Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 080622 onterecht negatief bindend studieadvies; schade vanwege studieschuld; studievertraging 2 jr cf richtlijn DLR

RBGEL 080622 onterecht negatief bindend studieadvies; schade vanwege studieschuld; studievertraging 2 jr cf richtlijn DLR

4.21.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat ArtEZ driekwart (75%) van de schade die door [eisende partij] is geleden ten gevolge van het onzorgvuldig handelen door ArtEZ dient te vergoeden. Een kwart (25%) van de schade komt voor eigen rekening van [eisende partij] .

Geleden vermogensschade

4.22.
[eisende partij] vordert een schadevergoeding van in totaal € 56.050,00. Dit bedrag bestaat uit een vergoeding van de door [eisende partij] in het studiejaar 2018/2019 opgebouwde studieschuld bij de Dienst Uitvoering Onderwijs van € 12.000,00 en een financiële compensatie van € 44.050,00 omdat zij vanwege de opgelopen studievertraging twee jaar later toetreedt tot de arbeidsmarkt.

4.23.
Ter inleiding overweegt de rechtbank als volgt. Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding geldt dat [eisende partij] zoveel mogelijk in de toestand dient te worden gebracht waarin zij zou hebben verkeerd indien ArtEZ niet onzorgvuldig had gehandeld. De schade wordt aldus berekend met inachtneming van alle feiten en omstandigheden van het concrete geval. De schade wordt zo veel als mogelijk concreet berekend en, indien dit niet mogelijk is, zo goed als mogelijk geschat (op grond van artikel 6:97 BW). Voor vergoeding komt voorts slechts die schade in aanmerking die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend (artikel 6:98 BW).

Studieschuld

4.24.
[eisende partij] stelt dat het in de rede ligt dat ArtEZ de door haar opgebouwde studieschuld gedurende het studiejaar 2018/2019 vergoedt. Zij stelt dat zij deze kosten heeft gemaakt in het kader van haar opleiding gedurende de periode dat zij studeerde aan de AKI. ArtEZ voert aan dat [eisende partij] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat zij een studieschuld van € 12.000,00 heeft opgebouwd, alsmede waarop de hoogte van dit bedrag is gebaseerd.

4.25.
De rechtbank overweegt dat een student kosten dient te maken voor het volgen van een opleiding. Deze kosten bestaan onder meer uit collegegeld, de aanschaf van boeken/studiematerialen en voor uitwonende studenten ook kosten van huisvesting. In het geval dat een student ten onrechte is geconfronteerd met een negatief bindend studieadvies, waardoor de student de betreffende studie niet meer kon vervolgen, heeft dat tot gevolg dat de doorlopen studietijd in beginsel nutteloos is geweest. Gezien het uitgangspunt dat voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding geldt dat [eisende partij] zoveel mogelijk in de toestand dient te worden gebracht waarin zij zou hebben verkeerd indien er niet onzorgvuldig was gehandeld, kwalificeert een opgebouwde studieschuld als vermogensschade die voor vergoeding in aanmerking komt. Hierbij overweegt de rechtbank dat alleen het gedeelte van een opgebouwde studieschuld voor vergoeding in aanmerking komt dat daadwerkelijk is aangewend ter dekking van studiekosten die noodzakelijk zijn voor het volgen van een opleiding. Het gedeelte van een opgebouwde studieschuld dat is aangewend voor zaken die niet noodzakelijkerwijs verband houden met het volgen van een opleiding komen niet voor vergoeding in aanmerking.

4.26.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is [eisende partij] ten onrechte geconfronteerd met een negatief bindend studieadvies. Daardoor heeft zij de studie Crossmedia Design – vanwege onder meer het lange tijdsverloop tot intrekking van het bindend studieadvies en de daaropvolgende beslissing om met een andere kunstopleiding te beginnen – niet meer vervolgd. [eisende partij] heeft verklaard dat zij geen vrijstellingen kon krijgen voor haar nieuwe kunststudie aan de Gerrit Rietveld Academie te Amsterdam in verband met vakken die zij op de AKI voldoende heeft afgerond. Deze verklaring is door ArtEZ niet betwist, zodat de rechtbank hiervan uitgaat. Aan het voorgaande verbindt de rechtbank de conclusie dat het door [eisende partij] gevolgde propedeusejaar van de opleiding Crossmedia Design in 2018/2019 nutteloos is geweest. Een door [eisende partij] gedurende het studiejaar 2018/2019 opgebouwde studieschuld komt dan ook voor vergoeding door ArtEZ in aanmerking onder de hiervoor genoemde voorwaarden.

