Hof 's-Hertogenbosch 281014 advocaat vergat wettelijke rente aan te zeggen; niet tijdig gestuit; vordering is verjaard
- Meer over dit onderwerp:
Hof 's-Hertogenbosch 281014 advocaat vergat wettelijke rente aan te zeggen over vordering op voorgaande advocaat die vergat wettelijke rente aan te zeggen;
- niet tijdig gestuit; vordering is verjaard
3.10.1.
Het hof komt nu toe aan het beroep dat [Advocatenkantoor] heeft gedaan op verjaring van de vordering tot schadevergoeding die [appellant] in verband met het voorgaande op [Advocatenkantoor] heeft gekregen. Het hof stelt dienaangaande voorop dat de tekortkoming van [Advocatenkantoor] heeft plaatsgevonden vóór 1 januari 1992. Ten aanzien van de vóór 1 januari 1992 gepleegde tekortkomingen gold aanvankelijk op grond van artikel 2004 (oud) BW een verjaringstermijn van dertig jaren. Aangezien die termijn op 1 januari 1993 (één jaar ná invoering van het huidige BW) nog niet was verstreken, is op die tekortkomingen ingevolge artikelen 73 van de overgangswet Nieuw BW de ingevolge het huidige BW geldende verjaringstermijn van toepassing geworden. Ingevolge artikel 3:310 lid 1 BW verjaren rechtsvorderingen tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt.
3.10.2.
Het hof zal eerst onderzoeken of de in geding zijnde vordering is verjaard door verloop van de genoemde termijn van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Naar het oordeel van het hof kan de dag waarop [appellant] bekend is geworden met de schade en met de daarvoor aansprakelijke persoon in elk geval gesteld worden op 14 april 2004. Bij vonnis van die datum heeft de rechtbank immers in de procedure tussen [appellant] en [advocaat 1] geoordeeld dat de wettelijke rente niet aan [advocaat 1] is aangezegd en dat als gevolg daarvan de wettelijke rente over de door [advocaat 1] aan [appellant] verschuldigde schadevergoeding pas vanaf 7 januari 2004 verschuldigd is.
3.10.3.
Partijen verschillen van mening over de vraag of [appellant] al op een eerder moment bekend was met de schade, zodat de verjaringstermijn eerder is gaan lopen. Naar het oordeel van het hof kan dat in het midden blijven. Ook als de verjaringstermijn van vijf jaren pas is gaan lopen op 14 april 2004, is de vordering verjaard. Het hof overweegt daartoe het volgende.
3.10.4.
[appellant] heeft aangevoerd dat hij de verjaring heeft gestuit bij brief van 9 augustus 2004. Naar het oordeel van het hof heeft [Advocatenkantoor] in eerste aanleg terecht aangevoerd dat die brief betrekking heeft op zaken die [Advocatenkantoor] voor [appellant] heeft behandeld tegen [advocaat 1] in verband met de beroepsfouten die [advocaat 1] heeft gemaakt in de zaken met betrekking tot de T&W ongevallenvordering en de Interpolis ongevallenvordering. Die zaken heeft [Advocatenkantoor] immers namens [appellant] bij inleidende dagvaarding van 2 november 1994 tegen [advocaat 1] aanhangig gemaakt. In deze dagvaarding vorderde [appellant] veroordeling van [advocaat 1] vordert tot betaling van de schade die [appellant] stelde te hebben geleden door de afwijzing van zijn vordering jegens Tollenaar & Wegener en door het feit dat [advocaat 1] aan Interpolis ter zake de Interpolis ongevallenvordering de wettelijke rente niet heeft aangezegd. Dat onder de in de brief van 9 augustus 2004 genoemde “bovengenoemde door uw kantoor behandelde zaken” mede moet worden begrepen de zaak tegen [advocaat 1] ter zake het niet aanzeggen van de wettelijke rente ten aanzien van de w.a.-vordering, welke zaak pas bij dagvaarding van 19 februari 2001 door een andere advocaat namens [appellant] tegen [advocaat 1] aanhangig is gemaakt, kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd. Het enkele feit dat [Advocatenkantoor] bij brief van 9 augustus 1990 in een terloopse zin heeft opgenomen dat [appellant] zich met betrekking tot het niet aanzeggen van de wettelijke rente in de w.a.-vordering alle rechten voorbehoud, voert niet tot een ander oordeel. Dat is in de gegeven omstandigheden onvoldoende om ook ten aanzien van die kwestie te kunnen spreken van een “door uw kantoor behandelde zaak”.
3.10.5.
Het voorgaande geldt te meer omdat [appellant] in de brief van 16 augustus 1999 die hij als prod. 5 bij de memorie van grieven heeft overgelegd, eveneens spreekt over “bovengenoemde door uw kantoor behandelde zaken”. Dat [appellant] daarmee alleen doelde op de ongevallenvorderingen blijkt ook wel uit het feit dat [appellant] zich in het onderhavige hoger beroep op het standpunt stelt dat hij in 1999 de beroepsfout van [advocaat 1] ten aanzien van de w.a.-vordering nog niet had ontdekt. Volgens [appellant] ontdekte hij deze beroepsfout pas medio 2001 (zie rov. 3.8.2 van dit arrest). Het hof concludeert dat door de brief van 9 augustus 2004 geen stuiting van de verjaring heeft plaatsgevonden.
Het voorgaande brengt mee dat evenmin stuiting van de verjaring heeft plaatsgevonden doordat [appellant] op 6 april 2009 een kopie van de brief van 9 augustus 2004 en/of een brief in gelijke bewoordingen per telefax aan [Advocatenkantoor] verzonden.
3.10.6.
[appellant] heeft voorts aangevoerd dat hij de verjaring heeft gestuit bij brief van 6 maart 2007. [Advocatenkantoor] heeft echter uitdrukkelijk betwist (zowel bij conclusie van antwoord als in de door haar op 31 augustus 2010 aan [appellant] verzonden brief) dat zij die brief heeft ontvangen. Omdat [appellant] zich erop beroept dat zij de verjaring heeft gestuit bij brief van 6 maart 2007, rust op haar ook de bewijslast van die stelling (HR 20-12-2013, ECLI:NL:HR:2013:2064). [appellant] heeft echter in hoger beroep geen bewijsaanbod gedaan en ook in eerste aanleg niet gespecificeerd aangeboden om te bewijzen dat zij de brief van 6 maart 2007 daadwerkelijk aan [Advocatenkantoor] heeft verzonden. De verzending van deze brief is dus niet komen vast te staan, zodat zij in de onderhavige procedure niet als stuitingshandeling kan gelden.
3.10.6.
Over andere geldige stuitingshandelingen in de periode van vijf jaren na 14 april 2004 is niets gesteld of gebleken. Het voorgaande voert tot de conclusie dat de nu in geding zijnde vordering van [appellant] op [Advocatenkantoor] door verloop van de termijn van vijf jaren is verjaard op 14 april 2009. Het hof komt dus tot dezelfde uitkomst als de rechtbank, maar op een andere redenering. De grieven I en II treffen dus geen doel. Dit brengt mee dat een nadere begroting van de door [appellant] geleden schade achterwege kan blijven.
Naar aanleiding van grief IV en verdere afwikkeling
3.11.
Grief IV heeft naast de grieven I tot en met III geen zelfstandige betekenis. Omdat de grieven I tot en met III niet tot vernietiging van het vonnis leiden, verwerpt het hof grief IV.
3.12.
Omdat de grieven geen doel treffen, zal het hof het vonnis onder wijziging van gronden bekrachtigen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het hoger beroep. ECLI:NL:GHSHE:2014:4450