RBNHO 200618 Nyenrode voor 90% aansprakelijk voor schade agv accreditatiegebrek opleiding
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 200618 Nyenrode voor 90% aansprakelijk voor schade agv accreditatiegebrek opleiding, vergoeding voor verlies van vrije tijd
2 De feiten
2.1.
Nyenrode is een particuliere universiteit en gevestigd te Breukelen. Eén van de door haar aangeboden studies was de Executive Master of Business Administration Procurement Management (hierna: E-MBA’)
2.2.
Met ingang van 1 januari 2009 bestond tussen Nyenrode en [eiser] een overeenkomst uit hoofde waarvan [eiser] bij Nyenrode de E-MBA studie volgde (hierna: de ‘Studieovereenkomst’).
2.3.
De E-MBA was een samenwerking tussen Nyenrode, EIMD en Emeritor. Op basis van de afspraken tussen Nyenrode, Whittemore School of Business and Economics en het Echelon Institute of Management Development (hierna: EIMD) nam Nyenrode tot uitgangspunt dat de studenten die de E-MBA zouden hebben afgerond, via EIMD een MBA-titel zouden verkrijgen, omdat de E-MBA via de Whittemore School zou zijn geaccrediteerd.
2.4.
Cohort 5 van de E-MBA, waartoe [eiser] behoorde, startte op 1 januari 2009. De eerste studenten van dit cohort rondden de E-MBA op 28 oktober 2011 af.
2.5.
In 2013 is het Nyenrode bekend geworden dat de E-MBA niet via Whittemore was geaccrediteerd. Bij e-mail van 2 oktober 2013 heeft de Rector Magnificus van Nyenrode de studenten uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst. Tijdens deze informatiebijeenkomst heeft Nyenrode de studenten geïnformeerd over haar ontdekking dat de E-MBA niet via Whittemore was geaccrediteerd.
2.6.
Nyenrode heeft de studenten van de E-MBA twee oplossingsrichtingen aangeboden, naast de wettelijke mogelijkheid van de gang naar de rechter. Enerzijds konden deze studenten kiezen voor het volgen een kosteloze MBA of Executive MBA aan Nyenrode, waarbij tevens de mogelijkheid werd geboden om vrijstellingen te vragen aan de examencommissie. Ook konden zij ervoor kiezen de helft van het betaalde collegegeld gerestitueerd kregen.
De meerderheid van de studenten van Cohort 5 heeft gekozen voor de optie om de kosteloze MBA te volgen. De medestudenten die besloten de MBA te volgen hebben inmiddels hun MBA aan Nyenrode succesvol afgerond.
2.7.
In de loop van 2014 besloot [eiser] zijn studie te beëindigen. Op dat moment had hij zijn buitenlandse praktijkopdracht en zijn thesis niet afgerond. Het gemiddelde cijfer van [eiser] was een 6,6 met een (cumulatieve) GPA van 2,16.
2.8.
Bij aanvang van de E-MBA was [eiser] werkzaam bij Cleopatra BV. Cleopatra ondersteunde de studiekeuze van [eiser] door 50% van het collegegeld te vergoeden. Van dit bedrag heeft Cleopatra de helft bij aanvang van de studie betaald. De rest zou zij bij afronding van de studie betalen. Op de afspraken is de “bedrijfsregeling studiekosten” van Cleopatra van toepassing.
Met ingang van medio augustus 2016 is [eiser] in dienst getreden een andere werkgever. Cleopatra heeft haar (gestelde) vordering op [eiser] tot de terugbetaling van 25% van het aan [eiser] betaalde collegegeld kwijtgescholden.
2.9.
[eiser] heeft Nyenrode op 30 april 2014 aansprakelijk gesteld voor de gesteldelijk geleden schade.
Nyenrode heeft bij e-mail van 20 mei 2014 aansprakelijkheid afgewezen en [eiser] laten weten dat hij dezelfde keuzes heeft als zijn medestudenten, waaronder dagvaarden.
3 Het geschil
3.1.
