Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 030321 steekincident, 2 eisers, resp 14 wonden en 1 wond; grotendeels afwijzing materiële schade, immateriëel € 7.500 en 3.500 (2)

RBLIM 030321 steekincident, 2 eisers, resp 14 wonden en 1 wond; grotendeels afwijzing materiële schade, immateriëel € 7.500 en 3.500

2
De feiten

2.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn broers.

2.2.0.
Op 15 april 2015 is het in de buurt van Abdij Rolduc te Kerkrade tot een gewelddadig treffen gekomen tussen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] enerzijds en [gedaagde] (en [naam] ) anderzijds.

2.2.1.
Blijkens het proces-verbaal van verhoor van getuigen bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken van 1 juni 2016 (productie 3 conclusie van antwoord) heeft [eiser sub 1] – voor zover thans van belang – verklaard dat hij even in het bos was gaan plassen en toen zag dat zijn broer [eiser sub 2] contact had met mensen in een blauwe auto. De bijrijder kwam hem bekend voor en hij wilde om de auto richting bijrijderskant lopen, toen zowel de bestuurder als de bijrijder uitstapten en begonnen te vechten. Hij verklaarde geen boksbeugel in zijn hand te hebben gehad, die is ook niet aangetroffen bij hem en, hoewel de politie de plek heeft onderzocht, evenmin ter plaatse. [eiser sub 1] verklaarde geen mes bij bijrijder noch bestuurder te hebben gezien, maar enkel in een flits op het moment dat de bestuurder hem een laatste steek in de buik gaf.

2.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van verhoor van getuigen bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken van 1 juni 2016 (productie 3 conclusie van antwoord) heeft [eiser sub 2] – voor zover thans van belang – verklaard dat een auto hem bijna aanreed. Hij sprak de bestuurder ervan aan door het open raam. De bestuurder stapte uit en liep naar zijn broer, die terugkwam nadat hij even was gaan plassen. De bijrijder stapte ook uit en liep naar [eiser sub 2] toe en gaf hem een klap in het gezicht. [eiser sub 2] keek naar zijn broer en zag dat hij bloedde. Hij zag dat de bestuurder van de auto stekende bewegingen in de richting van zijn broer maakte en dat zijn broer dreigde naar de grond toe te gaan. [eiser sub 2] is daarnaar toegegaan en heeft de bestuurder van zijn broer weggetrokken. De bestuurder draaide zich om en stak [eiser sub 2] in zijn borst, waarop [eiser sub 2] wegsprong. Vervolgens zijn de bestuurder en bijrijder in de auto gestapt en weggereden. [eiser sub 2] zag dat zijn broer op verschillende plekken van zijn lichaam verwondingen had. [eiser sub 2] probeerde 112 te bellen, maar kreeg de Duitse alarmdienst aan de lijn. Hij ondersteunde zijn broer en liep een stukje van de weg. Er liepen een Duitse man en vrouw en [eiser sub 2] heeft hen gevraagd om 112 te bellen, waarna snel een ambulance kwam. [eiser sub 2] is naar het ziekenhuis in Maastricht vervoerd waar een steekwond aan zijn linkerborst is gehecht. Het klopt niet dat [eiser sub 1] een boksbeugel in de hand zou hebben gehad. [eiser sub 2] verklaarde geen mes te hebben gezien.

2.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van getuigenverhoor op 1 juni 2016 (productie 2 conclusie van antwoord) heeft [gedaagde] – voor zover thans van belang – verklaard dat hij op een gegeven moment een zakmes dat hij in zijn zak had tevoorschijn heeft gehaald. Hij verklaarde verder nog te weten “allerlei bewegingen” met dat zakmes te hebben gemaakt, maar niet te hebben gezien dat [eiser sub 1] (“de grote jongen”) gewond raakte of ging bloeden. Hij en [naam] zijn weer in de auto gestapt en weggereden.

2.3.
[eiser sub 1] is per ambulance naar het AMC te Heerlen vervoerd. Hij bleek tussen de 12-14 keer te zijn gestoken in zijn borst, buik, been, nek en rug. Hij is diezelfde dag geopereerd.

2.4.
[eiser sub 2] is per ambulance naar het MUMC te Maastricht vervoerd en daar verzorgd in verband met een steekwond in zijn linker borst.

2.5.
Blijkens “contactdetails patiëntgegevens” (productie 5 conclusie van antwoord) is [gedaagde] op 15 april 2015 om 17:22 uur bij de Huisartsenpost Maastricht en Heuvelland geweest. Bij klacht/beloop staat het volgende genoteerd: “tijdens verhuizen, 2 wondjes opgelopen ( ... ) Bij verhuizen een ijskast laten vallen op zijn vingers ( ... ) 2 snijwondjes ( ... ) 2 x geplakt.”

2.6.0.
Bij vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 13 december 2018 (parketnummer: 03/700214-15) heeft de rechtbank – kort gezegd en voor zover thans van belang – bewezen geacht dat [gedaagde] op 15 april 2015 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om [eiser sub 1] en [eiser sub 2] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een mes, in de (boven)lichamen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid (rechtsoverweging 3.4.). De rechtbank heeft “doodslag, meermalen gepleegd” bewezen verklaard en [gedaagde] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.

2.6.1.
Ten aanzien van de schadevergoeding heeft de rechtbank (rechtsoverweging 7.4.) in haar vonnis het volgende overwogen:

Ten aanzien van [eiser sub 2]

( ... ) Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding komt alleen die schade in aanmerking die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De opgevoerde reiskosten komen daarom voor vergoeding in aanmerking. [toevoeging rechtbank: 402 kilometer x € 0,29 = € 233,16].

