RBROT 310119 niet uitgelegd dat ook bij verzekeraar tegen een uurtarief wordt gedeclareerd; strijd met redelijkheid en billijkheid
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 310119 niet uitgelegd dat ook bij verzekeraar tegen een uurtarief wordt gedeclareerd; strijd met redelijkheid en billijkheid
2 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
2.1
[gedaagde] is op 19 februari 2014 slachtoffer geworden van een verkeersongeval. Als bestuurder van een motorvoertuig is hij van achteren aangereden. Daarbij heeft hij lichamelijk letsel opgelopen. Voor dit letsel heeft hij de bestuurder van het andere motorvoertuig dat bij de aanrijding betrokken was aansprakelijk gesteld. Deze bestuurder was tegen het risico van aansprakelijkheid verzekerd bij ASR Schadeverzekering N.V. (hierna: ASR).
2.2
[gedaagde] heeft door het ongeval schade geleden. Deze bestond onder meer uit inkomensverlies, aangezien hij zijn werkzaamheden als zelfstandige niet meer (volledig) kon uitoefenen. Hij heeft [handelsnaam] , een handelsnaam van [eiseres] , benaderd en na een gesprek bij hem thuis opdracht gegeven om zijn belangen op dit punt te behartigen. Deze opdracht is op 13 maart 2014 schriftelijk vastgelegd als ‘overeenkomst/machtiging’.
2.3
Artikel 5 van de tussen partijen gesloten overeenkomst luidt:
“Het rechtstreeks aan de wederpartij declareren van de buitengerechtelijke kosten die [handelsnaam] in uw zaak heeft gemaakt. De kosten vangen aan op het moment van het eerste contact tussen u en [handelsnaam] , en zijn gebaseerd op het standaarduurtarief van 300,-- euro, excl. 6% kantoorkosten, verschotten en BTW.”
Artikel 6 van de overeenkomst luidt:
“Uitsluitend over het door [handelsnaam] in uw zaak behaalde resultaat bent u aan hem een vergoeding verschuldigd van 25% plus BTW. Deze wordt niet berekend over de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten en daarop ook niet in mindering gebracht of mee verrekend.”
2.4
Bij e-mail van 21 april 2017 heeft [eiseres] onder meer het volgende bericht aan [gedaagde] :
“ Verder spraken wij af dat over de nu nog uit te betalen schadevergoeding een succes-fee wordt gerekend van 17,5% ex BTW en dat deze pas met de slotuitkering zal worden verrekend/betaald.
( ... )
Graag verzoek ik u deze mail voor akkoord te bevestigen en mij een mail te sturen waarin u aan mr Roth van SAP-advocaten meedeelt dat ik uw zaak zal blijven behandelen.”
2.5
ASR heeft voorschotten op de schadevergoeding betaald. Deze voorschotten zijn betaald op de bankrekening van [eiseres] . [eiseres] heeft deze bedragen vervolgens, na aftrek van haar honorarium (de hiervoor genoemde 25%), aan [gedaagde] betaald. Voor het ingehouden honorarium heeft [eiseres] declaraties gestuurd naar [gedaagde] . De declaraties vermelden de volgende bedragen (alle inclusief btw) en data:
- een bedrag van € 1.512,50 op 13 augustus 2014;
- een bedrag van € 756,25 op 20 januari 2015;
- een bedrag van € 3.025,- op 9 juni 2015;
- een bedrag van € 4.537,50 op 22 juli 2015;
- een bedrag van € 3.025,- op 13 januari 2016;
- een bedrag van € 1.512,50 op 29 september 2016;
- een bedrag van € 3.781,25 op 1 februari 2017.
Het totaal van die declaraties is € 18.150,-.
2.6
Op 21 september 2017 is een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen tussen [gedaagde] en ASR. ASR heeft de aansprakelijkheid voor de geleden en te lijden schade als gevolg van het ongeval erkend. ASR en [gedaagde] hebben de geleden en te lijden schade vastgesteld op € 162.000,-. Door ASR waren op dat moment reeds voorschotten betaald voor een totaalbedrag van € 62.000,-. Overeengekomen is dat de slotuitkering van € 100.000,- rechtstreeks door ASR aan [gedaagde] zou worden overgemaakt.
