opgevangen en verzorgd door haar familie. Daarna heeft zij na thuiskomst hulp gehad in de huishoudelijke sfeer. Zij heeft de vergoeding conform de Letselschade Richtlijn berekend op € 1.911,00 (13 weken x € 147,00 per week (alleenstaand/zwaar beperkt)).
5.13.
[gedaagde] betwist de noodzaak voor de huishoudelijke hulp en voert aan dat de fysieke klachten van [eiseres] na het incident meevielen. Hij betwist het causaal verband tussen het incident en de schade en voert aan dat [eiseres] vóór het incident ook al huishoudelijk hulp had. Ter zitting is namens [gedaagde] nog betwist dat [eiseres] haar familieleden een financiële tegenprestatie heeft betaald.
5.14.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] met de door haar overgelegde medische informatie voldoende heeft aangetoond dat zij na het incident vanwege fysieke en psychische klachten niet in staat was haar eigen huishouden te doen. Verder heeft [eiseres] gesteld dat haar voormalige huishoudelijke hulp al in maart 2020 in verband met de corona- lockdown was gestopt. Dat was dus ruim vóór het incident. [gedaagde] heeft dat niet, althans onvoldoende weersproken. Het causaal verband tussen het incident en deze schadepost staat dan ook voldoende vast. De hoogte van de schadepost is conform de Letselschade Richtlijn. Ook indien deze hulp is verleend door familie of andere bekenden komt deze schadepost voor vergoeding in aanmerking (Hoge Raad 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998)
Deze schadepost zal dan ook worden toegewezen.
5.15.
De wettelijke rente over het bedrag van € 1.911,00 zal worden toegewezen vanaf 1 mei 2021, aangezien de rechtbank ervan uitgaat dat deze kosten zijn gemaakt in de periode van drie maanden na het incident.
Verhuiskosten (5.2 onder e)
5.16.
[eiseres] stelt dat zij zich door het incident lange tijd niet veilig heeft gevoeld in haar woonplaats [plaats] . Zij wilde verhuizen uit [plaats] , uit de omgeving en haar woning, waarin de traumatische gebeurtenis plaatsvond. Haar woning en omgeving deden haar voortdurend herinneren aan het incident. Verder heeft [eiseres] ook veel last gehad van mensen die haar op straat vroegen naar het incident en was zij bang om de dochter van [gedaagde] tegen te komen, die in de buurt woont. Zij was ook bang dat er wat zou gebeuren als zij in haar woning bleef wonen, op het moment dat [gedaagde] met verlof zou zijn of (vervroegd) zou vrijkomen. [eiseres] is om deze redenen op zoek gegaan naar een koopwoning buiten [plaats] . Dat was volgens haar vanwege de verhitte woningmarkt niet makkelijk. Zij heeft gedurende een jaar een flat gehuurd buiten [plaats] en zij heeft daarna een geschikte koopwoning gevonden. Op 30 januari 2023 is zij naar die koopwoning verhuisd. Indien het incident niet had plaatsgevonden, was zij niet verhuisd en in haar woning in [plaats] blijven wonen. Zij woonde daar al 24 jaar, destijds met haar echtgenoot en opgroeiende kinderen, en had geen plannen om te verhuizen. Zij betwist dat zij voornemens was om samen met [gedaagde] een woning te kopen. Zij heeft slechts eenmaal samen met hem een bod uitgebracht op een woning, welke bod daarna vrijwel direct weer is ingetrokken, aldus [eiseres] .
5.17.
[eiseres] vordert de volgende schadeposten:
- verkoopkosten woning [plaats] :
kosten makelaar € 5.895,00
- aankoopkosten woning [plaats] :
kosten hypotheek advies € 1.050,00
notariskosten akte levering € 978,43
notariskosten hypotheek € 1.232,62
2% overdrachtsbelasting € 10.469,00
Afhandelingskosten € 750,00
- -
verhuis en/of opslagkosten € 562,50
- -
kosten schilderwerk/vervanging/inrichting woning
[plaats] € 5.000,00
Totaal € 25.937,55.
5.18.