De kosten van rechtsbijstand zijn niet aan te merken als rechtstreekse schade geleden door het strafbare feit. Indien een benadeelde partij dergelijke proceskosten als onderdeel van de schade vordert, dient zij in zoverre in die vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Door een benadeelde partij gemaakte kosten voor rechtsbijstand zijn te rekenen tot de proceskosten waaromtrent de rechter een afzonderlijke beslissing dient te geven. Daarvoor zal de rechtbank ( ... ) aansluiting zoeken bij het “liquidatietarief” in civiele zaken ( ... ). ( ... ) derhalve en bedrag van € 461,-. De vordering met betrekking tot vergoeding van de proceskosten als onderdeel van de geleden schade is niet-ontvankelijk.

Voor zover de vordering strekt tot vergoeding van de opgevoerde kostenpost voor kleding (€ 500,00), zal die worden afgewezen, nu de benadeelde partij wel stelt maar op geen enkele wijze onderbouwt dat hij die kosten heeft moeten maken.

De rechtbank zal dan ook een bedrag ad € 233,16 ter vergoeding van materiële schade aan [eiser sub 2] toekennen en dit bedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 april 2015 ( ... )

Het verzoek om vergoeding van immateriële schade zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren, omdat de behandeling van dit verzoek, gelet op de gemotiveerde betwisting ervan door verdachte, een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.

Ten aanzien van [eiser sub 1]

( ... ) Naar het oordeel van de rechtbank komen de opgevoerde reiskosten voor het laten verwijderen van de hechtingen, het bezoek aan het ziekenhuis te Rotterdam, het bezoek aan het politiebureau te Heerlen en het bezoek aan de psycholoog voor vergoeding in aanmerking. [toevoeging rechtbank: resp. € 117,74 + € 4,64 +€ 116,58 + € 8,12 = € 247,08].

Anders is dit voor de opgevoerde reiskosten voor het familiebezoek. ( ... )

Ten aanzien van de gevorderde advocaatkosten verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen bij de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij [eiser sub 2] . Ook voor de benadeelde partij [eiser sub 1] geldt dat hij op dezelfde gronden recht heeft op een proceskostenveroordeling van € 461,-.

De opgevoerde kostenpost voor kleding (€ 500,00), zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren. Deze kostenpost is door de benadeelde partij gesteld, maar op geen enkele wijze onderbouwd.

Dit leidt ertoe dat van de gevorderde € 3.057,89 aan materiële schade, een bedrag ad € 247,08 voor vergoeding in aanmerking komt. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2015 ( ... )

Het verzoek om vergoeding van immateriële schade zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren, omdat de behandeling van dit verzoek, gelet op de gemotiveerde betwisting ervan door verdachte, een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. ( ... )

2.6.2.
Ten slotte heeft de rechtbank als volgt beslist:

( ... )

Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbaar feit oplevert zoals hierboven onder 4is omschreven;
- verklaart de verdachte strafbaar;

Straf
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 4 jaren
- ( ... )

Benadeelde partij [eiser sub 2] en schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij [eiser sub 2] , tot een bedrag ad € 233,16 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 15 april 2015, toe en verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk;

( ... ..)

veroordeelt verdachte voorts in de kosten van de benadeelde partij [eiser sub 2] in verband met de indiening van de vordering tot schadevergoeding gemaakt, tot op heden begroot op een bedrag van € 461,-.

Benadeelde partij [eiser sub 1] en schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij [eiser sub 1] , tot een bedrag ad € 247,08 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 15 april 2015, toe en verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk;

( ... )

veroordeelt verdachte voorts in de kosten van de benadeelde partij [eiser sub 1] in verband met de indiening van de vordering tot schadevergoeding gemaakt, tot op heden begroot op een bedrag van € 461,-. ( ... )

2.7.
Tegen het vonnis van de rechtbank Limburg heeft [gedaagde] op 21 december 2018 hoger beroep ingesteld. Ten tijde van de mondelinge behandeling op 17 december 2020 was er nog geen inhoudelijke behandeling in het hoger beroep in de strafzaak geweest.

3
Het geschil

3.1.
[eisers] vordert – na wijziging van eis – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers] ;

en te bepalen dat:
II. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag ad € 17.041,36 tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan materiële schadevergoeding aan [eiser sub 1] te voldoen, althans een bedrag in goede justitie te bepalen;
III. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 100.000,00 tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan immateriële schadevergoeding aan [eiser sub 1] te voldoen, althans een bedrag in goede justitie te bepalen;
IV. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag ad € 4.909,30 tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan materiële schadevergoeding aan [eiser sub 2] te voldoen, althans een bedrag in goede justitie te bepalen;
V. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 45.000,00 tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan immateriële schadevergoeding aan [eiser sub 2] te voldoen, althans een bedrag in goede justitie te bepalen;
VI. [gedaagde] wordt veroordeeld tot het voldoen van de wettelijke rente over voornoemde bedragen te rekenen vanaf het moment van ontstaan, althans het moment van dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening, althans een datum in goede justitie te bepalen;
VII. [gedaagde] wordt veroordeeld om alle voornoemde bedragen te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis althans binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, althans een termijn in goede justitie te bepalen;
VIII. [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten van [eisers] , een en ander binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis en – voor het geval voldoening van de (na)kosten) niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten.

3.2.0.
[eisers] heeft – kort gezegd – het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd. Op 15 april 2015 zijn [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in Kerkrade door [gedaagde] een of meermaals gestoken met een mes in borst, buik, been, nek en rug. [eiser sub 2] is naar het MUMC te Maastricht en [eiser sub 1] naar het AMC te Heerlen gebracht met een ambulance. [gedaagde] heeft derhalve onrechtmatig gehandeld jegens [eisers] c.s, zo voert hij aan.