2.7
Bij brief van 21 september 2017 heeft ASR onder meer het volgende medegedeeld aan [gedaagde] :
“Naar ASR inmiddels van u begrepen heeft, heeft mr. [eiseres] een overeenkomst met u gesloten op basis waarvan u tevens een ‘succes fee’ aan hem verschuldigd zou zijn van 31% van het bereikte resultaat. Dit zou met zich brengen dat mr. [eiseres] deze succes fee zou krijgen naast de redelijke kosten van rechtsbijstand die ASR verschuldigd is. Als uitvloeisel daarvan zou mr. [eiseres] vanwege genoemde succesfee van de aan u door ASR verstrekte voorschotten in ieder geval al een bedrag van EUR 18.600 hebben ingehouden.
Omdat ‘dubbel declareren’ (een keer bij ASR en een tweede keer bij u) van mr. [eiseres] naar de mening van ASR in strijd met de goede zeden is, wil ASR daar niet in enige vorm aan meewerken. Dat dit dubbel declareren in strijd met de goede zeden is vindt ook de rechter van de Rechtbank Noord-Holland. Ik verwijs u naar bijgevoegde uitspraak van 2 november 2016. ( ... )”
2.8
Bij brief van 25 september 2017 heeft [eiseres] het volgende bericht aan [gedaagde] :
“Bijgaand treft u aan mijn declaratie met nummer 17152 terzake mijn succes fee over de slotuitkering. Overmaking daarvan zie ik graag tegemoet zodra u de slotuitkering heeft ontvangen. De succes fee over het laatste voorschot van € 2.000,- scheld ik u kwijt.”
De declaratie met nummer 17152 vermeldt een honorarium van € 17.500,-, te vermeerderen met € 3.675,- aan btw.
2.9
Bij e-mail van 4 oktober 2017 heeft [gedaagde] onder meer het volgende bericht aan [eiseres] :
“Ik heb de betaling van ASR inmiddels ontvangen. Ik deponeer uw deel even tijdelijk op een spaarrekening omdat ik nu van zeker 4 à 5 verschillende kanten hoor dat de succes fee te hoog en niet ethisch is en daarom eigenlijk dus niet legaal/wenselijk is. Zodra mijn juridisch adviseur hier een duidelijk antwoord op heeft zal ik dus bij een positief signaal het volledige bedrag per direct overmaken.”
2.10
Bij e-mail van 1 oktober 2018 is door ASR aan (de gemachtigde van) [gedaagde] onder meer bericht:
“( ... ) A.s.r. heeft zich in dat bericht bereid verklaard nog een aanvullende betaling te doen van € 12.500,-, hetgeen ook is betaald, waarmee in dit dossier in totaal een bedrag van € 31.988,24 aan buitengerechtelijke kosten is vergoed. ( ... )
A.s.r. is van mening dat de redelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten ruimschoots vergoed zijn en heeft geweigerd nog aanvullende uitkeringen te doen.
( ... )”
2.11
In totaal heeft [eiseres] van [gedaagde] en ASR ontvangen € 50.138,24 (€ 18.150,- + € 31.988,24). In haar mail d.d. 28 september 2017 aan ASR (productie 24) schrijft [eiseres] dat daarvan een bedrag € 3.456,19 was wegens verschotten. Volgens de overgelegde urenspecificaties (productie 23) heeft [eiseres] 82 uur en 54 minuten aan deze zaak besteed.
3 De vordering in conventie
3.1
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- veroordeling van [gedaagde] om binnen zeven dagen na de betekening van dit vonnis aan haar te betalen een bedrag van € 22.385,58, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 21.175,- vanaf 13 april 2018 tot de dag van (algehele) voldoening, waarbij telkens na verloop van een jaar het bedrag waarover wettelijke rente wordt berekend met de over dat jaar verschuldigd geworden wettelijke rente wordt vermeerderd;
- veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, te betalen binnen zeven dagen na de datum van dit vonnis, subsidiair binnen zeven dagen na de betekening van dit vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente, indien de kosten niet binnen deze termijn worden betaald.
3.2
Aan haar vordering heeft [eiseres] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat tussen partijen afspraken zijn gemaakt over de door [gedaagde] aan [eiseres] te betalen succesfee. Op 25 september 2017 heeft [eiseres] voor deze succesfee een declaratie gestuurd naar [gedaagde] . Die heeft [gedaagde] niet betaald. Aangezien door ASR inmiddels de slotuitkering is betaald aan [gedaagde] , dient hij nu ook de succesfee te betalen. Deze bedraagt € 21.175,-.