[gedaagde] betwist het causaal verband tussen de verhuizing en het incident. Hij voert aan dat partijen reeds voor het incident samen een woning wilden kopen en dat zij ieder hun eigen woning wilden verkopen. De verhuizing was na het incident ook niet noodzakelijk omdat aan [gedaagde] een contact- en straatverbod is opgelegd. [gedaagde] voert verder aan dat het in rekening brengen van verhuiskosten dan in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Verder stelt hij dat [eiseres] niet heeft voldaan aan haar schadebeperkingsplicht doordat zij een duurdere woning heeft gekocht (koopprijs € 523.454,59) dan de woning in [plaats] (waarde € 393.000,00). Om die reden is de gevorderde schadevergoeding ter zake van de overdrachtsbelasting en de courtage voor de verkopend makelaar niet redelijk, aldus [gedaagde] .
5.19.
De rechtbank overweegt het volgende. Of partijen vóór het incident plannen hadden om samen een woning te kopen, zoals [gedaagde] aanvoert en [eiseres] gemotiveerd betwist, kan in het midden blijven. Uit de verklaring van [eiseres] bij de politie volgt dat zij op de avond van het incident tegen [gedaagde] heeft gezegd dat zij niet wilde samenwonen, dat zij wilde ‘latten’ en dat als hij dat niet wilde ‘ze maar een punt achter de relatie zouden moeten zetten’ (proces-verbaal van bevindingen van 2 februari 2020, gesprek met [eiseres] ). Daarna is [gedaagde] ‘geflipt’ (proces-verbaal van verhoor verdachte van 26 maart 2021) en heeft het incident plaatsgevonden. In het strafvonnis is vermeld dat [gedaagde] heeft gehandeld in een hevige gemoedsopwelling nadat [eiseres] hem te kennen had gegeven om de relatie te willen beëindigen, althans om deze op een andere manier voort te zetten. Indien [gedaagde] de mededeling van [eiseres] dat zij niet wilde samenwonen voor kennisgeving zou hebben aangenomen en het incident zich niet zou hebben voorgedaan, dan zou [eiseres] geen reden hebben gehad om te willen verhuizen. Juist het incident is voor haar de reden geweest om te verhuizen. Het causaal verband tussen het incident en de verhuiskosten staat daarmee vast.
5.20.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat de verhuizing niet noodzakelijk was. Uit de door [eiseres] overgelegde medische informatie van 27 januari 2022 (productie 9 bij dagvaarding) volgt dat zij erg bang is voor [gedaagde] , dat zij verhuisd wilde zijn voor zijn eerste verlof en dat verhuizing noodzakelijk is omdat de keuken van haar woning haar steeds herinnert aan de moordaanslag en zij regelmatig herbelevingen heeft. Uit de brief van haar psychiater van 5 juni 2024 (aanvullende productie voorafgaand aan mondelinge behandeling) volgt dat zij zich na haar verhuizing bevrijd en opgelucht voelt, op afstand van de plek waar de poging tot doodslag heeft plaatsgevonden en waar zij in de buurt niet meer kan terug komen zonder weer flashbacks te krijgen. Daaruit volgt voldoende dat van [eiseres] niet gevergd kon worden na het incident nog in de woning te blijven wonen, waar de traumatische gebeurtenis zich heeft voorgedaan.
5.21.
[gedaagde] heeft concreet verweer gevoerd tegen de hoogte van de overdrachtsbelasting en de courtage voor de verkopend makelaar en beroept zich op de schadebeperkingsplicht van [eiseres] . In dit verband heeft [eiseres] aangevoerd dat woningen in de loop der tijd in waarde zijn gestegen en dat zij halsoverkop een andere woning moest zoeken, zodat er geen reden is tot matiging, althans slechts een matiging in beperkte mate.
5.22.
De rechtbank constateert dat de courtage van de verkopend makelaar is gebaseerd op de waarde van de te verkopen eigen woning van [eiseres] van € 393.000,00 (zie de factuur van de makelaar, productie 10). Er zijn geen kosten gevorderd voor de aankopend makelaar. In zoverre is niet gebleken dat er meer kosten zijn gemaakt doordat [eiseres] een duurdere woning heeft gekocht.
5.23.