[eiser sub 1]

3.2.1.
[eiser sub 1] is diezelfde dag geopereerd en is tot de dag erna buiten bewustzijn geweest. Uit de verklaring van de forensisch geneeskundige van de GGZ Zuid Limburg en uit de medische stukken blijkt dat het hart van [eiser sub 1] net niet is geraakt. Bij [eiser sub 1] is PTSS geconstateerd waarvoor hij van 21 mei 2015 tot 22 februari 2016 bij een psycholoog onder behandeling is geweest en van 4 maart 2016 tot 20 december 2017 bij GGZ Delfland. In de tussenliggende periode heeft [eiser sub 1] verschillende medicatie voorgeschreven gekregen en in maart 2018 heeft hij zich bij de huisarts gemeld met voortdurende slaapproblemen en nachtmerries. Op dit moment slikt hij nog antidepressiva. Halverwege 2019 heeft [eiser sub 1] zich wederom bij de huisarts gemeld en om begeleiding verzocht, omdat hij drie dreigbrieven heeft ontvangen. Sindsdien woont [eiser sub 1] weer bij zijn ouders.

3.2.2.
[eiser sub 1] vordert de volgende materiële schadevergoeding die hij ten gevolge van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] heeft geleden:
- vergoeding ziekenhuisopname 15 tot en met 22 april 2015:€ 30,00 x 8 dagen € 240,00
- 26 weken huishoudelijke hulp:
- normbedrag alleenstaande zwaar letselschade: € 137,00 x 26 weken € 3.562,00
- eigen risico 2015, 2016, 2017 en 2018 € 1.170,15
- beschadigde (merk)kleding (broek, shirt, jas) € 500,00
- kilometervergoeding ziekenhuis Heerlen, Maastricht, Kerkrade,
- Rotterdam, politie Heerlen, huisarts en div. psychologen 2015-2020,
- reizen moeder € 11.426,21
- eigen bijdrage rechtsbijstand € 143,00

TOTAAL € 17.041,36

3.2.3.
[eiser sub 1] vordert aan immateriële schadevergoeding een bedrag van € 100.000,00. Hij is 14 keer met een mes door [gedaagde] gestoken (14 x € 3.000,00 = € 42.000), heeft daardoor operaties moeten ondergaan en permanente littekens overgehouden (€ 14.000,00). Hij is gediagnosticeerd met PTSS en heeft langdurig behandelingen moeten ondergaan. Omdat hij niet meer alleen thuis durfde te zijn, is hij teruggekeerd naar zijn ouderlijke woning. De relatie met de moeder van zijn kind is verbroken en hij verlaat de woning vrijwel niet, waardoor hij zijn kind minder ziet. Hij heeft ook gezien hoe [gedaagde] zijn broer [eiser sub 2] aanviel en met een mes stak (€ 25.000). Al met al acht hij een schadevergoeding van € 100.000,00 redelijk. Hij verwijst dienaangaande naar de uitspraken van de Hoge Raad van 27 november 2009 (ECLI:NL:HR:BJ7539) en 17 november 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA8358) en naar lagere rechtspraak.

[eiser sub 2]

3.2.4.
[eiser sub 2] vordert de volgende materiële schadevergoeding die hij ten gevolge van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] heeft geleden:
- beschadigde (merk)kleding € 500,00
- eigen bijdragen rechtsbijstand € 199,00
- kilometervergoeding bezoek [eiser sub 1] ziekenhuis Heerlen,
- politie Heerlen, psycholoog en psychiater, imam Den Haag € 4.210,30

TOTAAL € 4.909,30

3.2.5.
[eiser sub 2] vordert aan immateriële schadevergoeding een bedrag van € 45.000,00. Hij is in zijn borst gestoken door [gedaagde] (€ 3.000,00) en heeft een litteken daaraan overgehouden. Ook heeft hij gezien hoe [gedaagde] zijn broer [eiser sub 1] 14 keer stak. Dit beeld achtervolgt hem. Hij heeft last van paniekaanvallen en ook bij hem is PTSS (€ 25.000,00) geconstateerd. Gelet op de jurisprudentie in soortgelijke zaken acht hij een schadevergoeding van € 45.000,00 redelijk.

3.3.
[gedaagde] voert verweer.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

schending substantiëringsplicht

4.1.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eisers] heeft verzuimd aan de substantiëringsplicht ex art. 111 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: “Rv”) te voldoen, zodat de dagvaarding nietig is althans de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Volgens [gedaagde] heeft hij in de strafzaak, bij pleitnota van 29 november 2018 (productie 8 conclusie van antwoord), uitdrukkelijk verweer gevoerd tegen het beweerdelijk onrechtmatig handelen. De rechtbank gaat hieraan voorbij, nu [gedaagde] in de onderhavige zaak ter zake verweer heeft kunnen voeren (en ook gevoerd heeft) en hij derhalve niet is benadeeld op dit punt.

eiswijziging tardief

4.2.
Bij antwoordakte na wijziging eis heeft [gedaagde] (nogmaals) aangevoerd de eiswijziging tardief is en in strijd met de goede procesorde te achten is. De rechtbank gaat hieraan voorbij, nu de rechtbank deze eiswijziging ter mondelinge behandeling al heeft toegestaan en [gedaagde] vervolgens in de gelegenheid is gesteld bij akte op die eiswijziging te reageren.

onrechtmatige daad

4.3.
De rechtbank zal allereerst beoordelen of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] .

4.4.
[gedaagde] heeft erkend (conclusie van antwoord sub 14) een “zakmesje” uit zijn broekzak te hebben gepakt, dit open te hebben geklapt en in de richting van [eiser sub 1] te hebben “gehouden”. In de conclusie van antwoord schrijft de advocaat van [gedaagde] het volgende: “( ... ) Hierop reageerde [gedaagde] door middel van het zwaaien met het zakmesje om [eiser sub 1] van zich af te houden. Uiteindelijk heeft [gedaagde] [eiser sub 1] , met het zakmesje in de hand, van hem afgeduwd en het zou kunnen zijn dat daarbij is gestoken. [gedaagde] weet dit echter niet meer. Het was in ieder geval niet zijn bedoeling.”. De rechtbank neemt dit als vaststaand aan.

