Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 080515 geen letsel: universiteit moet student half jaar studievertraging vergoeden; schade begroot obv richtlijn Letselschaderaad; € 9.437,50

Rb Amsterdam 080515 geen letsel: universiteit moet student half jaar studievertraging vergoeden; schade begroot obv richtlijn Letselschaderaad€ 9.437,50

4 De beoordeling

4.1.
Gelet op de uitspraak van het CBHO van 28 augustus 2013 staat vast dat de UvA met de op 14 augustus 2012 genomen beslissing om [eiser] niet alsnog in te schrijven voor zijn vakken in het eerste semester van studiejaar 2012/2013 onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. De UvA is dan ook gehouden om de schade die [eiser] als gevolg van dit onrechtmatig handelen heeft geleden aan [eiser] te vergoeden.

4.2.
Ter beoordeling ligt allereerst de vraag voor of er causaal verband bestaat tussen het onrechtmatig handelen van de UvA en de door [eiser] gevorderde schade (zijnde schade doordat hij, kort gezegd, een half jaar studievertraging heeft opgelopen).

4.3.
Vast staat dat [eiser] in het eerste semester van het studiejaar 2012/2013 niet de voor zijn studie verplichte vakken heeft gevolgd en dat hij daardoor een half jaar studievertraging heeft opgelopen. De UvA heeft in dit verband aangevoerd dat [eiser] zich na de e-mail van 10 juli 2012 had moeten wenden tot de studieadviseur, zodat de studieadviseur [eiser] had kunnen informeren dat hij hangende de beroepsprocedure tegen de beslissing van 14 augustus 2012 de door hem gewenste vakken kon volgen en er gezamenlijk gezocht kon worden naar manieren om de studievertraging te beperken. Dit verweer van de UvA slaagt niet. In de e-mail van 10 juli 2012 is door de UvA uitdrukkelijk aan [eiser] gecommuniceerd dat hij zonder inschrijving wordt uitgesloten van onderwijs. Ook voor 10 juli 2012 is door de UvA naar haar studenten steeds gecommuniceerd: ‘geen inschrijving is geen onderwijs’. De UvA heeft op geen enkel moment (duidelijk) aan [eiser] bericht dat hij zich tot de studieadviseur moest wenden en dat er dan wellicht nog een oplossing mogelijk was. Onder die omstandigheden kan de UvA [eiser] vervolgens niet verwijten dat hij zich na de e-mail van 10 juli 2012 niet tot de studieadviseur heeft gewend. [eiser] is – terecht – afgegaan op de (herhaalde) berichtgeving vanuit de UvA dat geen inschrijving betekende dat hij geen onderwijs kon volgen.

4.4.
Conclusie is derhalve dat [eiser] als gevolg van de onterechte weigering van de UvA om hem alsnog voor zijn vakken in te schrijven een half jaar studievertraging heeft opgelopen. Daardoor komt [eiser] een half jaar later op de arbeidsmarkt.

4.5.
Vastgesteld dient vervolgens te worden wat de omvang is van de schade die [eiser] lijdt doordat hij een half jaar later op de arbeidsmarkt komt. Deze schade kan niet nauwkeurig worden vastgesteld. De kantonrechter zal de omvang van de schade derhalve dienen te schatten.

4.6.
Bij gebreke van verdere reële aanknopingspunten zal daarbij in navolging van [eiser] aansluiting worden gezocht bij de Letselschade Richtlijn Studievertraging van de Letselschade Raad (hierna: de Richtlijn). De Richtlijn heeft immers betrekking op de schade die optreedt doordat een benadeelde later op de arbeidsmarkt actief zal zijn als gevolg van een jegens hem gepleegde onrechtmatige daad. Dat de Richtlijn specifiek ziet op studievertraging als gevolg van een ongeval doet aan de bruikbaarheid van deze richtlijn voor het onderhavige geval niet (zonder meer) af. De enkele omstandigheid dat [eiser] zich gedurende het half jaar niet heeft hoeven richten op herstel van een ongeval en dus zijn kennis gedurende die periode op een andere wijze heeft kunnen verrijken, zoals de UvA nog heeft aangevoerd, is daartoe in ieder geval onvoldoende.

4.7.
Terecht is door de UvA betoogd dat niet vast staat dat [eiser] zonder studievertraging direct na zijn afstuderen een baan zou hebben gevonden. Dit doet echter niet ter zake. Immers staat wel vast dat [eiser] als gevolg van het onrechtmatig handelen van de UvA een half jaar later op de arbeidsmarkt komt. Daardoor kan hij ook een half jaar later starten met het zoeken naar een baan, zodat ervan uit moet worden gegaan dat het moment waarop hij een baan vindt ook met een half jaar opschuift. Concrete feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat dit in het onderhavige geval anders is, zijn gesteld noch gebleken.

4.8.
Voor zover de UvA nog heeft willen stellen dat er verrekening van voordeel in de zin van artikel 6:100 BW plaats dient te vinden omdat [eiser] in het half jaar waarin hij niet heeft kunnen studeren heeft kunnen werken of zijn kennis op andere manieren heeft kunnen verrijken, geldt dat zij dit standpunt onvoldoende heeft onderbouwd, zodat hieraan voorbij wordt gegaan.

4.9.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht alsmede het door hem aan schade gevorderde bedrag van € 9.437,50 zullen worden toegewezen. Over dit bedrag zal de wettelijke rente worden toegewezen overeenkomstig de vordering van [eiser], nu door de UvA ter zake geen zelfstandig verweer is gevoerd.

4.10.
De vraag of de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn zal, gelet op de aard van de vordering, dienen te worden getoetst aan de hand van het Rapport BGK-integraal. [eiser] heeft gesteld en afdoende onderbouwd dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Voor toewijzing van de werkelijke advocaatkosten voor het buitengerechtelijke traject, zoals door [eiser] is gevorderd, is echter geen grond. Door [eiser] zijn immers geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden afgeweken van de forfaitaire bedragen die ter zake buitengerechtelijke incassokosten worden gehanteerd. Toewijsbaar is een bedrag van € 846,88. De wettelijke rente hierover wordt afgewezen, nu [eiser] ter zake onvoldoende heeft gesteld.

4.11.
Bij deze uitkomst van de procedure wordt de UvA veroordeeld in de proceskosten. Nu aan [eiser] een toevoeging is verleend dient 75% van de explootkosten te worden voldaan aan het Landelijk Dienstencentrum van de Rechtspraak (het LDCR) na ontvangst van een nota van het LDCR. De overige 25% aan explootkosten dienen door de UvA aan [eiser] te worden voldaan, dat bedrag dient [eiser] (door) te betalen aan de deurwaarder die de dagvaarding heeft betekend op een daartoe strekkend betalingsverzoek van deze deurwaarder. ECLI:NL:RBAMS:2015:3202