4.27.
Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv draagt [eisende partij] de stelplicht en bij betwisting de bewijslast van niet alleen de hoogte van de door haar opgebouwde studieschuld, maar ook van de hoogte van de noodzakelijke kosten voor het volgen van haar opleiding die zijn voldaan met gebruikmaking van gelden die kwalificeren als studieschuld. Aangezien ArtEZ de hoogte van de studieschuld en de onderbouwing daarvan betwist, staat in deze procedure de omvang van de door [eisende partij] opgebouwde studieschuld niet vast. Ook staat niet vast welk deel van haar studieschuld door [eisende partij] daadwerkelijk is aangewend voor de betaling van noodzakelijke kosten voor het volgen van een opleiding in het studiejaar 2018/2019.

4.28.
De rechtbank zal [eisende partij] daarom in de gelegenheid stellen om de hoogte van de door haar opgebouwde studieschuld in het studiejaar 2018/2019 te bewijzen. Ook krijgt [eisende partij] de gelegenheid de omvang van de noodzakelijke kosten die zij heeft gemaakt voor het volgen van de opleiding Crossmedia Design in het studiejaar 2018/2019 te bewijzen die door haar zijn betaald door aanwending van de door haar opgebouwde studieschuld. [eisende partij] kan dit bewijs leveren door overlegging van schriftelijk bewijs of door middel van getuigen. In dat laatste geval zal de rechtbank een getuigenverhoor bepalen op de terechtzitting van mr. M.D.R. Joppe. Indien dit getuigenverhoor niet vóór 1 september 2022 kan plaatsvinden, dan zal het getuigenverhoor plaatsvinden op de terechtzitting van mr. S.J. Peerdeman die ook aanwezig was tijdens de mondelinge behandeling van 1 maart 2022.

Latere toetreding arbeidsmarkt

4.29.
[eisende partij] stelt dat zij als gevolg van het onrechtmatig handelen van ArtEZ twee jaar studievertraging heeft opgelopen, dat zij daardoor twee jaar later toe zal treden tot de arbeidsmarkt en dat zij aldus schade lijdt. Onder verwijzing naar de schaderichtlijn studievertraging van de Letselschade Raad (hierna: richtlijn studievertraging) begroot [eisende partij] haar schade op tweemaal € 22.025,00. ArtEZ betwist dat [eisende partij] twee jaar studievertraging heeft opgelopen. Ook betwist ArtEZ het causaal verband tussen haar onzorgvuldig handelen en de door [eisende partij] gevorderde schade. Tot slot betwist ArtEZ de omvang van de door [eisende partij] gevorderde schade.

Duur van de studievertraging

4.30.
Om de schade te kunnen vaststellen zal de rechtbank eerst de duur van de studievertraging die [eisende partij] heeft opgelopen bepalen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eisende partij] verklaard dat zij met ingang van het studiejaar 2021/2022 met een nieuwe opleiding is gestart aan de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam. Gedurende het studiejaar 2020/2021 heeft zij een voorbereidingsjaar gedaan. Tijdens dit jaar heeft zij zich voorbereid op de toelatingsexamens die zij moest afleggen om te worden toegelaten tot de Gerrit Rietveld Academie. Vanwege de verplichte toelatingsexamens was het niet mogelijk om eerder met een nieuwe opleiding aan een andere kunstacademie te starten. Tot slot heeft [eisende partij] verklaard dat zij geen vrijstellingen kon krijgen op de Gerrit Rietveld Academie in verband met vakken die zij op de AKI voldoende heeft afgerond. Deze verklaring is door ArtEZ niet betwist, zodat de rechtbank hiervan zal uitgaan. ArtEZ voert aan dat ook zonder het onzorgvuldig handelen van ArtEZ, [eisende partij] hoe dan ook het eerste vertragingsjaar zou hebben opgelopen. Het tweede vertragingsjaar is ook niet te wijten aan enig handelen van ArtEZ, omdat het de eigen keuze van [eisende partij] was om de bezwaar- en beroepsprocedure tegen het bindend negatief studieadvies af te wachten.