[eiser] vordert – samengevat:
A: voor recht te verklaren dat Nyenrode toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst met [eiser], althans jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, en dientengevolge aansprakelijk is voor de schade die [eiser] als gevolg daarvan heeft geleden, lijdt en nog zal lijden; alsmede
B. Nyenrode te veroordelen tot vergoeding een bedrag van EUR 55.913,18, te vermeerderen met wettelijke rente, bestaande uit de volgende bedragen aan schade en wettelijke rente:
Collegegeld ad € 22.453,95, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de data waarop [eiser] de bedragen voldeed, als nader in de dagvaarding omschreven, tot de dag der algehele voldoening door Nyenrode,
Betaalde rente over lening ad € 4.216,73, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de data waarop [eiser] de bedragen voldeed, als nader in de dagvaarding omschreven, tot de dag der algehele voldoening door Nyenrode,
Reiskosten ad € 1.360,68, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de ingebrekestelling d.d. 30 april 2014 tot de dag der algehele voldoening door Nyenrode;
Vergoeding voor het verlies van vrije tijd ad EUR 9.881,82, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de ingebrekestelling d.d. 30 april 2014 tot de dag der algehele voldoening door Nyenrode;
Vergoeding van de gederfde loonsverhoging ad EUR 18.000,00 (althans subsidiair het netto equivalent hiervan, mits Nyenrode een belastinggarantie afgeeft voor de situatie dat de belastingdienst het bedrag aanmerkt als inkomsten waarover belasting, anders dan vermogensbelasting, is verschuldigd), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de ingebrekestelling d.d. 30 april 2014 tot de dag der algehele voldoening door Nyenrode;
Nyenrode voorwaardelijk te veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 43.632,87, te vermeerderen met wettelijke rente, namelijk indien en voor zover [eiser] in de toekomst een nieuwe MBA-opleiding zal volgen en daarvoor geen gebruik kan maken van de afspraken zoals hij die had met zijn werkgever (productie 2), bestaande uit de volgende bedragen:
6. Vergoeding van de afspraak met Cleopatra tot betaling van EUR 15.000,= ter vergoeding van het verschuldigde collegegeld;
7. Vergoeding van de afspraak met Cleopatra tot vrijstelling van werk voor één dag per werkweek, gedurende drie jaren, ad € 28.632,87 (althans subsidiair het netto-equivalent mits Nyenrode een belastinggarantie afgeeft voor de situatie dat de belastingdienst het bedrag aanmerkt als inkomsten waarover belasting, anders dan vermogensbelasting, is verschuldigd);
Subsidiair: Nyenrode voorwaardelijk te veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 43.632,87, te vermeerderen met wettelijke rente, namelijk indien en voor zover [eiser] binnen 10 jaar na toewijzing vonnis, althans meer subsidiair binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, een nieuwe MBA-opleiding zal volgen en daarvoor geen gebruik kan maken van de afspraken zoals hij die had met zijn werkgever, bestaande uit de bedragen zoals hierboven beschreven onder nummer 6 en 7;
8. Nyenrode te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke kosten ad EUR 13.978,30, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf twee weken nadat het veroordelende vonnis is gewezen tot de dag der algehele voldoening;
9. Nyenrode te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf twee weken nadat het veroordelende vonnis is gewezen tot de dag der algehele voldoening;
10. Nyenrode te veroordelen tot betaling van de nakosten ad indien en voor zover Nyenrode niet binnen twee weken na de dag waarop zij bij vonnis in de proceskosten wordt veroordeeld integraal aan dit vonnis voldoet.
3.2.
[eiser] stelt dat Nyenrode toerekenbaar tekort is geschoten onder de genoemde Studieovereenkomst, althans dat Nyenrode onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, omdat hem na afronding van de E-MBA geen diploma kan worden verstrekt op basis waarvan hij bevoegd zou zijn de titel ‘Master of Business Administration’ te voeren, aangezien de E-MBA niet bleek te zijn geaccrediteerd.
3.3.
Nyenrode betwist niet dat [eiser] op grond van de Studieovereenkomst mocht verwachten dat hij na afronding van de E-MBA bevoegd zou zijn een MBA-titel te voeren. En evenmin dat zij de MBA titel, vanwege het ontbreken van accreditatie, niet kon geven. Nyenrode betwist wel aansprakelijk te zijn jegens [eiser], omdat niet vaststaat dat [eiser] de E-MBA zou hebben afgerond, althans zou hebben kunnen afronden. Het conditio-sine-qua-non-verband tussen de tekortkoming en het ontbreken van een diploma ontbreekt. Voor zover het causaal verband wel zou bestaan, betwist Nyenrode gehouden te zijn de schade, althans alle schade, die [eiser] stelt te hebben geleden, te vergoeden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
De rechtbank zal allereerst ingaan op het door Nyenrode gevoerde causaliteitsverweer. Nyenrode heeft ter toelichting op dit verweer opgemerkt dat zij ten zeerste betwijfelt of [eiser] de begeerde titel, de wanprestatie weggedacht, zou hebben behaald. Zij wijst erop dat de studievoortgang van [eiser] niet voortvarend was. In 2012 is hij door ziekte uitgevallen. Begin 2014 had hij de buitenlandse praktijkopdracht en zijn thesis niet afgerond. Zijn begeleider, prof. [A.], was van opvatting dat hetgeen door [eiser] is aangeleverd ‘onvoldoende’ is. Zijn onderzoeksaanpak was te praktisch. Het moest naar een hoger (wetenschappelijk) niveau worden getild. Dat moet volgens Nyenrode niet gebagatelliseerd worden. De thesis is juist de masterproeve.
Op 6 februari 2014 kwam [eiser] bij Nyenrode om zijn opties te bespreken. Hij kreeg te horen dat hij onvoldoende gevorderd was met zijn studie en dat het door hem ingediende projectplan voor de buitenlandse praktijkopdracht niet aan de eisen van het betreffende onderdeel voldeed. Op dat moment werd op inhoudelijke gronden beoordeeld dat het niveau van [eiser] onvoldoende was.
In 2014 heeft [eiser] problemen gekregen bij Cleopatra. Hij kreeg - zoals hij zelf heeft aangegeven - een andere focus in zijn leven. De focus lag meer op zijn werk en minder op zijn studie.
