Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 260214 val na schoonmaakwerk; vordering verzekeraar wg-er op verzekeraar schoonmaakbedrijf; directe actie komt niet toe aan regresnemer

Rb Den Haag 260214 val na schoonmaakwerk; vordering verzekeraar wg-er op verzekeraar schoonmaakbedrijf; directe actie komt niet toe aan regresnemer

2 De feiten
2.1.
Schoonmaakbedrijf CSU is door Stichting Epilepsie Instellingen Nederland (hierna: SEIN) ingeschakeld om diverse schoonmaakwerkzaamheden in haar instelling te verrichten. SEIN en CSU zijn onder meer de volgende veiligheidsrichtlijn overeengekomen:
“Alle ruimten waar vochtige bewerkingen aan vloeren worden uitgevoerd dienen afgezet te worden met daarvoor bestemde waarschuwingsborden.”

2.2.
Op 27 januari 2009 is aan het begin van de middag de vloer van twee in elkaar overlopende (klas)lokalen van het Diensten- en Activiteitencentrum van SEIN in de was gezet door de heer [A] (hierna: [A]), een werknemer van schoonmaakbedrijf CSU. [A] heeft na het verrichten van zijn werkzaamheden geen waarschuwingsbord voor de ingang van het eerste lokaal geplaatst.

2.3.
Nadien diezelfde middag heeft de heer [B] (hierna: [B]), als werkvoorbereider in dienst bij SEIN, de beide lokalen betreden en is daarbij ten val gekomen. Als gevolg van de val heeft [B] zijn linkerbeen gebroken en dientengevolge schade geleden.

2.4.
De Arbeidsinspectie heeft op 27 januari 2009 een onderzoek verricht. Naar aanleiding van dit onderzoek is een Ongevallenboeterapport opgemaakt. Hierin wordt geconcludeerd dat sprake is van een overtreding door SEIN van de artikelen 3.2, eerste lid, en 8.4, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

2.5.
Op 19 mei 2012 heeft Aegon, de aansprakelijkheidsverzekeraar van SEIN, een bedrag van € 39.250,-- aan schadevergoeding (aan [B]) en een bedrag van € 9.161,86 aan buitengerechtelijke kosten (aan de rechtsbijstandsverzekeraar van [B]) voldaan, zijnde in totaal derhalve een bedrag van € 48.411,86.

2.6.
Zurich, de aansprakelijkheidsverzekeraar van CSU, is bij brief van 31 juli 2012 en bij e-mails van 9 oktober 2012 en 17 januari 2013 door Aegon gesommeerd tot betaling van het door haar op 19 mei 2012 uitgekeerde bedrag van in totaal € 48.411,86.

2.7.
Bij e-mail van 1 februari 2013 heeft Zurich aan Aegon, voor zover hier van belang, het volgende bericht:
“Omdat wij niet miskennen dat CSU een fout heeft gemaakt door niet het bordje op te hangen terwijl dit contractueel wel was overeengekomen, vindt u ons bereid om nogmaals een aanbieding te doen.
U vindt ons dan ook bereid om een bedrag van €25.000,00 betaalbaar te stellen ter regeling van deze kwestie.”

2.8.
Bij e-mail van 8 februari 2013 heeft Aegon Zurich laten weten dat zij niet akkoord gaat met de voorgestelde minnelijke oplossing. Aegon heeft nogmaals verzocht het volledige bedrag van € 48.411,86 aan haar te voldoen.

3 Het geschil
3.1.
Aegon vordert – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Zurich tot betaling aan Aegon van € 48.411,86, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2012. Daarnaast vordert Aegon veroordeling van Zurich in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis.

3.2.
Aegon legt – kort weergegeven – aan haar vordering ten grondslag dat CSU voor de ontstane schade ad € 48.411,86 aansprakelijk is, omdat [A] in strijd heeft gehandeld met de onder 2.1. vermelde veiligheidsrichtlijn, althans in strijd met de in het maatschappelijke verkeer vereiste zorgvuldigheid, door na het in de was zetten van de vloer van het betreffende lokaal geen waarschuwingsbord op te hangen of andere veiligheidsmaatregelen te treffen om het bestaande gevaar, te weten het uitglijden op een gladde vloer, af te wenden.

3.3.
Zurich voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling
4.1.
Aegon stelt dat CSU uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de als gevolg van het onder 2.3. genoemde ongeval ontstane schade. Zij heeft Zurich, de aansprakelijkheidsverzekeraar van CSU, gedagvaard omdat Zurich in een voorfase had aangegeven bereid te zijn te betalen.
Als meest verstrekkende verweer voert Zurich aan dat Aegon niet de juiste partij heeft gedagvaard omdat Aegon zich had moeten wenden tot de aansprakelijke partij CSU.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.

4.2.
Aegon stelt zich kennelijk op het standpunt dat op grond van genoemde toezegging voorafgaand aan de procedure aan haar de zogenoemde directe actie toekomt en dat zij - zonder tussenkomst van [A] en/of SEIN - zich rechtstreeks tot de verzekeraar Zurich kan wenden om uitkering. Weliswaar kan een verzekeraar direct worden aangesproken om te zorgen dat de verzekeringspenningen aan betrokkene toekomen, maar die bevoegdheid om het uitkeringsrecht geldend te maken komt op grond van artikel 7:954 lid 1 BW aan de benadeelde toe, derhalve aan [B] en/of diens werkgever SEIN. Ratio van deze bepaling is dat de verzekeringspenningen bij de benadeelde dienen terecht te komen. Dit volgt ook uit lid 7 van artikel 7:954 BW dat bepaalt dat de in het eerste lid opgenomen bevoegdheid van de benadeelde niet bestaat indien de benadeelde reeds door een ander (bijvoorbeeld een eigen verzekeraar) schadeloos is gesteld, zoals hier is geschied. Immers [B] (of diens werkgever SEIN) is reeds door haar eigen verzekeraar Aegon schadeloos gesteld (zie onder 2.5.). Blijkens de wetsgeschiedenis ligt in het bepaalde in lid 7 besloten dat regresnemende verzekeraars die de benadeelde schadeloos hebben gesteld, niet kunnen overgaan tot het instellen van een directe actie jegens de aansprakelijkheidsverzekeraar van de schadeveroorzaker.

4.3.
Nu de benadeelde ([B] en/of SEIN) zijn bevoegdheid niet kan overdragen aan een ander, komt aan Aegon derhalve niet de mogelijkheid toe een directe actie jegens Zurich in te stellen. Gelet hierop bestaat voor toewijzing van de vordering geen grond. Aegon heeft voorts nog gesteld dat de advocaat van Zurich te kennen heeft gegeven dat de dagvaarding mocht worden betekend aan Zurich. Nog daargelaten dat deze stelling, gelet op de betwisting door Zurich, niet is komen vast te staan, leidt dit er evenmin toe dat voorgaande conclusie in dit geval niet opgaat.

4.4.
Gezien het vorenstaande zal de rechtbank, conform het na akte rectificatie ingenomen primaire standpunt van Zurich, de vordering van Aegon afwijzen.

4.5.
Aegon zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.ECLI:NL:RBDHA:2014:2790