4.5.
De rechtbank stelt verder vast dat tijdens het handgemeen op 15 april 2015 [gedaagde] de enige persoon was die een (opengeklapt) mes in zijn hand had. De rechtbank stelt ook vast dat [gedaagde] met het opengeklapte mes “zwaaiende bewegingen”, dat wil zeggen steekbewegingen, heeft gemaakt richting [eiser sub 1] en [eiser sub 2] . De rechtbank neemt ook dit als vaststaand aan.

4.6.
Voorts staat vast dat [eiser sub 2] na het handgemeen per ambulance naar het MUMC te Maastricht is vervoerd, waar hij is verzorgd voor een steekwond in zijn linker borst en dat [eiser sub 1] na het handgemeen per ambulance naar het AMC te Heerlen is vervoerd, waar hij is geopereerd in verband met 12-14 messteken, waaronder één dicht bij zijn hart in de buurt.

4.7.
Uit het voorgaande blijkt genoegzaam dat [gedaagde] zowel [eiser sub 2] als [eiser sub 1] één of meermalen heeft gestoken met zijn mes. Deze aantasting van de lichamelijke integriteit door [gedaagde] van [eiser sub 2] en [eiser sub 1] is onrechtmatig in de zin van art. 6:162 BW.

noodweer en/of noodweerexces

4.8.
[gedaagde] heeft zich echter beroepen op noodweer: hij stelt dat hij door [eiser sub 1] werd aangevallen met een boksbeugel en hanteerde het mes enkel om zich te verdedigen en te kunnen vluchten. Het zakmes had hij toevallig op zak en dat diende als verdedigingsmiddel om zijn belagers van zich af te houden, zo heeft [gedaagde] aangevoerd. Er is volgens [gedaagde] ook sprake van noodweerexces, waardoor een onrechtmatig handelen niet toerekenbaar in de zin van art. 6:162 lid 3 BW is. Het mogelijk overschrijden van de grenzen van een toegestane verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding kan hem niet worden toegerekend. Hij heeft ter verdediging van zichzelf slechts met het mes om zich heen gezwaaid en het zou kunnen dat de grenzen van verdediging daarbij zijn overschreden, aldus [gedaagde] .

4.9.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben – kort gezegd – zowel het bestaan van noodweer als noodweerexces betwist.

4.10.0.
Onder noodweer (een rechtvaardigingsgrond) wordt verstaan een gedraging die geboden is door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding (art. 6:162 lid 2 BW jo. art. 41 lid 1 Wetboek van Strafrecht (Sr)).

4.10.1.
Van noodweerexces (een schulduitsluitingsgrond) is sprake wanneer de grenzen van noodzakelijke verdediging weliswaar zijn overschreden, maar dit het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, die door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding is veroorzaakt (art. 6:162 lid 3 BW jo. art. 41 lid 2 Sr).

4.11.
Het beroep van [gedaagde] kwalificeert als een bevrijdend verweer (vgl. HR 10 december 1999, ECLI:NL:PHR:1999:AA3841). Dit betekent dat het op grond van art. 150 Rv aan [gedaagde] is om te stellen en, bij gemotiveerde betwisting, zo nodig te bewijzen dat er sprake is geweest van noodweer dan wel noodweerexces.

4.12.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in zijn stellingen. Zo was hij de enige ter plekke met een wapen, dat hij ook gebruikte. Van een boksbeugel is niet gebleken. Niet is gebleken dat hij zelf gewond is geraakt tijdens het incident, nu uit het door hem overgelegde “contactdetails patiëntgegevens” (zie rechtsoverweging 2.5.) blijkt dat hij twee snijwondjes heeft opgelopen tijdens een verhuizing op 15 april 2015. Ook het feit dat [gedaagde] steeds opnieuw het mes moest uitklappen en hij vervolgens 12 tot 14 keer met het mes op [eiser sub 1] en [eiser sub 2] instak, duidt niet op een toestand van noodweer of noodweerexces. Nu [gedaagde] overigens geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, die zijn (blote) stellingen kunnen onderbouwen, gaat de rechtbank hieraan als onvoldoende gesteld voorbij en komt de rechtbank niet toe aan bewijslevering van deze stellingen.

4.13.
Uit al het vooroverwogene volgt dat [gedaagde] jegens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld. Dat, zoals [gedaagde] bij antwoordakte wijziging van eis heeft opgemerkt, geen verklaring van recht zou kunnen worden uitgesproken omdat zijn aansprakelijkheid niet vaststaat, omdat hij in hoger beroep is gegaan, miskent dat in een civiele procedure als de onderhavige op eigen merites de onrechtmatigheid en daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid wordt beoordeeld. De rechtbank gaat hieraan dan ook voorbij. De bij petitum sub I gevorderde verklaring van recht zal worden toegewezen.

materiële schadevergoeding

4.14.
Nu de onrechtmatige handeling van [gedaagde] vaststaat, is hij voor de schade aansprakelijk die [eiser sub 1] en [eiser sub 2] als gevolg van zijn onrechtmatig handelen hebben geleden.

4.15.
De rechtbank zal alle schadeposten afzonderlijk beoordelen, ook die al in het strafvonnis zijn toegewezen, nu het daartegen ingestelde hoger beroep lopende is.

