Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Bosch 080108 carpaal tunnel syndroom, nek- en schouderklachten; verjaring tijdig gestuit

Hof Den Bosch 080108 carpaal tunnel syndroom, nek- en schouderklachten agv werk?, wn heeft verjaring tijdig gestuit
4.8.1. De vraag dient beantwoord te worden vanaf welk moment [geintimeerde] bekend is geworden met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon als bedoeld in artikel 3:310 lid 1 BW, dit in verband met de vraag wanneer de verjaringstermijn van vijf jaren is gaan lopen.

4.8.2. Vooropgesteld moet worden dat de woorden “bekend is geworden” in artikel 3:310 lid 1 BW moeten worden verstaan in de betekenis van: daadwerkelijke bekendheid met zowel de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon.
Het enkele vermoeden van het bestaan van schade is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van daadwerkelijke bekendheid met de schade. Als sprake is van lichamelijke klachten waarvan de herkomst niet zonder meer duidelijk is, kan van daadwerkelijke bekendheid met de schade pas sprake zijn wanneer met voldoende mate van zekerheid is vastgesteld waardoor de klachten zijn ontstaan. In het algemeen zal deze vereiste mate van zekerheid – die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn – pas aanwezig zijn wanneer deze oorzaak door ter zake deskundige artsen is gediagnosticeerd.

4.8.3. [geintimeerde] is op 20 juni 1997 voor de eerste keer geopereerd aan haar (linker)hand in verband met CTS. Het hof gaat ervan uit dat [geintimeerde] in ieder geval tot de eerste operatie niet bekend is geweest met de omstandigheid dat zij schade zou kunnen (gaan) lijden en dat VGL als haar werkgever hiervoor aansprakelijk zou kunnen zijn. Zelfs indien de huisarts van [geintimeerde] bij een eerste consultatie in 1996 het vermoeden tegenover [geintimeerde] zou hebben uitgesproken (en dit op haar patiëntenkaart zou hebben genoteerd) dat de polsklachten verband zouden kunnen houden met de werkzaamheden van [geintimeerde] voor VGL, dan acht het hof dit feit van onvoldoende belang. Immers, uit het medisch dossier blijkt niet van een langdurig ziekteverzuim van [geintimeerde] in de periode gelegen tussen het eerste consult bij de huisarts in 1996 en de operatie in juni 1997. Kennelijk waren de klachten niet zodanig ernstig, dat deze langdurig verzuim tot gevolg hadden. Voorts is niet gesteld of gebleken dat de behandelend neurochirurg Verhagen van mening was dat het CTS in dit geval arbeidsgerelateerd is. Integendeel, uit zijn brief van 27 februari 2002 (genoemd in onderdeel 4.13. van dit arrest) blijkt dat deze neurochirurg zich op het standpunt stelt dat het bij [geintimeerde] geconstateerde CTS geen relatie tot het zogenoemde RSI-syndroom heeft. Ten slotte verdient opmerking dat CTS een aandoening is die weliswaar arbeidsgerelateerd kan zijn, maar ook andere oorzaken kan hebben. Voorts is niet gesteld of gebleken wat de reden van de korte verzuimen is geweest. Bekendheid met de thans gestelde schade (langdurige arbeidsongeschiktheid als gevolg van door het werk veroorzaakte gezondheidschade) kan dan niet worden aangenomen.
[geintimeerde] heeft VGL bij brief van BBZ van 4 juni 2002 aansprakelijk gesteld. Nu deze aansprakelijkheidstelling binnen vijf jaren na de eerste operatie van [geintimeerde] d.d. 20 juni 1997 is gedaan, is de verjaring tijdig gestuit. Daaruit volgt dat het door VGL gedane beroep op verjaring van de vordering van [geintimeerde], voor zover deze betrekking heeft op CTS, moet worden verworpen. Tevens volgt uit het vorenstaande dat het hof geen grond aanwezig acht om [geintimeerde] te bevelen de huisartsenkaart in het geding te brengen.

4.8.4. De tweede grief ziet blijkens de toelichting alleen op de polsklachten. Tegen het oordeel van de kantonrechter dat van de nek- en schouderklachten van [geintimeerde] niet eerder dan vanaf 23 november 1998 is gebleken, is geen grief gericht. Ook het hof gaat daarom van dat feit uit. Nu de aansprakelijkheidstelling van 4 juni 2002 dateert, is de verjaring tijdig gestuit. Het hof verwijst in dit verband tevens naar hetgeen onder 4.8.3. is overwogen. Daaruit volgt dat het beroep op verjaring van de vordering van [geintimeerde], voor zover deze betrekking heeft op nek- en schouderklachten, moet worden verworpen.
LJN BC3222