De rechtbank ziet wel aanleiding de gevorderde schade met betrekking tot de overdrachtsbelasting enigszins te matigen. Weliswaar was [eiseres] genoodzaakt te verhuizen door toedoen van [gedaagde] , maar onvoldoende is gebleken dat zij louter was aangewezen op woningen in de prijsklasse van de door haar gekochte woning. Aan de andere kant heeft [gedaagde] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat het aanbod op de woningmarkt zodanig was dat [eiseres] simpelweg een gelijkwaardige woning had kunnen vinden die veel goedkoper was dan de door haar aangekochte woning. De rechtbank zal ervan uitgaan dat [eiseres] een woning had kunnen kopen tegen een koopprijs ter hoogte van de gemiddelde waarde van de verkochte en de aangekochte woning. Dat betekent dat de schadepost overdrachtsbelasting zal worden gematigd met afgerond € 1.300,00
(€ 523.454,59 -/- € 393.000,00 = € 130.454,59 : 2 = € 65.227,30 x 2% = € 1.304,55).
5.24.
Ter zake van de verhuiskosten zal een bedrag van € 24.637,55 (€ 25.937,55 -/- € 1.300,00) worden toegewezen. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 1 maart 2023, aangezien [eiseres] eind januari 2023 in verhuisd en zij deze kosten gedeeltelijk in februari 2023 heeft gemaakt, zoals blijkt uit de overgelegde facturen.
Smartengeld (5.2 onder i)
5.25.
[eiseres] legt aan haar vordering onder meer ten grondslag dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan en is veroordeeld voor een zeer ernstig delict. Zij stelt dat zij ternauwernood is ontsnapt aan de dood, enkel en alleen omdat de buren oplettend waren en de politie hebben gewaarschuwd, die snel ter plaatse was. Als gevolg van de verwurging door [gedaagde] is zij bewusteloos geraakt en heeft zij ervaren hoe het is om door geweld om het leven te worden gebracht. Door deze traumatische gebeurtenis heeft zij fysieke en mentale schade opgelopen. De mentale schade is enkele jaren na de mishandeling nog steeds aanwezig. Bij haar is chronische PTSS vastgesteld. Ze heeft last van flashbacks, nachtmerries, paniekaanvallen, een laag concentratieniveau en weinig energie. Zij heeft ook nog cognitieve klachten, zoals geheugenproblemen, concentratieproblemen en chaotisch denken. Haar leven is na de mishandeling compleet veranderd, zij kan niet of nauwelijks meer genieten. Zij is gestopt met haar hobby golfen. Haar wereld is bijzonder klein geworden aangezien zij haar ondernemingslust kwijt is. Zij reisde veel, bezocht musea en ging graag naar vrienden en familie. Dat doet zij allemaal niet meer. Ook de strafrechtelijke en civielrechtelijke procedures zijn zwaar (geweest) voor [eiseres] . Zij wordt daardoor steeds weer geconfronteerd met de mishandeling en de levenslange gevolgen daarvan. Zij vordert daarom, onder verwijzing naar de nummers 2245, 2353 en 2380 van de Smartengeldgids, een immateriële schadevergoeding van € 50.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2021 van € 5.414,20.
5.26.
[gedaagde] voert verweer. Hij stelt dat de zaken in door [eiseres] aangehaalde jurisprudentie uit de Smartengeldgids niet vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak. Hij acht een immateriële schadevergoeding van € 10.000,00 redelijk en billijk.
5.27.
De rechtbank overweegt het volgende. Ter zitting heeft [eiseres] verklaard dat zij na het incident nog ongeveer een half jaar last heeft gehad van de volgende fysieke klachten: hoofdpijnklachten, gebroken ribben, gehoorklachten en ademhalingsproblemen. De psychische klachten ervaart zij nog steeds, zij het in mindere mate nu zij is verhuisd.
[gedaagde] heeft deze klachten niet weersproken. Ook heeft hij de door [eiseres] gestelde gevolgen van de mishandeling, zoals hiervoor vermeld in 5.25 niet weersproken. Partijen verschillen alleen van mening over de hoogte van de immateriële schadevergoeding, die bij deze gevolgen passend is.
