GHSHE 280622 successfee niet i.s.m. de goede zeden; toch afwijzing; bij mediation was successfee bewust verborgen gehouden
- Meer over dit onderwerp:
GHSHE 280622 successfee niet i.s.m. de goede zeden; toch afwijzing; bij mediation was successfee bewust verborgen gehouden
- omstandigheid dat de advocaat werkzaam was obv toevoeging rechtvaardigt geen afwijking van het liquidatietarief.
In vervolg op
RBOBR 270121 succesfee; dubbel declareren niet in zijn algemeenheid maar i.c. wel i.s.m. de goede zeden;
- rechtsgeldige ovk met succes-fee nu [gedaagde] bewind niet kende of had behoren te kennen
3De feiten
In dit hoger beroep neemt het hof tot uitgangspunt de feiten die de rechtbank vastgesteld in onderdeel 2 van het bestreden vonnis. Voor zover relevant vult het hof de opsomming aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
3.1.
[de onderbewindgestelde] is op 9 mei 2008 betrokken geweest bij een motorongeluk, waarbij hij letsel heeft opgelopen. De voor de schade aansprakelijke persoon was verzekerd bij Allianz Schade Verzekeringen N.V. (hierna: Allianz), voorheen London Verzekeringen N.V. Voor verhaal van zijn schade is [de onderbewindgestelde] rechtsbijstand verleend door verschillende rechtsbijstandverleners, onder wie [persoon A] .
3.2.
Bij brief van 26 februari 2009 heeft Alllianz aan de toenmalige advocaat van [de onderbewindgestelde] onder meer meegedeeld:
‘Omdat wij menen dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van betrokkene [persoon B] , zouden wij in beginsel de schade van uw client [de onderbewindgestelde] ook niet volledig vergoeden. Louter ter minnelijke regeling zijn wij echter bereid om uw client [de onderbewindgestelde] tegen cessie volledig schadeloos te stellen. (…)
Door ons zal [schaderegelingsburo] worden ingeschakeld. Zij zullen binnenkort contact met u opnemen, voor het maken van een bezoekafspraak, opdat de verdere afwikkeling van de schade van uw client kan worden besproken.’
3.3.
De goederen van [de onderbewindgestelde] zijn met ingang van 22 mei 2013 onder bewind gesteld.
Bewindvoerder was [persoon C] , die handelde onder de naam Budget Support.
3.4.
De bestuurder van [appellante] is [persoon D] (hierna: [persoon D] ). Hij houdt ook alle aandelen in [appellante] . [persoon D] is voormalig advocaat. [appellante] handelt ook onder de naam [M] .
3.5.
Op 3 juli 2013 heeft [de onderbewindgestelde] door middel van een formulier op de website van [M] [appellante] verzocht contact met hem op te nemen. In het formulier heeft hij onder meer vermeld:
‘Op 09-05-2008 als duopassagier traumatisch motorongeluk gehad met vaststaande aansprakelijkheid, (…) Mijn zaak is complex en sleept al meer dan 5jr waarbij ik van tegenpartij nooit voorstel tot schikking gekregen heb.’
3.6.
[appellante] heeft de opdracht tot rechtsbijstand aanvaard. Op 4 juli 2013 hebben partijen een document ondertekend met het opschrift ‘Overeenkomst/machtiging’. In dit document is onder meer vermeld:
‘ [de onderbewindgestelde] machtigt hierbij en komt overeen met [M] , het volgende:
(…)
5. Het rechtstreeks aan de wederpartij declareren van de buitengerechtelijke kosten die [M] in uw zaak heeft gemaakt. De kosten vangen aan op het moment van het eerste contact tussen u en [M] , en zijn gebaseerd op het standaarduurtarief van 300,-- euro, excl. 6% kantoorkosten, verschotten en BTW.
Deze kosten worden door u bij voorbaat aan [M] overgedragen en dus niet bij u in rekening gebracht.