[eiser sub 1]

reizen

4.16.
[eiser sub 1] vordert een kilometervergoeding voor reizen die hij ten gevolge van het letsel en de behandeling daarvan heeft moeten maken. Conform de richtlijn Letselschade Raad (hierna: LSR) komen ook reizen van familieleden voor vergoeding in aanmerking. Volgens de richtlijn komen de eerste 2.000 kilometer voor een vergoeding van € 0,26 per kilometer in aanmerking en geldt na 2.000 kilometer een daadwerkelijke vergoeding. Hij is op 22 april 2015 uit het ziekenhuis te Heerlen ontslagen. Hij woonde destijds op de Rechter Rottekade te Rotterdam. De afstand tussen het ziekenhuis en het woonadres bedraagt via de snelste route 201 kilometer, dat wil zeggen (201 km x € 0,26 =)€ 52,26. Op 24 en 29 april 2015 moest hij terugkomen in het ziekenhuis, dat wil zeggen (402 km x 2 reizen x € 0,26 =) € 209,04. Verder moest hij een keer naar het ziekenhuis in Maastricht (412 km x € 0,26 =) € 107,12), een keer naar het ziekenhuis in Kerkrade (434 km x € 0,26 =) € 112,84 en een keer naar het ziekenhuis in Rotterdam (6,4 km x € 0,26 =)€ 1,67). Daarnaast moest hij een verklaring afleggen bij de politie in Heerlen (412 km x € 0,26 =) € 107,12. Ten slotte heeft [eiser sub 1] diverse reizen moeten maken naar zijn huisarts en naar diverse psychologen, maar hij kan niet meer met zekerheid zeggen hoe vaak dat was. Hij staat nu nog steeds onder psychische behandeling. In het begin ging hij wekelijks, maar dat is nu minder vaak. Voor deze reizen vordert hij een bedrag van € 10.000,00 althans een bedrag in goede justitie te bepalen. Omdat zijn moeder hem elke dag in het ziekenhuis in Heerlen heeft bezocht vordert hij (402 km x 8 dagen x € 0,26 =) € 836,16.

4.17.
[gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat de afgelegde reizen niet deugdelijk zijn onderbouwd en kant noch wal raken. Het is vreemd dat [eiser sub 1] bij vier ziekenhuizen zou zijn geweest, hetgeen op geen enkele manier wordt onderbouwd. De noodzakelijkheid van de ziekenhuisbezoeken en het causaal verband met het incident is niet aangetoond. Ook het schadebedrag van € 10.000,00 voor bezoeken aan huisarts en diverse psychologen is onbegrijpelijk, nu er geen bewijs of onderbouwing wordt overgelegd en ter zitting is verklaard dat [eiser sub 1] zoveel psychologen zou hebben gehad, dat hij niet meer weet hoeveel keer hij bij welke psycholoog is geweest. Niet wordt onderbouwd dat de EMDR behandeling geïndiceerd was. [eiser sub 1] zou meer dan 50.000 km moeten hebben gereden om daadwerkelijk dergelijke kosten te hebben gemaakt, terwijl de psychologen en huisarts in zijn woonplaats Rotterdam zijn gevestigd. Dit deel moet dan ook als volstrekt ongeloofwaardig worden afgewezen, aldus [gedaagde] .

4.18.
De rechtbank acht het aannemelijk dat [eiser sub 1] na zijn ontslag terug is gereisd naar zijn woonadres in Rotterdam. Ook acht de rechtbank het aannemelijk dat [eiser sub 1] op 24 en 29 april 2015 naar het ziekenhuis in Heerlen is gereisd. Nu het aantal kilometers van 201 (enkele reis) niet door [gedaagde] is betwist, zal de rechtbank (5 ritten x 201 km x € 0,26 op basis van de niet betwiste richtlijn LSR) € 261,30, toewijzen.

4.19.
De rechtbank acht het aannemelijk dat [eiser sub 1] minimaal een keer naar de politie te Heerlen moest afreizen om een verklaring aldaar af te leggen. De afstand van 412 kilometers is niet betwist, zodat zal worden toegewezen een bedrag van € 107,12.

4.20.
Ten slotte acht de rechtbank het aannemelijk dat de moeder van [eiser sub 1] hem in het ziekenhuis is komen opzoeken. [gedaagde] heeft echter terecht aangevoerd dat [eiser sub 1] niet met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd dat hij daadwerkelijk acht dagen in het ziekenhuis heeft gelegen, hetgeen op zijn weg lag om te doen. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat uit alle processtukken voldoende aannemelijk is dat [eiser sub 1] met 14 messteken is opgenomen in het ziekenhuis. De rechtbank zal in goede justitie het aantal bezoeken dat zijn moeder aan hem hij in het ziekenhuis heeft gemaakt vaststellen op vier dagen. De rechtbank zal (vier dagen x 402 km x € 0,26 =)€ 418,08 toewijzen.

4.21.
Het verweer van [gedaagde] dat [eiser sub 1] niet heeft onderbouwd dat en waarom hij naar het ziekenhuis te Maastricht, te Kerkrade en te Rotterdam moest reizen, slaagt. Dit deel van het gevorderde zal als onvoldoende gesteld worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de gestelde, maar niet onderbouwde bezoeken aan huisarts en diverse psychologen, zodat ook dit deel zal worden afgewezen.

ziekenhuisopname

4.22.
[eiser sub 1] heeft van 15 april 2015 tot en met 22 april 2015 in het ziekenhuis gelegen. Hij vordert een vergoeding voor die acht dagen conform de richtlijnen van de Letselschade Raad (LSR), dat wil zeggen acht dagen x € 30,00 = € 240,00.