5.28.
De rechtbank stelt voorop dat bij de naar billijkheid toe te kennen immateriële schadevergoeding van artikel 6:106 lid 1 sub b BW moet worden aangesloten bij wat Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegewezen (met inachtneming van geldontwaarding), rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard en de ernst van de (letsel)schade, de aard en de ernst van de gevolgen en de aard en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, de mate van gederfde levensvreugde en de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde.
5.29.
Vaststaat dat [eiseres] het slachtoffer is geworden van een zeer ernstig strafbaar feit, gepleegd door haar toenmalige partner, en dat zij ternauwernood aan de dood is ontsnapt. Verder staat vast dat zij na het incident nog ongeveer een half jaar te kampen heeft gehad met fysieke klachten en dat zij thans nog steeds last heeft van psychische klachten, waaronder cognitieve klachten, angstklachten en PTSS. Het incident heeft grote impact gehad en heeft dat nog steeds op het leven van [eiseres] , waardoor zij aanmerkelijke derving van levensvreugde ervaart.
5.30.
De rechtbank is van oordeel dat een immateriële schadevergoeding van € 35.000,00, gelet op voormelde omstandigheden, passend is. Daarbij is in aanmerking genomen dat het in de zaken uit de Smartengeldgids met nummers 2245 en 2380 (waarin respectievelijk, geïndexeerd naar heden, € 75.924,00 en € 62.152,00 aan smartengeld is toegewezen) niet alleen ging om zware mishandeling maar ook om ernstig seksueel misbruik. De rechtbank acht die zaken in zoverre niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak. Ook de door [eiseres] aangehaalde zaak met nummer 2353 (waarin geïndexeerd naar heden € 48.498,00 aan smartengeld is toegewezen) is onvoldoende vergelijkbaar met haar zaak, aangezien het in die zaak ging om een huisarts, die door een patiënt in zijn praktijk ernstig was mishandeld en die door de daardoor veroorzaakte ernstige fysieke en psychische klachten (PTSS) niet meer in staat was zijn werk als huisarts uit te oefenen. De rechtbank acht de zaken met nummers 912 en 2336 uit de Smartengeldgids (waarin respectievelijk, geïndexeerd naar heden € 38.554,00 en € 37.217,00 is toegewezen) beter vergelijkbaar met de zaak van [eiseres] . In die zaken ging het om respectievelijk poging tot doodslag/zware mishandeling. Bij de slachtoffers in die zaken was sprake van ernstig en blijvend fysiek letsel naast PTSS. Aangezien de fysieke klachten van [eiseres] ongeveer een half jaar na het incident voorbij waren en relatief gezien minder ernstig waren dan bij laatstgenoemde slachtoffers, ziet de rechtbank reden het smartengeld in vergelijking met voormelde zaken iets naar beneden bij te stellen.
5.31.
De wettelijke rente over het bedrag van € 35.000,00 zal worden toegewezen met ingang van 1 februari 2021, de datum van het incident.
Samenvattend
5.32.
De gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] een onrechtmatige daad jegens [eiseres] heeft gepleegd en dat hij de als gevolg daarvan door haar geleden materiële en immateriële schade moet vergoeden. Ter zake van materiële en immateriële schadevergoeding zal in totaal een bedrag van € 63.183,77, te vermeerderen met wettelijke rente, worden toegewezen. Niet gesteld of gebleken welk belang [eiseres] dan nog heeft bij toewijzing van de verklaring voor recht.
Proceskosten
5.33.
[gedaagde] betoogt dat de proceskosten moeten worden gecompenseerd omdat partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad. Gelet op de aard en de ernst van de onrechtmatige gedraging van [gedaagde] jegens [eiseres] ziet de rechtbank daartoe geen reden.
5.34.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding |
€ |
137,38 |
|
- griffierecht |
€ |
1.325,00 |
|
- salaris advocaat |
€ |
2.428,00 |
(2 punten × € 1.214,00) |
- nakosten |
€ |
178,00 |
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing) |
Totaal |
€ |
4.068,38 |
5.35.De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing. Rechtbank Gelderland 30 april 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:3251