Gezien de hier besproken feiten en omstandigheden staat volgens Nyenrode allerminst vast dat [eiser] de MBA-titel zou hebben behaald. Als hij een briljante student was geweest, was het een ander verhaal.
4.2.
Namens [eiser] is erop gewezen dat mensen die werkzaam zijn in de commerciële sector hechten aan een efficiencyverband tussen de door hen gewenste resultaten en de daarvoor benodigde inspanningen. [eiser] moest het MBA-diploma halen van zijn toenmalige Duitse werkgever. Hij wilde het diploma behalen met minimale inspanningen en met een maximaal resultaat. Dat zegt niets over de capaciteiten van [eiser]. De onzekerheid of [eiser] de eindstreep wel of niet zou hebben gehaald komt voor rekening van Nyenrode. [eiser] was in eerste instantie bereid aan te tonen dat hij zijn studie kon voltooien, maar heeft daarvan afgezien toe bleek dat Nyenrode niet bereid was om [eiser] te compenseren voor de vrije dagen die hij zou moeten opnemen om de extra modules te kunnen volgen.
4.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. Zoals Nijenrode heeft opgemerkt kan niet van [eiser] verlangd worden dat hij enkel om maar te demonstreren dat hij in staat is om de studie af te ronden, een studie afmaakt die niet tot een MBA-diploma leidt. De redelijkheid en billijkheid brengt mee dat het onder de geschetste omstandigheden niet aanvaardbaar is dat [eiser] van de vergoeding van de schade die hij door de wanprestatie mogelijk heeft geleden verstoken blijft op de enkele grond dat niet zeker is dat hij zijn studie zou hebben afgerond. Het leerstuk van de proportionele aansprakelijkheid biedt een uitweg om deze onzekerheid schattenderwijs in de aansprakelijkheid te verdisconteren door de waarschijnlijkheid dat het diploma zou zijn behaald uit te drukken in een percentage waarvoor Nyenrode aansprakelijk is te achten. Toepassing van dit leerstuk is in het onderhavige geval redelijk, nu het gelet op de strekking van de overtreden norm - schending van een op Nyenrode rustende zorgplicht om zeker te stellen dat het in het vooruitzicht gestelde diploma na afronding van de studie ook rechtsgeldig kan worden verstrekt - en het profiel van Nyenrode als vooraanstaand opleidingsinstituut uit overwegingen van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om onzekerheid over het sine qua non verband in zijn geheel op [eiser] af te wentelen, terwijl het eveneens onaanvaardbaar is om die onzekerheid geheel op Nyenrode af te wentelen, indien de kans dat [eiser] de studie niet met goed gevolg zou hebben afgerond meer dan louter hypothetisch is.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] een goed deel van zijn studie had doorlopen. Hij moest twee onderdelen nog afronden. Dat hij over het voltooide deel van zijn studie aanzienlijk langer heeft gedaan dan normaal is te achten wordt goeddeels verklaard door uitval wegens ziekte en vormt dus geen aanwijzing dat hij de studie niet aankon. [eiser] heeft zichzelf doen presenteren als een calculerende student, die een MBA-diploma moest halen van zijn toenmalige Duitse werkgever en dat diploma wilde behalen met minimale inspanning. Hij studeerde dus niet uit liefhebberij. Dat iemand met dat profiel opstartproblemen met de afrondende opdrachten had vormt onvoldoende aanwijzing dat hij na het opvoeren van de inspanningen en wat begeleiding die opdrachten niet succesvol zou hebben kunnen afronden. Nyenrode heeft tegenover betwisting ook onvoldoende gesteld om aan te nemen dat bij de medewerkers die [eiser] inhoudelijk begeleidden de indruk bestond dat [eiser] niet het niveau had dat nodig is om de opleiding te kunnen voltooien. De kritische kanttekeningen van prof. [A.] zijn daarvoor onvoldoende.
4.5.
De omstandigheid dat [eiser] in 2014 een andere focus in zijn leven heeft gekregen, waarbij de focus meer op werk en minder op studie is komen te liggen kan heel goed te maken hebben met de omstandigheid dat de studie waarin [eiser] al een aantal jaren energie had gestoken door omstandigheden waarvoor Nyenrode verantwoordelijkheid draagt niet kon leiden tot het door [eiser] beoogde MBA-diploma. Het is niet redelijk dat aan [eiser] tegen te werpen.
Onder de geschetste omstandigheden zal de rechtbank de waarschijnlijkheid dat [eiser], de wanprestatie weggedacht, de opleiding niet succesvol zou hebben afgerond, stellen op 10%. Dat betekent dat Nyenrode 90% van de hierna vergoedbaar te achten schadeposten moet vergoeden.
4.6.