4.23.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser sub 1] niet heeft onderbouwd acht dagen in het ziekenhuis heeft gelegen. In het strafvonnis wordt gesproken over “een aantal dagen”. Nu een onderbouwing ontbreekt, dient dit deel te worden afgewezen volgens [gedaagde] .

4.24.
Het verweer van [gedaagde] slaagt in zoverre dat [eiser sub 1] niet met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd dat hij daadwerkelijk acht dagen in het ziekenhuis heeft gelegen, hetgeen op zijn weg lag. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat uit alle processtukken voldoende aannemelijk is dat [eiser sub 1] met 12-14 messteken is opgenomen in het ziekenhuis en hij aansluitend is geopereerd. De rechtbank zal in goede justitie het aantal dagen dat hij in het ziekenhuis verbleef vaststellen op vijf dagen. [gedaagde] heeft niet de hoogte van de dagvergoeding betwist, zodat voor toewijzing gereed ligt een bedrag van (5 dagen x € 30,00 = ) € 150,00.

huishoudelijke hulp 26 weken

4.25.
[eiser sub 1] stelt gedurende 26 weken te hebben moeten herstellen van de hem door [gedaagde] toegebrachte messteken. Gedurende die tijd was hij aangewezen op huishoudelijke hulp. Volgens de richtlijn van de LSR is het normbedrag voor een alleenstaande met zwaar beperkt letsel € 137,00 per week voor de eerste drie maanden en na drie maanden € 9,50 per uur dat er huishoudelijk werk wordt geboden. [eiser sub 1] weet niet meer hoeveel huishoudelijke hulp hij in de laatste 3,5 maand heeft gekregen, zodat hij om die reden aansluit bij de weekvergoeding van de LSR. Hij vordert (26 weken x € 137,00 =) € 3.562,00.

4.26.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat niet is aangetoond op welke wijze en hoe vaak huishoudelijke hulp is verleend. Ter zitting heeft (de advocaat van) [eiser sub 1] betoogd dat iemand van een organisatie bij hem kwam poetsen, maar dat hij geen verdere onderbouwing heeft gegeven. [eiser sub 1] heeft bovendien zelf gesteld en met stukken onderbouwd dat hij na het ongeval weer bij zijn moeder is ingetrokken. Dit deel dient dan ook te worden afgewezen, aldus [gedaagde] .

4.27.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp per 1 januari 2021 (opnieuw) is geïndexeerd. De rechtbank zal dan ook de meest recente richtlijn aanhouden en niet, zoals [eiser sub 1] , uitgaan van de richtlijn van 2019.

4.28.
Het verweer van [gedaagde] slaagt in zoverre dat de rechtbank het zonder nadere onderbouwing, die niet door [eiser sub 1] is gegeven, niet aannemelijk acht dat hij 26 weken huishoudelijke hulp zou hebben gehad, te meer nu hij zelf heeft gesteld na het ongeval bij zijn moeder te zijn ingetrokken. Gelet echter op de ernst van de verwondingen zal de rechtbank in goede justitie bepalen dat [gedaagde] 4 weken huishoudelijke hulp x € 147,00 (‘zwaar beperkt’), dat wil zeggen in totaal € 588,00, aan [eiser sub 1] dient te betalen.

eigen risico 2015-2018

4.29.
[eiser sub 1] stelt in 2015 (€ 375,00) en 2016 (€ 385,00) zijn eigen risico volledig te hebben moeten aanwenden. In 2017 (€ 363,41) en in 2018 (€ 46,74) heeft hij zijn eigen risico deels moeten aanwenden. In totaal vordert hij € 1.170,15 ter zake, aangezien hij dit eigen risico niet had hoeven aanwenden indien [gedaagde] hem geen letsel had toegebracht.

4.30.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat uit productie C niet valt af te leiden dat het eigen risico is verbruikt als gevolg van het incident. Evenmin staat vast dat de medicatie niet al voor het incident door [eiser sub 1] werd gebruikt. Zo staat er ook een neuszalf op de lijst, terwijl [gedaagde] geen verband ziet tussen die zalf en het incident. Er wordt geen enkele onderbouwing gegeven waaruit blijkt dat de kosten gerelateerd zijn aan het incident. Dit deel moet dan ook volgens [gedaagde] worden afgewezen.

4.31.
Vaststaat dat [eiser sub 1] in 2015 ten gevolge van het incident in het ziekenhuis heeft gelegen. Het eigen risico 2015 van € 375,00 ligt om die reden voor toewijzing gereed.

4.32.
Het verweer van [gedaagde] dat het verbruikte eigen risico voor de jaren 2016, 2017 en 2018 niet terug te voeren is op het incident slaagt, nu [eiser sub 1] dit deel van zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Dit deel zal om die reden worden afgewezen.

kleding

4.33.
[eiser sub 1] stelt merkkleding te hebben aangehad op de dag van het incident. In het ziekenhuis is die kleding doorgeknipt. Hij vordert een vergoeding van € 500,00.

4.34.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat deze post niet is onderbouwd. Ter zitting is door de advocaat van [eiser sub 1] enkel verklaard dat hij altijd designerkleding draagt, maar ook dit is niet nader geconcretiseerd, zodat dit deel dient te worden afgewezen, aldus [gedaagde] .

4.35.
Het verweer van [gedaagde] slaagt. [eiser sub 1] heeft op geen enkele manier onderbouwd dat hij op de dag van het incident designkleding droeg die is kapot geknipt. De rechtbank acht het wel aannemelijk dat de kleding die [eiser sub 1] op de dag van het incident droeg, in het ziekenhuis (grotendeels) is kapot geknipt om hem te kunnen behandelen. De rechtbank zal om die reden in goede justitie een bedrag van € 100,00 toekennen.

eigen bijdrage rechtsbijstand

4.36.
[eiser sub 1] vordert de eigen bijdrage rechtsbijstand van € 143,00.