6. Uitsluitend over het door [M] in uw zaak behaalde resultaat bent u aan hem een vergoeding verschuldigd van 25% plus BTW. Deze wordt niet berekend over de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten en daarop ook niet in mindering gebracht of mee verrekend.’
3.7.
[appellante] heeft [persoon A] verzocht om toezending van het dossier van [de onderbewindgestelde] .
Bij e-mail van 11 juli 2013 heeft [persoon A] aan [appellante] meegedeeld:
‘Bij beschikking d.d. 22 mei 2013 is [de onderbewindgestelde] onder bewind gesteld met benoeming van [persoon C] te [plaats] als bewindvoerder.
Ik heb uw verzoek doorgestuurd naar de bewindvoerder. Bij de bewindvoerder heb ik erop gewezen dat er in ieder geval nog actie ondernomen zal moeten worden of ondernomen moet worden in het letselschadedossier van [de onderbewindgestelde] . Het is verder aan de bewindvoerder om te beslissen.’
3.8.
Nadat [de onderbewindgestelde] bij brief van 1 augustus 2013 aan [appellante] vragen had gesteld over het uurtarief, heeft [appellante] bij brief van 2 augustus 2013 aan [de onderbewindgestelde] onder meer meegedeeld:
‘En het is inderdaad zo zoals u schrijft dat hoe beter u er van wordt hoe meer succes fee ik kan rekenen. Maar daarmee bent u wel verzekerd van mijn maximale inzet voor een zo hoog mogelijke schadevergoeding zonder dat u kostenrisico loopt. In de praktijk kan dat zelfs zo goed uitpakken dat ik mijn succes fee ruimschoots voor u terugverdien.
En dat is precies wat u tijdens het bezoek aan mij kenbaar heeft gemaakt, namelijk dat u graag wilde dat ik ook belang had bij een zo goed mogelijke resultaat omdat dat ook in uw belang was waarbij ik wat betreft mijn beloning niet alleen afhankelijk zou zijn van de verzekeraar, zoals [persoon A] dat was, omdat u dit geen vertrouwen gaf voor het bereiken van een maximale inzet en maximale schadevergoeding.’
3.9.
In 2014 en 2018 heeft Allianz voorstellen voor het regelen van de schade van [de onderbewindgestelde] gedaan, die niet zijn aanvaard. In de jaren tot 2019 heeft Allianz in totaal € 11.852,50 aan [appellante] betaald voor buitengerechtelijke kosten.
3.10.
Bij beschikking van 13 mei 2019 is [persoon C] ontslagen als bewindvoerder en is Budget Support tot bewindvoerder benoemd. [persoon C] is daarna de taken van de bewindvoerder blijven uitvoeren.
3.11.
In 2019 heeft mediation ter regeling van de schade plaatsgevonden onder leiding van [de mediator] . Aan de mediation hebben onder meer [de onderbewindgestelde] , [appellante] en een begeleider van [de onderbewindgestelde] , [persoon E] , werkzaam bij Pantheon Zorg, deelgenomen.
Op 19 september 2019 is overeenstemming bereikt over het regelen van de schade.
De regeling hield onder meer in dat [de onderbewindgestelde] een slotuitkering zou ontvangen van € 175.000,- en dat de buitengerechtelijke kosten van [appellante] , exclusief die van de mediation, werden vastgesteld op € 25.000,- inclusief btw, welk bedrag rechtstreeks aan [appellante] moest worden uitbetaald, alles tegen finale kwijting. De mediator heeft de gemaakte afspraken aan de betrokkenen bevestigd bij e-mail van 20 september 2019. In deze e-mail is onder meer vermeld:
‘De nog verschuldigde buitengerechtelijke kosten aan de zijde van [persoon D] , exclusief de dat van de mediation worden begroot op een bedrag van €25.000,= inclusief BTW. Deze zullen door Allianz na ontvangst van de getekende vaststellingsovereenkomst rechtstreeks aan zijn kantoor betaalbaar worden gesteld.’
