Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 190220 passagier komt ten val in remmende bus; zorgverzekeraar gesubrogeerd in rechten van passagier

RBROT 190220 passagier komt ten val in remmende bus; zorgverzekeraar gesubrogeerd in rechten van passagier

De beoordeling

4.1.
In de procedure tussen [naam] en RET (met zaaknummer 563952 / HA ZA 18-1186), in welke procedure vandaag eveneens vonnis wordt gewezen, heeft de rechtbank als vaststaand aangenomen dat [naam] is gevallen als gevolg van het remmen door de chauffeur van RET terwijl [naam] in het gangpad van achteren naar voren liep. Hiervan uitgaande heeft de rechtbank overwogen dat de val van [naam] in de bus is aan te merken als een ongeval in de zin van artikel 8:105 lid 1 BW en dat het ongeval heeft plaatsgevonden “in verband met” het vervoer. In aansluiting hierop heeft de rechtbank geoordeeld dat RET aansprakelijk is voor de schade die [naam] als gevolg van zijn val in de bus heeft geleden en dat RET geen beroep op overmacht toekomt. Voorts is geoordeeld dat de (aansprakelijkheid voor de) schade voor 20% voor rekening van [naam] dient te komen, aangezien er deels sprake is van eigen schuld aan de zijde van [naam] aan het ontstaan van de schade.

Dit oordeel wordt als uitgangspunt genomen in de onderhavige procedure.

4.2.
Menzis, als gesubrogeerde in de rechten van [naam] , heeft gevorderd RET te veroordelen tot betaling aan haar van een schadevergoeding, op te maken bij staat, en tot betaling van een bedrag van € 27.351,82 als voorschot op reeds door haar aan [naam] vergoede (medische) kosten als gevolg van het ongeval. Ter zake overweegt de rechtbank als volgt.

Artikel 7:962 lid 1 BW bepaalt dat indien de verzekerde ter zake van door hem geleden schade, anders dan uit verzekering, vorderingen tot schadevergoeding op derden heeft, die vorderingen bij wijze van subrogatie overgaan op de verzekeraar voor zover deze, al dan niet verplicht, die schade vergoedt. Menzis heeft op grond van dit artikel, en gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, het recht de zorgkosten die zij voor [naam] heeft voldaan naar aanleiding van het ongeval van 5 februari 2018 op RET te verhalen tot een percentage van 80%. RET heeft het bedrag van € 27.351,82 aan reeds vergoede zorgkosten niet betwist, zodat 80% van dit bedrag, € 21.881,46, kan worden toegewezen als voorschot. RET heeft, bij gebrek aan concrete aanwijzingen, betwist dat verdere medische behandelingen van [naam] nodig zijn, zodat een verwijzing naar de schadestaat niet aan de orde is. Voor verwijzing naar een schadestaatprocedure is voldoende dat de eiser de mogelijkheid van (verdere) schade aannemelijk maakt. Gelet op hetgeen [naam] hierover heeft verklaard tijdens de zitting van 10 september 2019, is aannemelijk dat hij in de toekomst nog verdere medische behandelingen zal moeten ondergaan als gevolg van het ongeval, zodat (verdere) schade aannemelijk is. De gevorderde verwijzing naar de schadestaat zal daarom ook worden toegewezen.

4.3.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen en veroordeling in onderhavige procedure en die in de procedure tussen [naam] en RET (met zaaknummer 563952 / HA ZA 18-1186), in welke zaak vandaag eveneens vonnis wordt gewezen, wijst de rechtbank op het volgende. Weliswaar wordt nu in beide zaken een veroordeling tot betaling van schade (op te maken bij staat) uitgesproken, maar dit betekent niet dat RET uiteindelijk dezelfde schade, zoals deze mogelijk uiteindelijk in de schadestaatprocedures wordt vastgesteld, aan [naam] en aan Menzis dient te vergoeden. De rechtbank gaat ervan uit dat [naam] en Menzis hun vorderingen in de schadestaatprocedure op elkaar aanpassen. ECLI:NL:RBROT:2020:1492