4.37.
[gedaagde] betwist deze vordering, nu dit valt onder een eventuele proceskosten veroordeling.

4.38.
Het verweer van [gedaagde] slaagt, te meer nu ter zitting door (de advocaat van) [eiser sub 1] al is erkend dat deze post onder de proceskosten dient te worden begrepen. Dit deel zal om die reden worden afgewezen.

[eiser sub 2]

kleding

4.39.
[eiser sub 2] stelt merkkleding te hebben gedragen op de dag van het incident. In het ziekenhuis is die kleding doorgeknipt. Hij vordert een vergoeding van € 500,00.

4.40.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat deze post niet is onderbouwd. Ter zitting is door de advocaat van [eiser sub 2] enkel verklaard dat hij altijd designerkleding draagt, maar ook dit is niet nader geconcretiseerd, zodat dit deel dient te worden afgewezen, aldus [gedaagde] .

4.41.
Het verweer van [gedaagde] slaagt. [eiser sub 2] heeft op geen enkele manier onderbouwd dat hij op de dag van het incident designkleding droeg die in het ziekenhuis is doorgeknipt. De rechtbank acht het wel aannemelijk dat de kleding die [eiser sub 2] op de dag van het incident droeg, in het ziekenhuis (grotendeels) is doorgeknipt om hem te kunnen behandelen. De rechtbank zal om die reden in goede justitie een bedrag van € 100,00 toekennen.

eigen bijdrage rechtsbijstand

4.42.
[eiser sub 2] vordert de eigen bijdrage rechtsbijstand van € 199,00.

4.43.
[gedaagde] betwist deze vordering, nu dit valt onder een eventuele proceskosten veroordeling.

4.44.
Het verweer van [gedaagde] slaagt, te meer nu ter zitting door (de advocaat van) [eiser sub 2] al is erkend dat deze post onder de proceskosten dient te worden begrepen. Dit deel zal om die reden worden afgewezen.

reizen

4.45.
[eiser sub 2] heeft gesteld vanaf zijn woonadres in Rotterdam twee keer naar de politie in Heerlen (416 km) te hebben moeten reizen en drie keer [eiser sub 1] in het ziekenhuis in Heerlen (406 km) te hebben bezocht. Hij vordert in totaal (2.050 km x € 0,26 =)€ 533,00. Verder heeft hij in verband met zijn PTSS diagnose minimaal 20 keer een psycholoog in Rotterdam moeten bezoeken, hetgeen neerkomt op een bedrag van (6,2 km x 20 x € 0,26 =) € 32,42. Ook stond hij onder behandeling bij Dock Psychiater; hij schat de reisvergoeding hiervoor op € 400,00. Sinds de steekpartij heeft hij het gevoel alsof zijn lichaam niet meer van hemzelf is, reden waarom hij sinds 2015 wekelijks een Imam in de Schilderswijk in Den Haag bezoekt. Die afstand is 50,4 km. Hij vordert dan ook (50,4 km x 5 jaar x 52 weken x € 0,26 =) € 3.407,04.

4.46.
[gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat [eiser sub 2] heeft nagelaten enig bewijs te overleggen ten aanzien van de door hem beweerdelijk gemaakte reizen. De bezoeken aan de Imam kunnen niet worden gekwalificeerd als (zorg)hulpverlening, terwijl ook niet is gebleken van enig causaal verband van het incident met die bezoeken, zodat die vordering moet worden afgewezen, aldus [gedaagde] .

4.47.
De rechtbank acht het aannemelijk dat [eiser sub 2] een keer naar de politie in Heerlen is gereisd, zodat de rechtbank 416 km x € 0,26 = € 108,16 zal toewijzen. Nu [eiser sub 2] niets heeft onderbouwd wat betreft het door hem gestelde tweede bezoek, zal de rechtbank dit deel van zijn vordering afwijzen.

4.48.
De rechtbank acht het eveneens aannemelijk dat [eiser sub 2] zijn broer [eiser sub 1] minimaal een keer in het ziekenhuis in Heerlen heeft bezocht, zodat de rechtbank (406 km x € 0.26 =) € 105,56 zal toewijzen. Nu [eiser sub 2] niets heeft onderbouwd wat betreft het door hem gestelde twee andere bezoeken, terwijl hij zelf ook nog herstellende was van het incident, zal de rechtbank dit deel van zijn vordering als onvoldoende onderbouwd afwijzen.

4.49.
Het verweer van [gedaagde] slaagt voor wat betreft de gevorderde reiskostenvergoeding aan bij Dock Psychiater: [eiser sub 2] heeft dienaangaande in het geheel niets onderbouwd. Dit deel zal dan ook worden afgewezen.

4.50.
Het verweer van [gedaagde] slaagt voor wat betreft de bezoeken aan de Imam in Den Haag: nog daargelaten dat deze post niet is onderbouwd, komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking nu een Imam niet als (zorg)hulpverlener kan worden gekwalificeerd. Dit deel van het gevorderde zal worden afgewezen.

vergoeding immateriële schade

[eiser sub 1]

4.51.
[eiser sub 1] heeft gesteld door 14 messteken diverse operaties heeft moeten ondergaan en permanente littekens daaraan heeft overgehouden (productie J). Hij is gediagnosticeerd met PTSS (productie I). Tot op heden stelt hij psychologische klachten van de steekpartij te ondervinden. Volgens vaste jurisprudentie kan wanneer iemand eenmaal in een vitaal lichaamsdeel wordt gestoken, een vergoeding van minimaal € 3.000,00 worden toegekend. Aangezien hij 14 maal is gestoken, vordert hij (14 x € 3.000,00 = € 42.000,00). Ook acht hij een vergoeding van € 1.000,00 per litteken redelijk, dat wil zeggen (14 x € 1.000,00 =) € 14.000,00. Verder is het vaste jurisprudentie dat aan iemand die getuige is geweest van een (poging tot) doodslag, een vergoeding van € 25.000,00 toekomt, aldus [eiser sub 1] . [eiser sub 1] heeft moeten zien hoe zijn broer in de borst werd gestoken, omdat [eiser sub 2] hem te hulp schoot. Gelet op al het voorgaande vordert hij € 100.000,00, althans een bedrag in goede justitie te bepalen wegens immateriële schade.