Bij de beantwoording van de vraag in hoeverre de door Nyenrode erkende tekortkoming tot schade aan de zijde van [eiser] heeft geleid zal de rechtbank -daarbij aansluitend op het debat tussen partijen- ervan uitgaan dat de schade naast het missen van concreet voordeel in de vorm van een aan [eiser] toegezegde salarisverhoging en onkostenvergoeding heeft bestaan in verschaffing van onderwijs dat, hoe goed ook, als geheel beschouwd een geringere waarde heeft gehad dan [eiser] mocht verwachten, doordat zich dat niet heeft uitbetaald - niet kón uitbetalen- in het door [eiser] nagestreefde MBA-diploma. De uitgaven hebben in zoverre hun doel gemist. De uitgaven hebben hun doel in een ander opzicht echter niet gemist, nu [eiser] wel onderwijs heeft genoten, kennis heeft verworven en vaardigheden heeft opgedaan. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] in het onderhavige geval adequaat en toereikend wordt gecompenseerd indien de schade -naast het gemiste voordeel- wordt begroot op een bedrag gelijk aan de omvang van de uitgaven voor zover die hun doel hebben gemist.
4.7.
[eiser] heeft betoogd dat hij de studie enkel is gaan doen omdat hij bij een bedrijf werkte waar men waarde aan titels hecht De kennis die hij bij het volgen van de studie opdeed interesseerde hem niet echt. De reden voor de opleiding lag puur in de extra promotiekansen die zouden volgen en het extra salaris dat hij na het voltooien van de opleiding zou gaan verdienen. [eiser] meent dat bij toepassing van de door de rechtbank Midden-Nederland in een vergelijkbaar geval toegepaste waardering voor de niet genoten prestatie op 50% van de uitgaven daarmee onvoldoende rekening wordt gehouden.
4.8.
De rechtbank kan niet in het hoofd van [eiser] kijken. Een zekere objectivering is alleen al om die reden in deze op haar plaats. Dat is temeer zo omdat [eiser] niet alleen het theoretische deel van de opleiding heeft gevolgd en afgerond, maar ook bewijs zal hebben van het feit dat hij dat heeft gevolgd en een beschrijving van het curriculum met vermelding van de docenten die dat onderwijs hebben gegeven. Ook dit heeft een zekere waarde. Dat wordt ook gedemonstreerd door [eiser] zelf, waar hij op zijn Linked-in pagina vermeldt dat hij een MBA-opleiding aan Nyenrode heeft gevolgd. De rechtbank zal dan ook aansluiten bij de genoemde 50% factor.
De rechtbank zal in het navolgende de diverse schadeposten langslopen.
Collegegeld
4.9.
[eiser] stelt dat hij aan collegegeld een bedrag van € 29.953,95 heeft betaald en dat deze uitgaven kwalificeren als vermogensschade ter zake waarvan op Nyenrode een vergoedingsplicht rust. Overeenkomstig de afspraak met zijn werkgever ontving [eiser] in 2010 een bedrag van EUR 7.500,=, als eerste termijn van de vergoeding van de helft van het collegegeld door Cleopatra. Na afronding van de opleiding zou [eiser] nogmaals € 7.500,- ontvangen van Cleopatra. Als gevolg van een reorganisatie is het dienstverband van [eiser] bij Cleopatra beëindigd. Cleopatra is bereid gevonden om het door haar betaalde bedrag ad € 7.500,- aan [eiser] kwijt te schelden. Uiteindelijk heeft [eiser] € 22.453,95 aan collegegeld betaald.
4.10.
Nyenrode stelt dat de helft van het betaalde collegegeld is toe te rekenen aan de waarde van het door Nyenrode geleverde onderwijs, waarvoor 50% aftrek moet plaatsvinden en dat de kwijtgescholden vergoeding door de werkgever van € 7.500,-- van het resterende bedrag moet worden afgetrokken.
4.11.
De rechtbank acht de door Nyenrode gemaakte berekening niet geheel juist. Het kan niet zo zijn dat de waarde van het door Nyenrode geleverde onderwijs afhankelijk is van de vraag of het collegegeld door [eiser] uit eigen zak is betaald, dan wel door zijn werkgever, zodat het redelijk is om die vergoeding toe te rekenen aan dat deel van de prestatie waarvoor wel waarde is geleverd.
Dat brengt mee dat toewijsbaar is 90% van € 11.226,97. De rechtbank zal het aan partijen over laten om de verschuldigde wettelijke rente over dat bedrag te berekenen, onder de vaststelling dat de daarvoor in de dagvaarding vermelde aanknopingspunten door Nyenrode niet zijn bestreden en kunnen worden gevolgd.
Rente van de lening
4.12.
[eiser] stelt dat hij voor de betaling van dit collegegeld een lening heeft gesloten waarover hij jaarlijks rente heeft betaald, in totaal tot een bedrag van € 4.216,73.
Deze rente kwalificeert als vermogensschade ter zake waarvan op Nyenrode een vergoedingsplicht rust. De betaalde rente heeft geen doel getroffen nu geen diploma kon worden behaald; door het ontbreken van het MBA-diploma - dat [eiser] anders eind 2013 zou hebben behaald - heeft [eiser] van zijn werkgever bovendien niet de vergoeding ontvangen die diende ter aflossing van deze lening en heeft hij de lening nog niet afgelost.
4.13.
