Overslaan en naar de inhoud gaan

GHAMS 160321 geen letsel; Vergoeding studievertraging volgens normbedrag DLR, min € 3.000 inkomsten

GHAMS 160321 geen letsel; Vergoeding studievertraging volgens normbedrag DLR, min € 3.000 inkomsten

In vervolg op RBAMS 190719  jaar studie vertraging na onrechtmatig studieadvies; 1/2 jaar schade begroot adhv richtlijn DLR met aftrek deel verdiensten

3 Beoordeling
3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg veroordeling van HvA gevorderd tot betaling aan hem van € 19.800,- met wettelijke rente, en de proceskosten. [appellant] heeft aan die vordering ten grondslag gelegd dat hij door toedoen van HvA, die hem ten onrechte voor het studiejaar 2015/2016 een negatief studieadvies had gegeven, een jaar studievertraging heeft opgelopen. De schade als gevolg daarvan bedraagt volgens de te dezen toe te passen Letselschade Richtlijn Studievertraging € 19.800,-. HvA heeft zich tegen deze vordering verweerd. De kantonrechter heeft HvA veroordeeld tot betaling van € 6.900,- aan [appellant] , met wettelijke rente, en daartoe het volgende overwogen. Door het geven van een negatief studieadvies op 14 juli 2015 heeft HvA tegenover [appellant] onrechtmatig gehandeld. HvA is gehouden de schade die [appellant] als gevolg van dat handelen heeft geleden te vergoeden. Door de onrechtmatige beslissing van 14 juli 2015 heeft [appellant] één jaar niet kunnen studeren. [appellant] had zijn studievertraging kunnen beperken door het volgen van een speciaal op zijn situatie toegesneden inhaalplan, wat hij niet heeft gedaan. Van de aanvankelijke studievertraging van een jaar komt daarom de helft voor rekening van [appellant] , zodat een half jaar studievertraging voor rekening van HvA blijft. Gedurende het jaar 2015/2016 heeft [appellant] gewerkt en daaruit inkomsten verkregen. De kantonrechter acht het niet redelijk dat deze inkomsten volledig ten goede zouden komen aan de HvA. Deze verkregen inkomsten zullen voor € 3.000,- worden verrekend met het normbedrag dat staat voor een half jaar studievertraging ad € 9.900,-. Aan [appellant] wordt daarom een bedrag toegewezen van € 6.900,-, nog steeds aldus de kantonrechter. Ten slotte heeft de kantonrechter de HvA veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

3.2
[appellant] richt zich in principaal appel tegen dit oordeel, voor zover voor hem ongunstig, voert daartoe vier grieven aan en vordert in hoger beroep, na een vermindering van eis, € 16.800,- zijnde het normbedrag voor een jaar studievertraging ad € 19.800,- onder vermindering van € 3.000,- vanwege verkregen inkomsten als verrekenbaar voordeel. Met zijn grieven betoogt [appellant] , kort weergegeven, dat hij door het onterechte negatieve studieadvies een jaar studievertraging heeft opgelopen, en dat hij dat jaar niet tot de helft kon verminderen door het inhaalplan te volgen. De HvA verweert zich daartegen en voert in incidenteel beroep, met zeven grieven, aan dat [appellant] maximaal € 1.305,97, dan wel € 2.611,95 althans een lager bedrag dan € 6.900,- dient te worden toegekend. HvA stelt daartoe dat de kantonrechter voor de berekening van de omvang van de schade terecht is uitgegaan van een half jaar studievertraging en dat het normbedrag voor gederfd inkomen terecht op € 19.800,- (netto) per jaar is gesteld, hetgeen correspondeert met een brutobedrag van € 23.204,-. [appellant] heeft in 2015 en 2016 € 20.143,- bruto aan inkomsten genoten, zodat over het hele studiejaar slechts een schade van € 3.061,- bruto resteert, zijnde € 2.611,95 netto en over een half jaar € 1.305,97 netto. Slechts dat bedrag had volgens HvA aan [appellant] moeten worden toegekend en zij vordert hetgeen zij hem meer heeft betaald terug.

Periode studievertraging

3.3
Vast staat dat als gevolg van het onterechte negatieve studieadvies [appellant] gedurende het jaar 2015/2016 niet heeft kunnen studeren. HvA stelt aan [appellant] in augustus 2016 een op hem toegesneden studieprogramma te hebben aangeboden, op grond waarvan hij de studievertraging van dat jaar had kunnen terugbrengen tot een half jaar, en dat [appellant] zonder goede reden van dat aanbod geen gebruik heeft gemaakt. [appellant] betwist dat hem een specifiek studieprogramma is aangeboden. Hij wijst er in dat verband op dat ook enkele andere studenten een inhaalprogramma aangeboden hebben gekregen. Verder stelt hij dat het inhaalprogramma niet reëel was, want voor hem een te zware belasting zou opleveren. Ten slotte stelt [appellant] dat hij het studieprogramma niet heeft geaccepteerd omdat hij jegens de HvA finale kwijting moest verlenen, hetgeen nu niet in zijn nadeel mag worden uitgelegd. HvA heeft die tegenwerpingen weersproken. Het hof oordeelt als volgt. Uit de door HvA naar voren gebrachte en in zoverre door [appellant] niet (voldoende) weersproken omstandigheden (onder andere in conclusie van antwoord, randnummer 15) blijkt dat aan [appellant] een op hem toegesneden inhaalprogramma is aangeboden. De twee studenten waarnaar [appellant] verwijst teneinde te betogen dat geen sprake is van een specifiek studieprogramma verkeerden in een andere positie dan hij zelf en dus gaat een vergelijking niet op. De kantonrechter heeft in randnummer 3.7 overwogen dat het aan [appellant] aangeboden programma een reëel studieplan betrof; [appellant] heeft daar naar het oordeel van het hof onvoldoende specifiek tegen gegriefd. [appellant] is om hem moverende redenen niet ingegaan op het aanbod van HvA tot het volgen van dat inhaalprogramma. [appellant] heeft de HvA bij e-mail van 26 september 2016 daarover bericht:

‘(…) ik na lang wikken en wegen besloten heb om het normale traject voor jaar 2 te doorlopen (…). Dit vind ikzelf de beste manier om mijn overige 30 punten te pakken en mezelf voor te bereiden voor het lopen van stage in september volgend jaar. (…)’

[appellant] heeft er op dat moment geen melding van gemaakt dat het inhaalprogramma in objectieve zin te zwaar zou zijn. Ook overigens heeft HvA voldoende aannemelijk gemaakt dat het inhaalprogramma reëel, dat wil zeggen: niet in objectieve zin te zwaar was. Aan het inhaalprogramma was niet de voorwaarde van finale kwijting verbonden. Dat [appellant] van dit aanbod geen gebruik heeft gemaakt stond hem vrij, doch het hof is van oordeel dat het half jaar studievertraging dat [appellant] had kunnen inhalen, maar niet heeft gedaan, voor zijn rekening dient te blijven. De kantonrechter is daarmee op juiste gronden uitgegaan van een half jaar voor rekening van HvA komende studievertraging.

Vergoeding bij studievertraging

3.4
Beide partijen gaan ervan uit dat voor een vol jaar studievertraging een normbedrag dient te worden toegekend van € 19.800,-. Het hof zal dat dan ook tot uitgangspunt nemen. Partijen hebben zich er echter niet expliciet over uitgelaten op welke schadecomponenten dit bedrag is gebaseerd. HvA baseert haar incidenteel beroep er geheel op, dat genoemd normbedrag ziet op de inkomensschade van het ene jaar dat [appellant] later op de arbeidsmarkt is gekomen, waarop volgens haar de door [appellant] tijdens het studiejaar 2015/2016 genoten inkomsten geheel in mindering moeten worden gebracht. Zowel [appellant] als HvA hebben er melding van gemaakt dat studievertraging ook effect heeft op het moment dat de afgestudeerde op de arbeidsmarkt komt. De kantonrechter heeft dit in randnummer 3.4 van het bestreden vonnis vervolgens ook overwogen, zonder dat een der partijen daartegen gegriefd heeft. Wanneer iemand een jaar later op de arbeidsmarkt komt, wordt gedurende dat jaar inkomen gemist, maar de vertraagde komst op de arbeidsmarkt kan ook doorwerken in het nadien te verwerven salaris. HvA heeft erop gewezen dat [appellant] nog tijdens zijn studie werkzaamheden is gaan verrichten als medewerker Sociaal Juridische Dienstverlening, zodat hij geen inkomensschade na zijn afstuderen heeft geleden. [appellant] heeft dat betwist, en erop gewezen dat hij tijdens zijn studie slechts tijdelijk werkzaamheden als medewerker Sociaal Juridische Dienstverlening heeft verricht, en ook tegen een lager salaris dan hij als afgestudeerde zou hebben genoten. De kantonrechter is van dat laatste ook uitgegaan, en HvA heeft daar niet specifiek tegen gegriefd. Hoe dit ook zij, het hof gaat er, bij gebreke van nadere door partijen hierover verstrekte informatie en bij gebreke van een hierop gericht bewijsaanbod, van uit dat het normbedrag vanwege een jaar studievertraging niet alleen betrekking heeft op de periode dat er niet gestudeerd kon worden, en welke periode later ingehaald zal moeten worden zonder dat dan in die periode inkomen kan worden verkregen, maar ook op eventuele inkomensschade vanaf het moment van afstuderen. Het door partijen gehanteerde bedrag van € 19.800,- is niet voor niets een normbedrag, dat wil zeggen een van de specifieke omstandigheden geabstraheerd bedrag. Het hof acht het daarom niet redelijk het gehele door [appellant] verkregen inkomen in de periode 2015/2016 van het genoemde normbedrag af te trekken. Nu de inkomensschade vanaf het moment van afstuderen zich over een lange periode kan uitstrekken, acht het hof het ook niet voor de hand liggend om het (resterende) normbedrag te halveren, zoals de HvA nog (meest subsidiair) heeft voorgesteld. Al met al acht het hof het, net als de kantonrechter, redelijk om op het normbedrag van € 9.900,- voor een half jaar studievertraging, een bedrag van € 3.000,- in mindering te brengen vanwege de door [appellant] genoten inkomsten in het jaar 2015/2016. Aldus wordt [appellant] naar behoren schadeloos gesteld voor zowel zijn inkomensschade gedurende het halve jaar dat hij later op de arbeidsmarkt is gekomen als voor de overige inkomensschade als gevolg van het een half jaar later betreden van de arbeidsmarkt. Dat betekent dat het vonnis van de kantonrechter zal worden bekrachtigd, en dat zowel het principaal als het incidenteel appel wordt verworpen.

3.5
De HvA heeft geen bewijs aangeboden van feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden, zodat haar bewijsaanbod wordt gepasseerd. ECLI:NL:GHAMS:2021:758