3.3
De uitkering van ASR was in ieder geval op 4 oktober 2017 door [gedaagde] ontvangen. Op grond van de overeenkomst had de succesfee op die datum moeten worden betaald. Nu [gedaagde] niet heeft betaald, is hij vanaf 4 oktober 2017 is verzuim en daarom wettelijke rente vanaf die datum verschuldigd. De rente vanaf 4 oktober 2017 tot en met 12 april 2018 bedraagt € 221,61.
3.4
[eiseres] vordert voorts een vergoeding van buitengerechtelijke kosten voor een bedrag van € 988,97.
4 Het verweer in conventie
4.1
[gedaagde] verzoekt de kantonrechter om [eiseres] in haar vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen en [eiseres] te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis zijn betaald. Ook vordert hij veroordeling van [eiseres] in de nakosten, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente, indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis zijn betaald.
4.2
[gedaagde] motiveert zijn verweer – samengevat – als volgt.
[eiseres] heeft voor zijn werkzaamheden ook betaald gekregen van ASR. Van ASR heeft hij aanvankelijk een bedrag van € 19.488,24 ontvangen en later nog een bedrag van € 22.211,65 gedeclareerd.
4.3
De tussen partijen gesloten overeenkomst, althans de artikelen 5 en 6 van die overeenkomst, is nietig. Deze bepalingen zijn namelijk in strijd met de goede zeden. Door deze artikelen in de overeenkomst op te nemen heeft [eiseres] voor zijn werkzaamheden dubbel kunnen declareren. Daar komt nog bij dat hij nauwelijks tijd heeft besteed aan de zaak.
4.4
Subsidiair is sprake van dwaling. Voor [gedaagde] was niet duidelijk dat [eiseres] ook nog van de verzekeraar een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten zou ontvangen. Als hij dit had geweten was hij de overeenkomst niet aangegaan.
4.5
Bovendien is het resultaat in de zaak niet behaald door [eiseres] , maar door [gedaagde] zelf. Reeds om die reden heeft [eiseres] geen recht op de beloning. Gedurende een periode van drie jaar heeft [eiseres] nauwelijks werkzaamheden verricht.
4.6
Meer subsidiair is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiseres] een beroep doet op artikel 6 van de overeenkomst.
5 De vordering in reconventie
5.1
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- primair veroordeling van [verweerster] tot betaling van een bedrag van € 18.150,-;
- subsidiair veroordeling van [verweerster] tot betaling van een bedrag van € 5.342,72;
- veroordeling van [verweerster] in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis zijn betaald;
- veroordeling van [verweerster] in de nakosten, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente, indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis zijn betaald.
5.2
[eiser] onderbouwt zijn vordering – samengevat – als volgt.
Primair biedt de overeenkomst geen grondslag voor het inhouden van de succesfee op voorschotten die door ASR zijn betaald. De reeds op de voorschotten ingehouden succesfee, voor een totaalbedrag van € 18.150,-, moet daarom door [verweerster] worden terugbetaald.
5.3
Subsidiair is [eiser] slechts een succesfee van 17,5% verschuldigd. Doordat door [verweerster] op de voorschotten reeds een succesfee van 25% is ingehouden, heeft [verweerster] teveel ontvangen. Een bedrag van € 5.342,72 dient te worden terugbetaald.
6 Het verweer in reconventie
6.1
[verweerster] verzoekt de kantonrechter om [eiser] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem deze te ontzeggen en hem te veroordelen in de kosten van deze procedure. [verweerster] motiveert haar verweer – samengevat – als volgt.
6.2
De succesfee is verschuldigd op basis van de overeenkomst. Tot 21 april 2017 bedroeg de fee 25%, vanaf die datum 17,5%.
7 De beoordeling van de vordering
In conventie
7.1
Vaststaat dat partijen een overeenkomst van opdracht hebben gesloten. Tussen partijen is niet in geschil dat zij in die overeenkomst een resultaatafhankelijke beloning zijn overeengekomen voor de door [eiseres] uitgevoerde werkzaamheden. Deze wijze van beloning houdt in dat [gedaagde] over het door [eiseres] behaalde resultaat een percentage aan zogenoemde succesfee betaalt. In artikel 6 van de overeenkomst wordt een percentage van 25% als succesfee genoemd. In de e-mail van [eiseres] van 21 april 2017 wordt vervolgens melding gemaakt van een verlaging van het percentage naar 17,5% (zie hiervoor onder 2.4). [eiseres] vordert in deze procedure betaling van die succesfee.