Nyenrode stelt primair dat het [eiser] zelf is geweest die ervoor heeft gekozen om het collegegeld door middel van een doorlopend krediet te voldoen en dat de rente daarom niet als schade aan Nyenrode kan worden toegerekend.
4.14.
Dat verweer faalt. Er is voldoende adequaat verband tussen de tekortkoming van Nyenrode en deze schade om die als gevolg van de tekortkoming aan Nyenrode toe te rekenen.
4.15.
Subsidiair acht Nyenrode het gelet op de normduur van de studie, 20 maanden, en de omstandigheid dat [eiser] een jaar studievertraging wegens ziekte heeft opgelopen, niet redelijk dat haar de rente in rekening wordt gebracht die [eiser] heeft betaald t/m 2015.
4.16.
De rechtbank zal hierin deels meegaan. De rechtbank acht aannemelijk dat een aanzienlijk deel van de studenten bij Nyenrode de opleiding niet binnen de normduur afrondt. Verder is de studievertraging door ziekte niet een zo uitzonderlijke omstandigheid dat de daaruit voortvloeiende extra rentelast niet als schade aan Nyenrode kan worden toegerekend. Het zijn immers reële rentelasten, die zijn gemaakt op een moment waarop nog niet duidelijk was dat de studie niet tot het MBA-diploma kon leiden. Het gaat de rechtbank echter te ver om ook de rente over 2014 en 2015 toe te wijzen. De omstandigheid dat [eiser] gedurende twee jaar niet de middelen had om het krediet af te lossen staat in een te ver verwijderd verband met de wanprestatie om toewijsbaar te zijn. De rechtbank acht dus de betaalde rente over 2009 t/m 2012 toewijsbaar. Voor de 50% aftrek is geen aanleiding, omdat objectief gezien de waarde die de prestatie voor [eiser] heeft gehad door deze bijzondere wijze van financiering niet anders is geworden. Toewijsbaar is dus 90% van € 2.695,22. De rechtbank zal het aan partijen over laten om de verschuldigde wettelijke rente over dat bedrag te berekenen, onder de vaststelling dat de daarvoor in de dagvaarding vermelde aanknopingspunten door Nyenrode niet zijn bestreden en kunnen worden gevolgd.
Reiskosten
4.17.
[eiser] stelt dat hij voor het volgen van de opleiding op 46 zaterdagen onderwijs heeft gevolgd in Breukelen. [eiser] heeft hiervoor reiskosten ad € 1.360,00 gemaakt (46 opleidingsdagen * 102 km * € 0,29 per km). Deze kwalificeren als vermogensschade ter zake waarvan op Nyenrode een vergoedingsplicht rust.
4.18.
Nyenrode stelt dat de door [eiser] gemaakte reiskosten voor het volgen van de studie berekend dienen te worden aan de hand van de gebruikelijke kilometerprijs van € 0,19. Daarbij merkt Nyenrode op dat ook voor deze kosten geldt dat die zijn gemaakt ter verwerving van de kennis, kunde, inzichten en ervaringen, zodat Nyenrode hooguit gehouden kan zijn om de helft van de gemaakte reiskosten te vergoeden, neerkomend op een bedrag ad € 445,74 (46 opleidingsdagen x 102 km x € 0,19 x 0,5).
4.19.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt bij het toekennen van schadevergoeding op grond van een wettelijke verplichting is dat de werkelijke schade moet worden vergoed. De rechtbank zal aansluiten bij de richtlijnen van de Letselschaderaad, die in de betrokken periode een tarief van 29 ct/km voorschreef. Terecht merkt Nyenrode op dat ook hier de 50% factor moet worden toegepast, zodat vergoedbaar is een bedrag van 90% van € 680,-.
Verlies van vrije tijd
4.20.
[eiser] heeft betoogd dat hij voor het volgen van de opleiding heel veel vrije tijd heeft opgeofferd. Die opoffering heeft in het onderhavige geval echter in zoverre haar doel gemist, dat zij niet heeft geleid tot het daarmee beoogde doel, het MBA-diploma. Volgens [eiser] is algemeen aanvaard dat verlies van vrije tijd en van genot een schadepost vormt. Vertraging bij een vliegreis geeft aanspraak op schadevergoeding. Derving van reisgenot komt voor vergoeding in aanmerking en ook gederfd woongenot geeft recht op een vergoeding. Hij meent dat het door hem geleden verlies van vrije tijd primair kwalificeert als vermogensschade ex art. 6:95 jo. 96 BW althans subsidiair als ander nadeel als bedoeld in art. 6:95 jo. 6:106 BW, als gevolg van een aantasting in de persoon en persoonlijke levenssfeer van [eiser], ter zake waarvan op Nyenrode een vergoedingsplicht rust.
4.21.