3.12.
Bij e-mail van 21 september 2019 heeft [appellante] aan de mediator onder meer meegedeeld:
‘Verder vond ik jouw opmerking dat ik op basis van een percentage werk niet gepast en dus niet professioneel omdat dat in deze zaak niet aan de orde is en bovendien geen onderwerp van debat was’.
3.13.
De regeling van de schade is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, die op 25 september 2019 is ondertekend. Bij e-mail van 25 september 2019 heeft [appellante] de vaststellingsovereenkomst met de in 3.6 genoemde Overeenkomst/machtiging aan de bewindvoerder van [de onderbewindgestelde] toegezonden, met het verzoek deze met een handtekening te bekrachtigen. De bewindvoerder heeft de stukken ondertekend.
3.14.
Allianz heeft op 30 september 2019 € 29.499,99 inclusief btw voor gemaakte buitengerechtelijke kosten uitbetaald aan [appellante] .
3.15.
Bij factuur van 27 november 2019 heeft [appellante] aan [de onderbewindgestelde] € 52.937,50 inclusief btw in rekening gebracht als honorarium.
3.16.
Bij e-mail van 5 december 2019 heeft de mediator aan [appellante] onder meer meegedeeld:
‘Van [de onderbewindgestelde] verneem ik dat je hem een factuur ter hoogte van €53.000 hebt gestuurd op basis van een met [de onderbewindgestelde] in 2013 overeengekomen succesfee. Ofschoon deze mediation is afgerond verneem ik graag jouw kant van het verhaal, mede gelet op onderstaand bericht van jou waarin je aangaf dat je in deze zaak niet op basis van een percentage werkzaam was.’
[appellante] heeft dezelfde dag bij e-mail aan de mediator onder meer het volgende meegedeeld:
‘Mij reactie was ingegeven door jou opmerking dat ik altijd op basis van een percentage zou werken, wat niet juist is. Ik heb daarom bedoeld te zeggen dat dit in deze zaak niet aan de orde was, want geen onderwerp van debat. De verzekeraar staat namelijk buiten een dergelijke afspraak omdat deze de hoogte van de schadevergoeding niet beïnvloedt.’
3.17.
Bij e-mail van 12 december 2019 heeft [appellante] aan de advocaat van de bewindvoerder onder meer meegedeeld:
‘Tijdens de zitting is na het bereiken van dit akkoord ook gesproken over mijn openstaande kosten van op dat moment ruim 25.000 euro incl. BTW. Op de vraag van de mediator of ik deze via een percentage bij [de onderbewindgestelde] in rekening zou brengen heb ik geantwoord dat dat niet het geval was omdat ik met hem had afgesproken dat ik deze kosten als eigenaar daarvan en zoals te doen gebruikelijk in letselschadezaken, rechtstreeks aan Allianz in rekening kon brengen hetgeen ook is gebeurd (zie punt 5 van de overeenkomst uit 2013). (…)
Dat ik daarbij niet aan de mediator heb verteld dat ik met [de onderbewindgestelde] ook een resultaatsafhankelijk beloningsafspraak had gemaakt is niet relevant omdat deze afspraak alleen gold tussen [de onderbewindgestelde] en mij en tijdens de mediation geen onderwerp van debat was en overigens geen Invloed had op de hoogte van de schade. Daarmee heb ik geen enkele regel overtreden en zeker geen afstand gedaan van deze vordering. Dat laatste blijkt evenmin uit de ondertekening van het voorblad van mediation overeenkomst waarop de getroffen regeling handmatig geschreven stond.’
4De procedure in eerste aanleg
4.1.
