Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 180821 SVI-verzekeraar kan de bij suicidepoging door voetganger aan vrachtwagenchauffeur toegebrachte schade niet op voetganger verhalen, invloed TRV

RBGEL 180821 SVI-verzekeraar kan de bij suicidepoging door voetganger aan vrachtwagenchauffeur toegebrachte schade niet op voetganger verhalen, invloed TRV

2De feiten
2.1.
Op 4 maart 2014, omstreeks 00.54 uur, heeft op de Rijksweg N332 – ter plaatse een autoweg – een aanrijding plaatsgevonden tussen [gedaagde] als voetganger en een vrachtwagencombinatie. Het ongeval ontstond doordat [gedaagde] plots de rijbaan opliep en zich voor de vrachtwagen wierp. Ondanks een rem- en uitwijkmanoeuvre van de vrachtwagenchauffeur is de vrachtwagen tegen [gedaagde] aangereden. [gedaagde] heeft hierbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten een verbrijzelde ruggenwervel en linker onderarm en een gebroken ruggenwervel met als gevolg een gedeeltelijke dwarslaesie. De vrachtwagencombinatie is op zijn kant in de berm van de autoweg beland, waarbij ook de vrachtwagenchauffeur letsel heeft opgelopen.

2.2.
De vrachtwagencombinatie met lading was casco verzekerd bij TVM. De werkgever van de vrachtwagenchauffeur heeft tevens een Schade Verzekering Inzittende (SVI) afgesloten bij TVM. TVM heeft de schade aan de vrachtwagen, oplegger en lading – onder aftrek van het eigen risico – vergoed. Daarnaast heeft TVM op grond van de SVI een (letsel)schadevergoeding aan de vrachtwagenchauffeur uitgekeerd. Ook heeft zij expertisekosten, kosten rechtsbijstand en de rekening voor traumazorg betaald.

2.3.
TVM is gesubrogeerd in de rechten van de eigenaar van de vrachtwagen en oplegger, de aansprakelijke vervoerder van de lading en de vrachtwagenchauffeur.

2.4.
[gedaagde] was ten tijde van de aanrijding tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Univé. Univé heeft de kosten voor berging en transport van de vrachtwagencombinatie vergoed. In e-mailberichten van 10 maart 2015, respectievelijk 2 oktober 2015 stelt Univé zich – onder meer – op het standpunt dat zij niet gehouden is de door TVM geleden schade op grond van de cascoverzekering en de SVI te vergoeden.

3Het geschil
3.1.
TVM vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door TVM geleden schade, alsmede [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een totaalbedrag van € 126.783,33, te vermeerderen met rente en kosten.

3.2.
TVM legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door in strijd met artikel 42 lid 2 Regement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 en de artikelen 5 en 6 Wegenverkerswet 1994 plots en op zeer gevaarlijke wijze de autoweg op te lopen ten gevolge waarvan een aanrijding heeft plaatsgevonden. Dit handelen kan aan [gedaagde] worden toegerekend. Hij is aansprakelijk voor de schade die hieruit is voortgevloeid. TVM vordert – als gesubrogeerde verzekeraar – de schade die zij heeft vergoed.

3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van TVM in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. [gedaagde] heeft gehandeld onder invloed van een geestelijke tekortkoming. Hij was die dag door zijn werkgever op non-actief gesteld, omdat hij zich had schuldig gemaakt aan diefstal. Hij raakte in paniek en zag geen andere uitweg meer dan het plegen van suïcide. Hij had geen besef van wat hij deed en wat daarvan de gevolgen voor anderen zouden kunnen zijn. Daarom is zijn handelen hem niet toe te rekenen.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling
4.1.
Tussen partijen is niet in debat dat het handelen van [gedaagde] kan worden gekwalificeerd als een onrechtmatige daad. Partijen verschillen evenwel van mening of het onrechtmatig handelen [gedaagde] kan worden toegerekend. Ingevolge artikel 6:162, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een onrechtmatige daad aan de dader worden toegerekend indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak die krachtens wet of verkeersopvattingen voor zijn rekening komt. Een geval van toerekening krachtens de wet is uitgewerkt in artikel 6:165 BW. In het eerste lid van dit artikel is – voor zover hier van belang – bepaald dat een geestelijke tekortkoming geen beletsel is om het onrechtmatig handelen aan de dader toe te rekenen. Ingevolge artikel 6:197, tweede lid, BW kan de gesubrogeerde verzekeraar zich evenwel niet op artikel 6:165 BW beroepen. Dit is slechts anders voor zover het gaat om de verzekeraar die is gesubrogeerd in rechten die de verzekerde heeft jegens een derde, met wie hij hoofdelijk aansprakelijk is op grond van artikel 6:102 BW, derhalve op grond van medeschuld.