Het verlies van vrije tijd bestaat voor [eiser] enerzijds uit 46 zaterdagen, waarop [eiser] tussen 08.30 en 17.30 uur onderwijs volgde en twee uren reistijd had. Dit betreft derhalve 506 uren verloren Vrije tijd (46 * 11 uren). Anderzijds bestaat het verlies uit de uren die [eiser] naast zijn full time baan moest besteden aan de opleiding, zijnde 2.172 uren. In de jaren 2009, 2010 en 2011 was dit gemiddeld 12 uren vrije tijd per week (dus naast de 8 uren die hij al van zijn werkgever ontving), en in 2012 en 2013 was dit een aantal van ongeveer 400 uren voor zijn thesis (156 * 12 uren + 300 uren = 2.172 uren). Totaal omvat het verlies aan vrije tijd voor [eiser] een aantal van 2.678 uren. Op Nyenrode rust volgens [eiser] een verplichting dit verlies te vergoeden. Aansluitend bij de rechtseconomische analyse van Visscher (L.T. Visscher, ‘Vergoeding van ‘verlies van tijd’ als ander nadeel’, AV&S 2012/10) betreft dit naar de mening van [eiser] een bedrag van EUR 3,69 per uur netto. [eiser] meent dat de bovenkant van de door Visscher gehanteerde bandbreedte (EUR 1,54 tot EUR 3,69 per uur) recht doet aan zijn situatie waarin hij naast een full time baan slechts spaarzaam vrije tijd had, die hij in de jaren 2009 tot en met 2011 en in 2013 grotendeels moest besteden aan de opleiding. Het betreft derhalve een bedrag ad EUR 9.881,82 aan vergoeding voor het verlies van vrije tijd (2.678 * EUR 3,69 = EUR 9.881,82), te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.22.
Nyenrode stelt dat voor vergoeding van het verlies van vrije tijd geen juridische grond bestaat. Uit de vaste jurisprudentie op dit onderwerp volgt volgens Nyenrode dat niet licht wordt aangenomen dat van een aantasting in de persoon van de benadeelde sprake is, zodat de enkele omstandigheid dat [eiser] tijd zou zijn verloren daarvoor niet voldoende is. Verlies van tijd is ook niet gelijk te stellen aan verlies van reis- of woongenot.
4.23.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van dit debat voorop dat zij op grond van art. 6:97 BW de vrijheid heeft om de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard daarvan in overeenstemming is. [eiser] vordert in essentie een vergoeding voor de omstandigheid dat de tijd die hij doelbewust heeft geïnvesteerd in het volgen van zijn studie als gevolg van de tekortkoming van Nyenrode deels haar doel heeft gemist. [eiser] heeft de grondslag primair terecht gezocht in de artikelen 6:95 en 6:96 BW. Wanneer het verlies van vrije tijd wordt opgevat als het teloor gaan van inspanning bestaande in een investering in persoonlijke ontwikkeling, is die inspanning als productieve arbeid te duiden en kan zij op geld worden gewaardeerd. Doordat de investering als gevolg van de tekortkoming niet het rendement heeft waarop [eiser] mocht rekenen, is geen sprake van “ander nadeel” maar van schade. De aard van die schade, gemist voordeel in de vorm van aanzien, carriërekansen, status, is lastig op geld waardeerbaar. Daarom is het toelaatbaar om die schade abstract te begroten, door haar te stellen op de waarde van de uitgaven die zijn gedaan om de studie te volgen. Die “uitgaven” omvatten mede de opgeofferde, op geld waardeerbare eigen tijd. Vergoeding daarvan is in een constellatie als de onderhavige ook volstrekt redelijk te achten, zolang die vergoeding binnen de perken blijft, terwijl voor het geheel onvergoed laten van die aanzienlijke tijdsinvestering geen goede grond bestaat.
4.24.
Het voorgaande impliceert dat de schade moet worden begroot door het aantal opgeofferde uren te vermenigvuldigen met een uurtarief dat kan worden beschouwd als een redelijke vergoeding van die tijd. Het door [eiser] aangehaalde artikel biedt daarvoor een basis. Het op grond van de beschouwingen van Visser voorgestelde tarief is zeer gematigd en is door Nyenrode ook niet besteden.
4.25.
Nu het door [eiser] vermelde urenaantal betrekking heeft op al de geïnvesteerde tijd, moet ook hierop de 50% aftrek plaatsvinden. Toewijsbaar is dus 90% van € 4.941,00 vermeerderd met de wettelijke rente.
Voorwaardelijke vergoedingen
4.26.
[eiser] vordert voorwaardelijke vergoedingen voor (1) misgelopen vergoeding van collegegeld en (2) vrijstelling van werk respectievelijk een bedrag van € 15.000,00 en € 28.632,87.
4.27. [
Ad (1)] [eiser] stelt dat hij met zijn werkgever Cleopatra de afspraak had dat zij EUR 15.000,00 van het collegegeld aan [eiser] zou vergoeden, nadat [eiser] het MBA-diploma zou hebben behaald. Volgens [eiser] kwalificeert deze gemiste vergoeding als geleden verlies. Ter zake hiervan rust op Nyenrode voorwaardelijk een vergoedingsplicht. Indien en voor zover [eiser] in de toekomst echter wel alsnog een MBA opleiding volgt, maar hij geen gebruik kan maken van deze afspraak met Cleopatra of zijn werkgever van dat moment, rust op Nyenrode een schadevergoedingsplicht ad EUR 15.000,= althans van de helft van het collegegeld dat voor deze MBA-opleiding dient te worden voldaan.