In de onderhavige procedure heeft Budget Support gevorderd:
‘Primair:
I. Te verklaren voor recht dat ten aanzien van de door [appellante] met [de onderbewindgestelde] op 4 juli 2013 gesloten overeenkomst sprake is van een ongeldige rechtshandeling waardoor deze overeenkomst nietig is;
Subsidiair. indien en voor zover U Edelachtbare oordeelt dat de overeenkomst tussen [appellante] en [de onderbewindgestelde] wel rechtsgeldig is:
II. Te verklaren voor recht dat het 'dubbel declareren' van [appellante] in deze situatie strijdig is met het bepaalde in artikel 3:40 lid 1 BW en artikel 6 van de overeenkomst die [appellante] op 4 juli 2013 met [de onderbewindgestelde] sloot dientengevolge nietig is;
III. Te verklaren voor recht dat [appellante] [de onderbewindgestelde] in strijd met het bepaalde in artikel 6:228 lid 1 sub b BW voor danwel bij het aangaan van de overeenkomst niet afdoende heeft ingelicht over de beloningsstructuur waardoor bij [de onderbewindgestelde] op dat punt een onjuiste voorstelling van zaken heeft bestaan en waardoor [de onderbewindgestelde] gedwaald heeft hetgeen tot vernietigbaarheid van artikel 6 van de overeenkomst leidt.
IV. Te verklaren voor recht dat artikel 6 van de overeenkomst tussen [appellante] en [de onderbewindgestelde] niet van toepassing kan zijn nu dit gezien de omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Zowel in primair en subsidiair verband, met veroordeling van [appellante] tot betaling aan eiser van de kosten van dit geding, waaronder salaris advocaat.’
4.2.
[appellante] heeft in reconventie gevorderd:
‘I. [de onderbewindgestelde] , althans zijn bewindvoerder Budget Support B.V., te veroordelen om aan [appellante] , op de gronden voornoemd en tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 52.937,50 inclusief BTW (zegge: tweeënvijftig duizend negenhonderd zevenendertig euro en vijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 27 december 2019 (30 dagen na de declaratie d.d. 27 november 2019) dan wel vanaf 8 januari 2020 (de dag der dagvaarding) tot aan de dag der algehele voldoening;
II. [de onderbewindgestelde] , althans zijn bewindvoerder Budget Support B.V., te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW indien en voor zover [de onderbewindgestelde] , althans zijn bewindvoerder Budget Support B.V., deze kosten niet binnen 14 dagen na daartoe schriftelijk te zijn aangemaand heeft voldaan;
III. [de onderbewindgestelde] , althans zijn bewindvoerder Budget Support B.V., te veroordelen in de kosten die na het vonnis ontstaan, begroot op € 131,00 als bijdrage in het salaris van de advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [de onderbewindgestelde] , althans zijn bewindvoerder Budget Support B.V., niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening.’
4.3.
Partijen hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen elkaars vorderingen.
De stellingen en verweren van partijen komen hierna aan de orde, voor zover in hoger beroep van belang.
4.4.
In eindvonnis heeft de rechtbank in conventie art. 6 van de overeenkomst nietig verklaard wegens strijd met de goede zeden. In reconventie is de vordering van [appellante] afgewezen. [appellante] is veroordeeld in de proceskosten in conventie en reconventie.
4.5.
In het herstelvonnis (geen publicatie bekend, red. LSA LM) heeft de rechtbank een verzoek van [appellante] tot verbetering van het eindvonnis afgewezen.
5De beoordeling in hoger beroep
5.1.
[appellante] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot het vernietigen van de bestreden vonnissen en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Budget Support en toewijzen van haar vorderingen. [appellante] heeft tevens gevorderd dat Budget Support wordt veroordeeld tot ‘tot terugbetaling van het reeds door [appellante] betaalde totaalbedrag aan proceskostenveroordelingen in eerste aanleg ad € 3.305,00, dan wel in elk geval terugbetaling van het onverschuldigd betaalde deel van de proceskostenveroordelingen in eerste aanleg ad € 1.606,11’.