4.52.
[gedaagde] betwist de gestelde immateriële schade. Het is onjuist dat volgens vaste jurisprudentie een bedrag van € 3.000,00 per toegebrachte messteek wordt toegekend. De hoogte van een vergoeding is mede afhankelijk van de plek en het genezingsproces van de verwondingen. Er is ook geen vast ‘prijskaartje’ te verbinden aan het steken met een mes. Hetzelfde geldt voor een vergoeding van € 1.000,00 per litteken. [eiser sub 1] heeft bovendien nagelaten aan te tonen hoe groot zijn verwondingen zijn, hoe deze zijn genezen en waar deze zich exact bevinden, zodat niet kan worden beoordeeld in hoeverre deze verwondingen in aanmerking komen voor vergoeding van de immateriële schade. Voor het bedrag van € 25.00,00, gevorderd omdat hij getuige was van een poging tot doodslag, heeft hij aansluiting gezocht bij een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 juli 2015. Volgens het standaardarrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2002:AD5356) komt de beweerdelijke ‘shockschade’ pas voor vergoeding in aanmerking wanneer de betrokkene rechtstreeks met het ongeval zou zijn geconfronteerd én de confrontatie geestelijk letsel tot gevolg heeft, waarbij het moet gaan om een psychiatrische erkend ziektebeeld. Verder blijkt uit vaste jurisprudentie dat shockschade schade betreft waarvan de gerechtigde vergoeding kan vorderen wanneer aan een ander dan degene die de vordering instelt iets ernstigs overkomt. In onderhavig geval was de gedraging van [gedaagde] jegens [eiser sub 2] niet dusdanig ernstig dat een vergoeding van € 25.000,00 gerechtvaardigd is. Ook ontbreekt de causaliteit en onderbouwing. De vordering dient volgens [gedaagde] op dit punt volledig te worden afgewezen.

4.53.
De rechtbank volgt [gedaagde] grotendeels in zijn verweer dat [eiser sub 1] de door hem gestelde immateriële schade niet (voldoende) heeft onderbouwd. Daarentegen staat wel vast dat [gedaagde] [eiser sub 1] 12-14 keer met een mes heeft gestoken, hetgeen een ernstige en traumatische gebeurtenis is. De rechtbank zal om die reden in goede justitie een vergoeding van immateriële schade aan [eiser sub 1] toekennen van € 7.500,00.

[eiser sub 2]

4.54.
[eiser sub 2] heeft gesteld een litteken op de borst te hebben opgelopen. Verder heeft hij moeten aanschouwen hoe zijn broer 14 keer met een mes is gestoken. Hij heeft veelvuldig last van paniekaanvallen. Bij hem is PTSS geconstateerd. Volgens vaste jurisprudentie is een vergoeding van minimaal € 25.000,00 rechtvaardig voor een slachtoffer die een bijzonder traumatische gebeurtenis meemaakt waardoor hij PTSS krijgt, zoals bij hem het geval is. Verder blijkt uit vaste jurisprudentie dat voor een messteek minimaal € 3.000,00 wordt toegekend wanneer de messteek op een vitaal lichaamsdeel wordt toegebracht. Hij vordert een bedrag van € 45.000,00 aan immateriële schade althans een bedrag in goede justitie te bepalen.

4.55.
[gedaagde] betwist dat volgens vaste jurisprudentie € 3.000,00 per litteken wordt toegekend. Hij heeft verder nagelaten de door hem gestelde PTSS te onderbouwen met een deskundigenrapport. Uit de overgelegde stukken blijkt niet van PTSS bij [eiser sub 2] . De vordering moet worden afgewezen. Als alle opgesomde bedragen ten slotte worden opgeteld, komt dit neer op € 28.000,00 en niet op € 45.000,00, aldus [gedaagde] .

4.56.
De rechtbank volgt [gedaagde] grotendeels in zijn verweer dat [eiser sub 2] de door hem gestelde immateriële schade niet (voldoende) heeft onderbouwd. Daarentegen staat wel vast dat [gedaagde] [eiser sub 2] met een mes heeft gestoken en [eiser sub 2] heeft moeten aanschouwen hoe zijn broer 12-14 keer met een mes door [gedaagde] werd gestoken, hetgeen een traumatische gebeurtenis is. De rechtbank zal om die reden in goede justitie een vergoeding van immateriële schade aan [eiser sub 1] toekennen van € 3.500,00.

proceskosten

4.57.
Zoals al in de rolbeslissingen van 1 april 2020 en 13 mei 2020 is overwogen, zal de rechtbank beslissen dat de kosten van de herstelexploten voor risico en rekening van [eisers] komen.

4.58.
De rechtbank zal [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eisers] begroot op:
- kosten exploot dagvaarding € 102,96
- griffierecht € 83,00
- salaris advocaat € 1.126,00 (zijnde 2,0 punten van liq.tarief € 563,00),

totaal € 1.311,96 ECLI:NL:RBLIM:2021:2042