7.2
[gedaagde] voert diverse verweren aan tegen deze vordering van [eiseres] . Deze komen er alle in de kern op neer dat hij niet gehouden is om de verbintenis met betrekking tot de succesfee na te komen, primair omdat die verbintenis nietig is en subsidiair vernietigbaar, dan wel buiten beschouwing moet blijven.
7.3
[eiseres] heeft onder meer afschriften van e-mails en brieven in het geding gebracht (producties bij de aktes na comparitie). De kantonrechter is op basis van die stukken, en de toelichting die [eiseres] daarop tijdens de zitting heeft gegeven, van oordeel dat in voldoende mate is gebleken dat [eiseres] voor [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht die waren gericht op het afwikkelen van diens letselschadezaak en die hebben geleid tot uitkering van een schadebedrag van € 162.000,-. Gelet hierop kan het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] geen recht heeft op de succesfee, omdat geen of nauwelijks werkzaamheden zijn verricht ten behoeve van zijn letselschadezaak, dan ook geen stand houden. Dit betekent dat [gedaagde] in beginsel gehouden is om de overeengekomen succesfee te betalen.
7.4
Vaststaat dat [eiseres] voor de werkzaamheden die in het dossier van [gedaagde] zijn verricht ook een vergoeding van ASR heeft ontvangen. Deze vergoeding bedraagt in totaal € 31.988,24 (zie onder 2.10). [eiseres] heeft ter zitting haar verdienmodel nader toegelicht. Dit komt erop neer dat zij een succesfee overeenkomt en daarnaast buitengerechtelijke kosten declareert bij de verzekeraar. Indien in een zaak een schadevergoeding wordt toegekend, is de succesfee verschuldigd. Wanneer de verzekeraar dan ook het aantal gedeclareerde uren vergoedt, heeft de betreffende zaak een goed resultaat. Dit goede resultaat dient ter compensatie van zaken die een minder goed resultaat of zelfs in het geheel geen resultaat opleveren. Dit laatste is in letselschadezaken regelmatig het geval, aldus [eiseres] .
7.5
Tijdens de comparitie is gebleken dat sprake is van een tweede versie van de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] . Desgevraagd is deze tweede overeenkomst bij akte na comparitie in het geding gebracht. Deze overeenkomst wijkt af van de andere tussen partijen gesloten overeenkomst, doordat artikel 6 (zie onder 2.3) daarin ontbreekt. Deze tweede versie van de overeenkomst is door [eiseres] naar ASR gestuurd. Dit betekent dat ASR niet op de hoogte was van het feit dat [eiseres] met [gedaagde] (ook) een succesfee was overeengekomen. Van deze tweede overeenkomst heeft [gedaagde] – kennelijk – geen afschrift gekregen. [gedaagde] heeft verklaard dat hem pas na de brief van ASR van 21 september 2017 duidelijk werd dat [eiseres] voor zijn werkzaamheden niet alleen de succesfee ontving, maar ook op uurbasis declareerde bij ASR.
7.6
Volgens [eiseres] wist [gedaagde] waarvoor hij tekende. Desgevraagd is echter door [eiseres] verklaard dat bij het intakegesprek bij [gedaagde] thuis niet met [gedaagde] is doorgesproken hoe de beloningsstructuur – en dus het verdienmodel – van [eiseres] in elkaar steekt. Volgens [eiseres] is het zowel voor [gedaagde] als voor ASR niet relevant hoe zij dit vormgeeft. Bovendien zijn de succesfee en de buitengerechtelijke kosten vergoedingen die volgens [eiseres] losstaan van elkaar.