Het geschil in het kort
5.2.
[appellante] verlangt de betaling van de vergoeding die is genoemd in art. 6 van de Overeenkomst/machtiging van 4 juli 2013, naast de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten die zij al van Allianz heeft ontvangen. De bewindvoerder meent om diverse redenen dat deze bepaling niet rechtsgeldig is, althans dat [appellante] [de onderbewindgestelde] niet aan de bepaling kan houden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bepaling in strijd is met de goede zeden, en dus nietig.
Herstelvonnis
5.3.
Bij het vonnis van 17 februari 2021 heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] om het eindvonnis te verbeteren, afgewezen. Tegen het verbeteren of weigeren staat volgens art. 31 lid 4 Rv geen voorziening open. Het hof zal [appellante] daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep tegen dit vonnis.
Goede zeden
5.4.
Grief I gaat om de vraag of het beding met betrekking tot de zogenoemde success fee in strijd is met de goede zeden en om die reden nietig.
5.5.
Een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden, is volgens art. 3:40 lid 1 BW nietig. Wat de goede zeden meebrengen, hangt af van de omstandigheden van het geval. In het algemeen zal er niet eerder strijd met de goede zeden zijn dan wanneer met de rechtshandeling op ontoelaatbare wijze afbreuk is gedaan aan fundamentele waarden die in het maatschappelijk verkeer gelden.
5.6.
In dit geval gaat het om een beloning voor de werkzaamheden van een rechtsbijstandverlener bij letselschade. De beloning die is overeengekomen, is tweeërlei: de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten die van de wederpartij wordt ontvangen en een deel van de overige, van de wederpartij te ontvangen schadevergoeding. Beide bestanddelen zijn dus een uitwerking van het beginsel van ‘no cure no pay’. Voor [de onderbewindgestelde] bracht dit mee dat hij alleen betaling voor de rechtsbijstand was verschuldigd, indien en voor zover hij schadevergoeding zou ontvangen. Voor [appellante] hing de vergoeding af van het te bereiken resultaat van de rechtsbijstand. Welk resultaat zou worden bereikt en welke vergoeding [appellante] zou ontvangen, was bij het sluiten van de overeenkomst niet te voorzien.
De omstandigheid dat Allianz bereid was de schade van [de onderbewindgestelde] te vergoeden, zegt op zichzelf niets over de hoogte van de schade en evenmin over de te verrichten buitengerechtelijke werkzaamheden en de hoogte van de vergoeding daarvoor. Uit de processtukken valt niet op te maken dat Allianz tot het moment waarop de beloningsafspraak werd gemaakt, al bereid was aanmerkelijke bedragen aan schadevergoeding of voor buitengerechtelijke kosten te betalen. Dat de beloning van tweeërlei aard was, of dat sprake kon zijn van ‘dubbele’ beloning, bracht op zichzelf ook niet mee dat het resultaat buitenproportioneel zou zijn.
5.7.
Gelet op het voorgaande kon niet bij voorbaat worden aangenomen dat de beloningsafspraak tot gevolg zou hebben dat [appellante] ten koste van [de onderbewindgestelde] buitenproportioneel zou worden beloond voor de te verlenen rechtsbijstand. Een vergoeding die, zoals in dit geval, afhangt van het te behalen resultaat, wordt bovendien maatschappelijk niet in alle gevallen onaanvaardbaar geacht, ook niet bij verhaal van letselschade. Onder deze omstandigheden gaat het naar het oordeel van het hof te ver om aan te nemen dat met de afspraak op ontoelaatbare wijze afbreuk werd gedaan aan fundamentele waarden die in het maatschappelijk verkeer gelden, of dat de afspraak in enig ander opzicht in strijd is met de goede zeden.
5.8.
De conclusie is dat grief I doel treft. De beloningsafspraak is niet nietig wegens strijd met de goede zeden.