4.28. [
Ad (2)] [eiser] stelt verder dat hij door zijn werkgever gedurende drie jaren (2009, 2010 en 2011) een aantal van 8 uur per week vrijgesteld van zijn werkzaamheden, om de MBA-opleiding succesvol, met een MBA-diploma, te kunnen afronden. In totaal heeft [eiser] 141 werkdagen besteed aan de opleiding. Deze tijd kwalificeert als geleden verlies. [eiser] werd immers door Cleopatra in staat gesteld om met recht op doorbetaling van zijn volledige loon, één werkdag per week te besteden aan zijn studie. Dat recht heeft hij verloren als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van Nyenrode, die bestede tijd heeft geen doel getroffen, en dat recht kan [eiser] niet nogmaals te gelde maken als hij opnieuw start aan een MBA-opleiding. De waarde van dat recht staat gelijk aan het brutoloon van [eiser] voor de omvang van de vrijstelling. [eiser] stelt dat ter zake op Nyenrode voorwaardelijk een vergoedingsplicht rut, namelijk indien en voor zover [eiser] in de toekomst opnieuw een MBA-opleiding gaat volgen, maar hij geen gebruik kan maken van deze afspraak met zijn werkgever van dat moment. In dat geval rust op Nyenrode een schadevergoedingsplicht van EUR 28.632,87 bruto (141 dagen * EUR 203,07 bruto per dag), althans subsidiair het netto-equivalent hiervan mits Nyenrode een belastinggarantie afgeeft voor de situatie dat de belastingdienst het bedrag aanmerkt als inkomsten waarover belasting, anders dan vermogensbelasting, is verschuldigd.
4.29.
Nyenrode stelt dat voor toewijzing van de voorwaardelijke vorderingen geen grondslag bestaat. Voor zover Nyenrode al schadeplichtig zou zijn, dient zij [eiser] hooguit te brengen in de positie waarin hij zou zijn komen te verkeren als hij de studie succesvol zou hebben afgerond en een MBA-titel zou hebben verworven. Tevens stelt Nyenrode dat de voorwaardelijke vorderingen onvoldoende zijn beperkt in de tijd om toegewezen te kunnen worden. Daarnaast is onzeker (want onbekend en vooralsnog niet nader toegelicht door [eiser]) of de huidige dan wel een toekomstige werkgever van [eiser] tegemoet zou willen komen in de kosten en tijd van een nieuwe MBA-opleiding, zodat de kans bestaat dat [eiser] een dubbele vergoeding zou ontvangen. Nyenrode merkt op dat [eiser] door Cleopatra werd vrijgesteld van werk met behoud van volledig salaris en dienaangaande dus geen heeft schade geleden.
Daaraan voegt Nyenrode toe dat het voor [eiser] op dit moment vanwege een net verworven koophuis en een kinderwens niet mogelijk is om een MBA-studie elders te gaan starten. Het is daarom nog maar zeer de vraag of [eiser] dat ooit zal gaan doen, te meer daar hij zichzelf op onder meer Linkedln al presenteert als een persoon met een MBA-titel en Master’s degree in Procurement. Nyenrode meent dat zij onder die omstandigheden niet gehouden is de (thans voorwaardelijke) vergoedingen te betalen.
De rechtbank oordeelt als volgt
4.30. [
Ad (1)] De rechtbank deelt niet de opvatting van Nyenrode dat de stellingen van [eiser] er niet toe kunnen leiden dat zij gehouden wordt om, in geval [eiser] besluit om alsnog een MBA-opleiding te gaan volgen, hem een deel van het collegegeld te vergoeden. Vast staat dat Kruithofs werkgever zich had verbonden tot vergoeding van 50% van het collegegeld, kennelijk afgerond op € 15.000,00, bij het behalen van het diploma. Vast staat ook dat daarvan de helft is betaald en dat de andere helft niet zal worden betaald omdat niet aan de voorwaarden is voldaan. De betaalde helft is later kwijtgescholden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de waarschijnlijkheid dat dit diploma als gevolg van de tekortkoming van Nyenrode niet kon worden behaald 90% is. Dat brengt mee dat er a prima vista een schadepost is van 90% van € 7.500,--. Die post had ten titel van gederfde winst direct kunnen worden gevorderd, maar [eiser] heeft ervoor gekozen de vordering afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat hij opnieuw een MBA-opleiding gaat volgen. Het staat de rechtbank onder die omstandigheden niet vrij de post direct toe te wijzen. Zij zal Nyenrode veroordelen om [eiser] op vertoon van een bewijs van inschrijving aan een MBA-opleidingsinstituut, gedateerd na 1 januari 2018 en vóór 1 januari 2028, en een bewijs, of successieve bewijzen, van betaling van collegegeld voor die opleiding, voor die uitgaven schadeloos te stellen tot een totaal van 90% van € 7.500,--.
