RBMNE 020421 poging zware mishandeling door minderjarige klasgenoten; studievertraging cf richtlijn DLR
- Meer over dit onderwerp:
RBMNE 020421 poging zware mishandeling door minderjarige klasgenoten; hoofdelijk aansprakelijk, ook ouders; studievertraging cf richtlijn DLR
3.6. De eisers hebben ook materiële schadevergoeding gevorderd vanwege de schade die [ H ] lijdt omdat hij door het incident vertraging heeft opgelopen in zijn studie. De kinderrechter heeft hierover in de strafzaak overwogen dat deze post te ingewikkeld is voor een beoordeling in de strafzaak en over deze post geen beslissing genomen. Nu partijen in deze civiele zaak hun standpunt hier over hebben kunnen toelichting komt de kantonrechter tot het oordeel dat dit deel (€ 13.850,--) van de vordering van de eisers toegewezen dient te worden. De kantonrechter is van oordeel dat de eisers voldoende gesteld en aannemelijk hebben gemaakt dat [ H ] studievertraging heeft opgelopen door (de gevolgen van) het incident. De verklaring van de school van 5 maart 2019 maakt voldoende aannemelijk dat er een causaal: verband is tussen het incident en het verlies van een schooljaar. De gedaagden hebben alternatieve oorzaken opgeworpen, maar die doen niet af aan het verband dat met de verklaring van de school is bewezen. De kantonrechter sluit voor de hoogte van de schadevergoeding aan bij het bedrag dat de Letselschaderaad hanteert bij de opleiding van [ H ] en het betreffende schooljaar.
3.7. In de strafzaak heeft de kinderrechter in de zaak van zowel [ B ] als [ A ] de immateriële schade geschat op € 2.500,-- , dit bedrag toegewezen en bepaalt dat de vordering voor het overige deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. De kantonrechter zal daar boven € 500,-- toewijzen en neemt daarbij in overweging dat [ H ] sinds de strafzaak nog wekelijks in behandeling is bij een psycholoog en gelet op vergelijkbare gevallen in de rechtspraak een bedrag van € 3.000,-- aan immateriële schadevergoeding passend is. De kantonrechter heeft gelet op gevallen waarin jonge mensen betrokken zijn bij een mishandeling en vervolgens langere tijd in therapie (waaronder EMDR) moeten.
3.8. De gedaagden hebben onvoldoende onderbouwd dat [ H ] ook schuld heeft aan het incident. De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding om rekening te houden met de betoogde eigen schuld van [ H ] . De draagkracht van (de ouders van) gedaagden geeft evenmin aanleiding om de schadevergoeding te matigen.
3.9. Een en ander leidt ertoe dat de kantonrechter het verstekvorm is van 20 mei 2020 vernietigt en dat deze beslissing daarvoor in de plaats komt. De gedaagden hebben overwegend ongelijk gekregen en moeten daarom de proceskosten van de eisers betalen. Die zijn totaal € 936,10 en bestaan uit:
griffierecht € 83,--
dagvaarding € 107,10
salaris gemachtigde € 746,-- (2 punten x tarief € 373,--)
3.10. De toegewezen schadevergoeding wordt rentedragend vanaf het moment van het incident: 23 november 2018. De kantonrechter wijst de wettelijke rente daarom toe, ondanks het bezwaar van [ gedaagde 1 ] daartegen.
3.11. De kantonrechter komt niet toe aan de beoordeling van de vordering in reconventie van [ gedaagden 2 en 3 ] omdat die vordering is ingesteld onder de voorwaarde dat de vordering van de eisers wordt afgewezen. Dat is niet het geval.
Met dank aan mr. M.G.F. de Graaff-Bosch, Baen Advocatuur voor het inzenden van deze uitspraak.
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2021/RBMNE-020421