4.2.
In onderhavige zaak is TVM gesubrogeerd in de rechten van de eigenaar van de vrachtwagencombinatie, de aansprakelijke vervoerder van de lading en de vrachtwagenchauffeur. TVM heeft tijdens de mondelinge behandeling betoogd, dat zij voor zover haar vordering ziet op de schade aan de lading – anders dan voor de overige gevorderde schadeposten – wél een beroep op artikel 6:165 BW kan doen, nu de eigenaar van de lading zowel de vervoerder als [gedaagde] kan aanspreken voor de schade. Dit betoog gaat niet op. Gesteld noch gebleken is dat er aan de zijde van de vervoerder sprake is van aansprakelijkheid op grond van medeschuld, zodat aan het wettelijk vereiste voor de in artikel 6:197, tweede lid, BW geformuleerde uitzondering (zie hiervoor onder r.o. 4.1) niet is voldaan.

4.3.
Het voorgaande betekent dat TVM voor haar verhaal ten aanzien van alle schadeposten is aangewezen op artikel 6:162, derde lid, BW. Dat betekent dat de stelplicht en, bij voldoende gemotiveerde betwisting, de bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de onrechtmatige daad aan [gedaagde] kan worden toegerekend, op TVM rusten. TVM heeft – mede op grond van de rapportages van haar medisch adviseur – in dit kader gesteld dat de onrechtmatige gedraging [gedaagde] volledig kan worden toegerekend, nu niet is gebleken dat [gedaagde] onder invloed van een geestelijke tekortkoming handelde. [gedaagde] was welbewust bezig met gedachten om een einde aan zijn leven te maken. Eerder op de dag wilde hij al zijn polsen doorsnijden, maar voerde dit niet uit. Toen hij de autoweg opliep, deed hij dat bij vol bewustzijn. Er was derhalve op dat moment geen sprake van een psychische stoornis, aldus TVM. Daarbij merkt TVM nog op dat voor het aannemen van een psychische stoornis meer nodig is dan het enkele feit dat vanuit paniek of een gevoel van psychisch onbehagen is gehandeld.

4.4.
De rechtbank overweegt het volgende. Tussen partijen staat als onbetwist vast dat het handelen van [gedaagde] erop gericht was een einde aan zijn leven te maken. Uit het politie proces-verbaal (productie 1 bij dagvaarding) maakt de rechtbank het volgende op. [gedaagde] heeft verklaard dat hij na het incident op zijn werk op 3 maart nog maar één gedachte in zijn hoofd had: “Ik kan het niet aan. Ik maak er een eind aan”. Nadat hij vergeefs had geprobeerd om in een bos zijn polsen door te snijden, is hij doelloos in zijn auto gaan rijden. Hij heeft zijn auto op een gegeven moment in een parkeerhaven geplaatst. Daar heeft hij nog een briefje met excuses aan zijn vrouw en kinderen geschreven. Toen hij een vrachtwagen zag aankomen, besloot hij in een opwelling om zich er voor te gooien. De vrachtwagenchauffeur heeft hierover verklaard dat [gedaagde] – toen de vrachtwagen hem dicht genaderd was – met zijn armen wijd de weg op sprong om voor de vrachtwagen te komen. Ondanks een rem- en stuuractie kon de vrachtwagenchauffeur [gedaagde] niet meer ontwijken.

In de als bijlage bij het proces-verbaal gevoegde geneeskundige verklaring is de vraag naar de aanwezigheid van psychische stoornissen door de geneeskundige beantwoord met “ja”.

4.5.
De psychiater van [gedaagde] schrijft in een brief van 29 oktober 2014 (zie productie bij B-8 formulier [gedaagde] van 17 juni 2021) onder meer dat mogelijk sprake is van ASS naast narcistische persoonlijkheidsproblematiek in de vorm van sterk verhoogde narcistische krenkbaarheid. Tijdens het psychiatrisch onderzoek was voorts sprake van een ontbrekend ziekte-inzicht, reflexief- en introspectief vermogen bij een zeer matig doorleefd ziektebesef, derhalve is sprake van een opvallend gestoord realiteitsbesef. Verder schrijft de psychiater dat er bij [gedaagde] moet worden opgelet voor “suïcidale impulsiviteit bij volgende schaamtevolle life-event met afwijzingsaspect (...)”. De behandeling vindt plaats aan de hand van zes kernprocessen, waaronder “cognitieve defusie: het leren scheiden van cognities (kennis, ideeën of overtuigingen) en gedrag. Pt. [rechtbank: Patiënt] kan iets anders doen dan zijn gedachten hem ingeven, wat hem de keuzevrijheid geeft om het ‘advies’ dat zijn brein hem geeft op te volgen, of niet”.