4.31. [
Ad (2)] De rechtbank deelt hier wel de opvatting van Nyenrode dat de door [eiser] omschreven omstandigheden niet leiden tot een vergoedingsrecht. [eiser] heeft deels mogen studeren in de tijd van zijn werkgever. De economische waarde van die tijd is (wellicht) schade die in causaal verband staat met de tekortkoming van Nyenrode, maar die schade is niet door [eiser] geleden. Daardoor kan deze post, anders dan de geïnvesteerde “eigen” tijd, binnen de context van de in dit vonnis gehanteerde abstracte schadeberekeningsmethodiek ook niet worden beschouwd als een adequate reflectie van de waarde van het misgelopen deel van de prestatie. Deze post is dus niet toewijsbaar.
Gederfd bruto loon
4.32.
[eiser] stelt dat hij de door zijn werkgever toegezegde loonsverhoging van € 500,00 bruto per maand als gevolg van de tekortkoming van Nyenrode is misgelopen. Deze gemiste loonsverhoging kwalificeert als gederfde winst ter zake waarvan op Nyenrode een vergoedingsplicht rust. [eiser] beperkt deze tot een periode van drie jaren, zijnde de tijd die het hem zou kosten om een vergelijkbare MBA-opleiding te volgen, derhalve tot EUR 18.000,00 bruto dan wel het netto-equivalent hiervan indien en voor zover Nyenrode ter zake dit bedrag aan belastinggarantie afgeeft, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de ingebrekestelling d.d. 30 april 2014 tot de dag der algehele voldoening door Nyenrode.
4.33.
Nyenrode stelt vast dat het dienstverband van [eiser] bij Cleopatra als gevolg van een reorganisatie medio augustus 2016 is beëindigd, zodat, als [eiser] zijn vervangende
opdracht voor de buitenlandse praktijkopdracht en thesis, zoals hij stelt, naar verwachting eind 2013 had afgerond en daarmee zijn opleiding had afgerond, [eiser] vanaf januari 2014 tot en met medio augustus 2016 de bruto loonsverhoging zou hebben ontvangen. Dat is 5 maanden minder dan de gevorderde drie jaren. Bovendien vordert [eiser] vergoeding van schade, zodat hij daarover geen loonbelasting is verschuldigd. Nyenrode acht een vergoeding van € 500,-- per maand gedurende 27 maanden een redelijke vergoeding.
4.34.
De rechtbank deelt de opvatting van Nyenrode en zal dienovereenkomstig beslissen, uiteraard ook hier met toepassing van de 90% causaliteitsfactor.
buitengerechteliike kosten
4.35.
[eiser] stelt dat hij ter onderbouwing van zijn vordering informatie heeft gebruikt van zijn medestudent Oomes, die een vergelijkbare procedure tegen Nyenrode heeft gevoerd. Oomes heeft daarin veel onderzoek moeten verrichten. Pas anderhalf jaar nadat Oomes de dagvaarding heeft laten uitbrengen, heeft Nyenrode haar aansprakelijkheid erkend. Oomes was slechts tegen betaling van een redelijke vergoeding bereid om de door hem ingewonnen informatie aan [eiser] te verstrekken. Deze informatie was cruciaal om de aansprakelijkheid van Nyenrode vast te stellen. Immers, aanvankelijk stelde Nyenrode zich op het standpunt dat zij niet aansprakelijk was voor de door [eiser] geleden schade. Met de informatie afkomstig van Oomes, is [eiser] in staat gebleken om de aansprakelijkheid van Nyenrode vast te kunnen (laten) stellen. [eiser] maakt op grond van artikel 6:96 lid 2 BW aanspraak op een vergoeding van de door hem gemaakte kosten.
Deze kosten bestaan uit de vergoeding die [eiser] aan Oomes moet betalen, die conform afspraak gesteld is op 25% van hetgeen in de onderhavige procedure aan [eiser] wordt toegewezen.
4.36.
Nyenrode betwist dat zij gehouden zou zijn dit bedrag te betalen aan [eiser]. Zij wijst erop dat de informatie die [eiser] van Oomes heeft gekocht ruim voor het maken van de dagvaarding is opgevraagd en dat Nyenrode haar aansprakelijkheid in 2014 heeft erkend, terwijl de dagvaarding in de onderhavige zaak in 2017 is uitgebracht en [eiser] niet voordien bij Nyenrode heeft geïnformeerd.
4.37.
De rechtbank is van oordeel dat er geen grond is om ter zake enige vergoeding toe te wijzen. Het overgelegde vonnis van de rechtbank Midden Nederland dateert van 13 januari 2016. De rechtbank acht aannemelijk dat Nyenrode [eiser] desgevraagd zou hebben geïnformeerd omtrent de stand van zaken in die procedure. Zo nodig had in het kader van de onderhavige procedure een vordering ex art. 843a Rv kunnen worden ingesteld.
[eiser] had dus zonder (veel) kosten te hoeven maken ervan op de hoogte kunnen raken dat de tekortkoming van Nyenrode in de onderhavige procedure geen issue meer zou zijn. De kosten zijn, aldus bezien, dan ook nodeloos gemaakt.
4.38.
De slotsom is dat na te noemen bedragen toewijsbaar zijn. Nu partijen daarmee over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, zijn er termen voor compensatie van de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. ECLI:NL:RBNHO:2018:5752