4.31.
De rechtbank overweegt als volgt. De stelplicht en bewijslast van de omvang van de schade rusten in beginsel op [eisende partij] . Echter hieraan mogen in dit verband geen te strenge eisen worden gesteld. Het is immers ArtEZ die aan [eisende partij] de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen over wat in die hypothetische situatie zou zijn gebeurd. Bij de beoordeling van de hypothetische situatie komt het dan ook aan op wat redelijkerwijs te verwachten valt (HR 15 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2654, NJ 1998/624 en HR 14 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4277, NJ 2000/437). In dat verband dienen de goede en kwade kansen te worden afgewogen, bij welke afweging de rechter een aanzienlijke mate van vrijheid heeft (vergelijk HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:273, NJ 2017/115).

4.32.
Ten aanzien van het eerste studiejaar voert ArtEZ aan dat [eisende partij] al 30% studievertraging had opgelopen en dat het gezien de commentaren van enkele docenten op haar prestaties aannemelijk was dat [eisende partij] ook zonder negatief bindend studieadvies van studie zou zijn gewisseld. Of [eisende partij] zonder het onzorgvuldig handelen van ArtEZ binnen de nominale duur van vier jaar haar opleiding had afgerond is gissen. Vaststaat dat als gevolg van het onzorgvuldig handelen van ArtEZ [eisende partij] in ieder geval niet in staat was om haar studie te vervolgen. In zoverre staat voor de rechtbank vast dat [eisende partij] in ieder geval één jaar studievertraging heeft opgelopen. Dat [eisende partij] haar studie überhaupt niet zou hebben afgerond of had kunnen afronden binnen de nominale duur is niet komen vast te staan. Waar ArtEZ enkel wijst op negatieve beoordelingen, constateert de rechtbank ook dat [eisende partij] diverse positieve en lovende beoordelingen heeft ontvangen.

4.33.
Vaststaat dat [eisende partij] , vanwege het negatief bindend studieadvies, gedurende het studiejaar 2019/2020 haar opleiding niet kon vervolgen. Ook kon zij daardoor niet starten met een andere door ArtEZ aangeboden opleiding. De rechtbank neemt daarnaast als vaststaand aan dat het voor [eisende partij] evenmin mogelijk was om met een kunstopleiding aan een andere (HBO-) instelling te starten gedurende het studiejaar 2019/2020. Als onweersproken geldt voor kunstopleidingen immers dat aspirant-studenten een toelatingsexamen moeten doen. Deze toelatingsexamens vinden plaats in de maanden voor aanvang van een nieuw studiejaar. Omdat [eisende partij] voor aanvang van het studiejaar 2019/2020 er niet op bedacht hoefde te zijn dat zij haar opleiding niet kon vervolgen, kan het haar niet worden verweten dat zij zich in het voorjaar van 2019 niet heeft ingeschreven voor een andere kunstopleiding voor het studiejaar 2019/2020.

4.34.
Uit het voorgaande volgt dan ook dat [eisende partij] twee jaar studievertraging heeft opgelopen doordat ArtEZ ten onrechte een negatief bindend studieadvies aan [eisende partij] heeft verstrekt. Hiermee is eveneens gegeven dat er causaal verband bestaat tussen het onzorgvuldig handelen door ArtEZ en de studievertraging die [eisende partij] daardoor heeft opgelopen.

Omvang schade

4.35.
Ten aanzien van de omvang van de schade overweegt de rechtbank dat deze niet concreet kan worden berekend. De schade moet dan ook zo goed als mogelijk worden geschat. Als aanknopingspunt voor deze schattig beroept [eisende partij] zich op het bepaalde in de richtlijn studievertraging. ArtEZ voert aan dat [eisende partij] de richtlijn studievertraging onjuist toepast. De richtlijn studievertraging is gemaximeerd tot het bepalen van schade bij één jaar studievertraging. Daarnaast is de richtlijn studievertraging alleen analoog van toepassing op de situatie van [eisende partij] . Er dienen correcties te worden toegepast op de normschadebedragen omdat de studievertraging niet het gevolg is van letselschade, aldus nog steeds ArtEZ.