4.6.
De rechtbank acht op basis van de hierboven beschreven toedracht in samenhang met de door de psychiater beoordeelde geestelijke gesteldheid van [gedaagde] voldoende onderbouwd dat het handelen van [gedaagde] in de nacht van 4 maart 2014 is terug te voeren op een psychische tekortkoming, zoals [gedaagde] bij wijze van betwisting van de door TVM gestelde toerekenbaarheid heeft aangevoerd. Zij acht daarbij van belang dat de wijze waarop [gedaagde] is omgegaan met de door hem ervaren krenking en schaamte door het aangezegde ontslag, past binnen de bevindingen van de psychiater. Op basis van het beeld dat de psychiater van [gedaagde] schetst, maakt de rechtbank op dat, anders dan TVM betoogt, [gedaagde] niet meer handelde vanuit een gezond en vol bewustzijn, maar veeleer vanuit een niet meer anders te sturen zelfdestructieve impuls, waarbij hij de realiteit uit het oog verloor. Zoals [gedaagde] het ter zitting treffend verwoordde: “Mijn hele wereld stortte in toen ik hoorde dat ik ontslagen zou worden. Ik durfde niet meer naar huis toe en voelde grote schaamte. Het enige wat ik kon denken was ik moet er een einde aan maken, ik moet dood. Vanaf dat moment is het net alsof ik er zelf niet meer bij was. Ik heb alles van een afstandje beleefd. Ik had maar één doel, ik moest dood.”

Dat [gedaagde] tot dan toe een blanco psychiatrische geschiedenis had, doet hieraan niet af. Voorts kan uit het feit dat [gedaagde] pas vier maanden na de suïcidepoging een psychiater heeft bezocht, niet - zoals TVM heeft betoogd - met recht worden geconcludeerd dat er ten tijde van de poging geen sprake was van een psychische aandoening. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling uiteengezet dat hij gedurende de eerste maanden nergens toe in staat was, hij moest drieënhalve maand plat op zijn rug liggen. Pas daarna was hij in staat om een psychiater te bezoeken en is hij in behandeling gegaan. Daarbij merkt de rechtbank op dat het ‘late’ consult past in het plaatje dat de psychiater van [gedaagde] schetst: “ontbrekend ziekte-inzicht, reflexief- en introspectief vermogen bij een matig doorleefd ziektebesef”.

Het feit dat bij het geneeskundig onderzoek na het voorval geen stoornissen in het bewustzijn zijn geconstateerd (zie geneeskundige verklaring bij het politie proces-verbaal), leidt – anders dan TVM bepleit – evenmin tot een ander oordeel. De rechtbank leest en begrijpt dit in de betekenis dat er ten tijde van dit onderzoek geen sprake was van een comateuze toestand of anderszins een verlaagd bewustzijn. Deze registratie ziet derhalve niet op de psychische toestand van [gedaagde] .

4.7.
TVM heeft in haar dagvaarding aanvullend opgemerkt dat schuld in het verkeersrecht geobjectiveerd wordt en dus voorbij gegaan moet worden aan de subjectieve aspecten van de onrechtmatige gedragingen. Zij verwijst in dit kader naar het Handboek Schaderegeling Motorrijtuigen paragraaf 630.3, “Schuld: het geobjectiveerde schuldbegrip”. Ook dit betoog kan TVM niet baten. Deze paragraaf ziet op verkeerssituaties waarin een betrokkene een wellicht menselijkerwijs begrijpelijke beslissing heeft genomen, die hem rechtens toch te verwijten valt. In de onderhavige zaak gaat het evenwel om een situatie waarin [gedaagde] afwijkend, onder invloed van een psychische stoornis, heeft gehandeld. In een dergelijke situatie speelt het subjectieve schuldbegrip een rol. Het ontbreken van schuld is in dat geval gelegen in omstandigheden die de persoon van de dader en/of zijn relatie tot zijn gedraging betreffen, zoals een psychisch defect.

4.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] voldoende gemotiveerd heeft weersproken dat hem van zijn onrechtmatige daad rechtens een verwijt kan worden gemaakt. Nu voorts – zoals hiervoor reeds is vastgesteld – TVM geen beroep kan doen op artikel 6:165, eerste lid, BW en gesteld noch gebleken is dat het gedrag van [gedaagde] volgens verkeersopvattingen voor zijn rekening zou moeten komen, is er niet voldaan aan de wettelijke vereisten om het handelen van [gedaagde] aan hem toe te rekenen. De gevorderde verklaring voor recht alsmede de gevorderde schadebedragen worden dan ook afgewezen. Gelet op dit oordeel komen ook de gevorderde expertisekosten en buitengerechtelijke kosten niet voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank zal de vorderingen van TVM dan ook afwijzen.

4.9.
TVM zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:

- griffierecht € 1.666,00

- salaris advocaat € 3.540,00 (2 punten × tarief € 1.770,00)

Totaal € 5.206,00. ECLI:NL:RBGEL:2021:4400