5.9.
Met deze conclusie staat niet vast dat [appellante] aanspraak kan maken op de beloning volgens art. 6 van de Overeenkomst/machtiging. Het hof behoort vanwege het slagen van de grief de andere argumenten, voor zover van belang, te bespreken die de bewindvoerder in eerste aanleg en in hoger beroep tegen deze aanspraak naar voren heeft gebracht.
Nadere afspraak
5.10.
De bewindvoerder heeft in eerste aanleg en in hoger beroep gewezen op afspraken die op 19 september 2019 tijdens de mediation zijn gemaakt. Volgens de bewindvoerder hebben deze afspraken de eerdere beloningsafspraak achterhaald, voor zover die beloningsafspraak al rechtsgeldig was.
5.11.
Het hof neemt in dit verband het volgende in aanmerking. Tijdens de mediation is de beloning die [appellante] voor de rechtsbijstand zou ontvangen, aan de orde geweest. Daarbij heeft de mediator uitdrukkelijk aan [appellante] gevraagd of [appellante] werkzaam was op basis van een percentage, althans of [appellante] haar kosten via een percentage bij [de onderbewindgestelde] in rekening zou brengen, of woorden van die strekking. Gesteld noch gebleken is dat [appellante] niet begreep dat de vraag betrekking had op een success fee over, althans een aanspraak op een deel van de door [de onderbewindgestelde] te ontvangen schadevergoeding als beloning voor de verleende rechtsbijstand. Sterker nog, uit de e-mail van [appellante] van 21 september 2019 aan de mediator (zie 3.12) blijkt dat [appellante] dit heel goed heeft begrepen. Evenmin is gesteld of gebleken dat de andere deelnemers aan het overleg de vraag in andere zin hebben opgevat. Vast staat dat [appellante] de vraag van de mediator ontkennend heeft beantwoord. Hij heeft de Overeenkomst/machtiging niet ter sprake gebracht, maar, zoals blijkt uit zijn stellingen, bewust verborgen gehouden.
In de regeling die ten overstaan van de mediator is getroffen, is de vergoeding vastgesteld die voor de rechtsbijstand aan [appellante] toekwam. Er is bepaald dat deze vergoeding rechtstreeks aan [appellante] zou worden uitbetaald. In de context van de mediation was het voor alle betrokkenen duidelijk dat een en ander ook van belang was voor de verzekeraar.
De verzekeraar betaalde immers een afzonderlijk bedrag voor de kosten van rechtsbijstand en ging bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding kennelijk ervan uit dat de vergoeding voor het overige ten goede zou komen aan [de onderbewindgestelde] als slachtoffer. [appellante] was daarmee bekend en heeft de afspraken om die reden, zoals hiervoor gememoreerd, bewust verborgen gehouden.
5.12.
Naar het oordeel van het hof hebben [de onderbewindgestelde] en de bewindvoerder onder deze omstandigheden uit de ontkenning door [appellante] redelijkerwijs mogen begrijpen dat [appellante] voor het vergoeden van de verleende rechtsbijstand geen aanspraak zou maken op een deel van de schadevergoeding die aan [de onderbewindgestelde] zou worden uitgekeerd. Dit is niet anders, indien het [de onderbewindgestelde] nog voor de geest heeft gestaan welke beloningsafspraak in 2013 was gemaakt.
Het stond [appellante] immers vrij om af te zien van de success fee. Daarvoor kon te meer reden zijn als de getroffen regeling, dus zonder een success fee, in een afdoende beloning voor de rechtsbijstand voorzag. De regeling bracht mee dat [appellante] in totaal € 41.352,49 (in elk geval deels inclusief btw) voor de rechtsbijstand in deze zaak ontving. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat [de onderbewindgestelde] of de bewindvoerder op dat moment moesten begrijpen dat [appellante] onvoldoende werd beloond voor de verleende rechtsbijstand of meende dat de beloning onvoldoende was, of dat [appellante] om andere reden nog aanspraak zou maken op een deel van de schadevergoeding die aan [de onderbewindgestelde] zou worden uitgekeerd. De bewindvoerder kende bovendien de beloningsafspraak uit 2013 niet, zoals niet ter discussie staat.