7.7
Het standpunt van [eiseres] dat hij [gedaagde] niet hoefde te informeren, omdat sprake is van twee los van elkaar staande vergoedingen deelt de kantonrechter niet. Het is juist dat de succesfee slechts verschuldigd is indien een positief resultaat wordt behaald. Echter, dit positieve resultaat is het gevolg van werkzaamheden die ook reeds tegen een uurloon van € 300,- excl. btw en kantoorkosten bij de verzekeraar worden gedeclareerd. In het dossier van [gedaagde] is door ASR een groot deel van de gedeclareerde uren vergoed aan [eiseres] . Nu [gedaagde] daarover niet vooraf is voorgelicht, is de kantonrechter van oordeel dat het vorderen van nakoming van de verbintenis tot betaling van het restant van de succesfee in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit betekent dat de afspraak om de succesfee te betalen niet van toepassing is, voor zover deze ziet op het restant van € 21.175,-. De vordering van [eiseres] moet daarom worden afgewezen.
7.8
In ogenschouw nemende de hierboven onder 2.11 vermelde cijfers komt de kantonrechter uit op een uiteindelijk door [eiseres] gerealiseerd uurtarief van ruim € 438,- (exclusief kantoorkosten, btw en verschotten) ofwel een succesfee van ruim € 138,- per uur boven het bedongen uurtarief van € 300,-. De kantonrechter acht dit een acceptabele vergoeding voor het werk van [eiseres] .
7.9
Aangezien het beroep van [gedaagde] op artikel 6:248 lid 2 slaagt, behoeven zijn overige verweren geen verdere bespreking.
7.10
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Deze worden tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.440,- (3 punten à € 480,-) aan salaris voor zijn gemachtigde. De meegevorderde nakosten zullen op de hierna te vermelden wijze eveneens worden toegewezen.
In reconventie
7.10
[eiser] vordert primair (terug-)betaling van een bedrag van € 18.150,-. [eiser] stelt ter onderbouwing van zijn vordering dat dit bedrag door [verweerster] is ingehouden op de voorschotten die door ASR zijn uitbetaald. Volgens [eiser] bestond voor die inhoudingen geen grondslag, omdat de overeenkomst bepaalt dat het resultaat door [verweerster] moet zijn behaald. Dat is niet het geval, volgens [eiser] . Hij stelt dat dat de schadevergoeding vooral het resultaat is van zijn eigen contacten met ASR.
7.11
In conventie is onder 7.3 reeds geoordeeld dat [verweerster] voldoende heeft onderbouwd dat hij zich heeft ingespannen voor [eiser] . Reeds tijdens de comparitie heeft [verweerster] gemotiveerd welke werkzaamheden hij in zijn visie heeft verricht en hoeveel uren daarmee gemoeid waren. Deze stelling heeft hij vervolgens bij zijn aktes na comparitie nader met stukken onderbouwd. Gelet op deze nadere onderbouwing door [verweerster] had het op de weg van [eiser] gelegen om zijn reconventionele vordering nader feitelijk te onderbouwen, bijvoorbeeld door stukken in te brengen van zijn eigen inspanningen en contacten met ASR. Dit heeft hij evenwel niet gedaan. Zijn stelling dat het resultaat niet door [verweerster] is behaald, moet daarom als onvoldoende feitelijk onderbouwd worden gepasseerd. Dit betekent dat zijn reconventionele vordering op de primaire grondslag wordt afgewezen.
7.12
Subsidiair vordert [eiser] (terug-)betaling van een bedrag van € 5.342,72. Hij stelt dat partijen op 21 april 2017 zijn overeengekomen dat de succesfee over de gehele schadevergoeding – en dus met terugwerkende kracht – zou worden verlaagd naar 17,5%. [verweerster] betwist dit en stelt dat de succesfee over die bedragen die vanaf 21 april 2017 door ASR nog zouden worden uitgekeerd zou worden aangepast naar een percentage van 17,5.
7.13
Ook voor deze vordering geldt dat [eiser] – na betwisting van zijn stelling – onvoldoende nader heeft onderbouwd dat partijen de afspraak hebben gemaakt dat de succesfee van 25% geheel zou vervallen en met terugwerkende kracht zou worden verlaagd naar 17,5%. Nu [eiser] geen feiten heeft gesteld die, na eventuele bewijslevering daarvan, zouden moeten leiden tot de conclusie dat 17,5% met terugwerkende kracht is afgesproken, wordt aan bewijs niet toegekomen. Ook het subsidiair gevorderde moet daarom als onvoldoende feitelijk onderbouwd worden afgewezen.
7.14
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, te weten een salaris van € 900,- (3 punten à € 300,-). ECLI:NL:RBROT:2019:829