4.36.
De rechtbank overweegt dat voor het bepalen van de omvang van schade die het gevolg is van studievertraging aansluiting gezocht kan worden bij de richtlijn studievertraging. Deze richtlijn bevat immers voor schade die het gevolg is van studievertraging per opleidingsniveau normschadebedragen. Deze normbedragen zijn door of namens de Letselschade Raad berekend op basis van CBS-gegevens en cao’s. Dat deze richtlijn een van de specifieke omstandigheden geabstraheerd, maar wel reëel beeld geeft van door studievertraging opgelopen schade is door geen van partijen betwist.

4.37.
Met ArtEZ is de rechtbank van oordeel dat de richtlijn studievertraging in beginsel is bedoeld voor het bepalen van schade bij maximaal één jaar studievertraging. Dit betekent echter niet dat de richtlijn geen betekenis kan spelen bij langere studievertraging. Hierbij is relevant dat in de toelichting bij de richtlijn studievertraging is opgenomen dat bij een vertraging van meer dan één jaar concrete invloeden een overwegende rol gaan spelen bij de waardering van deze schadepost. De toelichting noemt als zo’n concrete invloed het al dan niet in aanmerking komen voor een Wajong-uitkering. Die laatste omstandigheid speelt niet in deze zaak. Ook is in deze zaak niet gebleken dat sprake is van concrete invloeden die een overwegende rol spelen bij de waardering van deze schadepost. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de richtlijn studievertraging kan worden toegepast voor beide vertragingsjaren.

4.38.
Wel constateert de rechtbank dat [eisende partij] de richtlijn studievertraging onjuist hanteert. [eisende partij] sluit immers niet aan bij de normschadebedragen die gelden in het studiejaar waarin de studievertraging daadwerkelijk is geleden. Bij de begroting van de schade zal de rechtbank hier wel van uitgaan. De rechtbank begroot de schade van [eisende partij] dan ook door de normschadebedragen te hanteren genoemd bij de jaren 2019 en 2020. Dit betekent dat de schade van [eisende partij] wordt begroot op: € 42.275,00 (€ 20.875,00 (2019) en € 21.400,00 (2020)).

4.39.
ArtEZ betoogt verder nog dat er correcties moeten worden toegepast op de normschadebedragen van de richtlijn studievertraging. ArtEZ stelt dat de studievertraging van [eisende partij] niet te wijten is aan letselschade, daarom dienen genoten inkomsten gedurende de periode van studievertraging in mindering te worden gebracht op het schadebedrag. ArtEZ beroept zich in dit verband op het leerstuk van voordeelstoerekening. De rechtbank overweegt als volgt. Het uitgangspunt van de richtlijn studievertraging is dat een benadeelde later op de arbeidsmarkt instapt als gevolg van studievertraging. Daardoor verdient de benadeelde later dan gepland een hoger inkomen dat past bij de afgeronde opleiding. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit dit uitgangspunt niet, zoals ArtEZ aanvoert, dat genoten inkomsten tijdens de duur van de studievertraging daarom moeten worden gecorrigeerd. Bovendien heeft [eisende partij] onweersproken verklaard dat zij in het studiejaar 2019/2020 enkel onbetaalde arbeid heeft verricht (vrijwilligerswerk bij een poppodium). [eisende partij] heeft aldus geen inkomsten genoten die uit hoofde van enige correctie in mindering gebracht kunnen worden op de te betalen schadevergoeding.

4.40.
Tot slot heeft ArtEZ nog aangevoerd dat het niet aannemelijk is dat [eisende partij] na afronding van de studie Crossmedia Design überhaupt een betaalde baan had kunnen vinden. In zoverre had het, aldus ArtEZ, niet uitgemaakt dat [eisende partij] later had kunnen toetreden tot aan arbeidsmarkt. [eisende partij] zal dan ook geen schade ondervinden als gevolg van de opgelopen studievertraging. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, volgt de rechtbank ArtEZ niet in haar stelling dat [eisende partij] geen betaalde baan had kunnen vinden indien zij de opleiding Crossmedia Design wel had afgerond. Het is naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval geen feit van algemene bekendheid dat een opleiding aan een kunstacademie minder garantie geeft op betaalde werkzaamheden in vergelijking met andere opleidingen.

4.41.
De schade die [eisende partij] heeft geleden in verband met de studievertraging die het gevolg is van het onrechtmatig handelen door ArtEZ begroot de rechtbank op € 42.275,00. Van deze schade komt, zoals hiervoor is overwogen, 75% voor rekening van ArtEZ. ECLI:NL:RBGEL:2022:2816