5.13.
Dat [appellante] de vraag van de mediator – achteraf – zo weet uit te leggen dat met het antwoord daarop niet is ontkend dat zij wel degelijk aanspraak maakte op een deel van de aan [de onderbewindgestelde] uit keren schadevergoeding als success fee, is verrassend, maar niet van betekenis. Doorslaggevend is immers wat [de onderbewindgestelde] en de bewindvoerder redelijkerwijs uit de ontkenning door [appellante] hebben mogen opmaken, gegeven de context van de bespreking en de vraag van de mediator.
5.14.
De conclusie is dat [appellante] jegens [de onderbewindgestelde] en de bewindvoerder geen aanspraak (meer) kan maken op de success fee van art. 6 van de Overeenkomst/machtiging.
5.15.
Deze conclusie leidt ertoe dat de vorderingen die [appellante] in eerste aanleg in reconventie heeft ingesteld, niet toewijsbaar zijn. Het hof komt dus niet meer toe aan het beoordelen van de vraag of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [appellante] aanspraak maakt op de success fee. Welk belang de bewindvoerder bij deze stand van zaken nog heeft bij het geven van een van de verklaringen voor recht die in eerste aanleg in conventie zijn gevorderd, is niet toegelicht. Om die reden zullen ook de vorderingen van de bewindvoerder worden afgewezen.
Slot
5.16.
Grief II betreft de stelling van [appellante] dat de bewindvoerder geen beroep op de onzedelijkheid van de beloningsafspraak kan doen, omdat het recht daartoe is verwerkt.
Het hof hoeft deze grief niet te bespreken, omdat de beloningsafspraak niet nietig is geoordeeld wegens strijd met de goede zeden.
5.17.
Grief III betreft de proceskosten in eerste aanleg. [appellante] meent dat de bewindvoerder alleen aanspraak kan maken op een salaris voor zijn advocaat tot het bedrag waarop deze advocaat aanspraak heeft uit hoofde van haar verleende toevoeging.
5.18.
Het liquidatietarief voorziet in een forfaitaire vergoeding voor het salaris van de advocaat. De omstandigheid dat de advocaat rechtsbijstand heeft verleend op basis van een toevoeging overeenkomstig de Wet op de rechtsbijstand, rechtvaardigt geen afwijking van het liquidatietarief. Uit de Wet op de rechtsbijstand of enige andere regeling vloeit niet voort dat de advocaat geen recht heeft op een hogere vergoeding dan waarin deze wet voorziet. Voor zover bij een kostenveroordeling een salaris is toegekend, voorziet art. 32 lid 3 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 erin dat de vergoeding uit hoofde van de toevoeging wordt verminderd met dat salaris. De grief treft dus geen doel.
5.19.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft het hof niet te bespreken. Ook het bewijsaanbod van partijen passeert het hof. Er zijn immers geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht of te bewijzen aangeboden, die tot een andere beslissing kunnen leiden.
5.20.
De slotsom is dat het eindvonnis moet worden bekrachtigd, behalve voor zover in conventie art. 6 van de Overeenkomst/machtiging nietig is verklaard. De proceskosten van de conventie in eerste aanleg blijven voor rekening van [appellante] , omdat zij in het geschil in conventie het ongelijk grotendeels aan haar zijde had.
Proceskosten
5.21.
De proceskosten van het hoger beroep komen ten laste van [appellante] , omdat zij in het ongelijk is gesteld. Het hof stelt de proceskosten tot heden aan de zijde van de bewindvoerder als volgt vast: ECLI:NL:GHSHE:2022:2096