Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem-Leeuwarden 100614 in scene gezette aanrijding? hof wenst reactie deskundige verzekeraar tzv bestreden uitgangspunten ongevalsrapport

Hof Arnhem-Leeuwarden 100614 in scene gezette aanrijding? hof wenst reactie deskundige verzekeraar tzv bestreden uitgangspunten ongevalsrapport

4 De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het gaat in deze zaak samengevat om het volgende. [geïntimeerde] had voor de BMW 530d met kenteken [kenteken] (hierna: de BMW) een motorijtuigverzekering met volledige casco- en WA-dekking afgesloten bij Aegon. Aegon heeft onder deze verzekering, na aftrek van een bedrag aan eigen risico van € 1.000,-, een schadebedrag van € 10.915,97 aan [geïntimeerde] uitgekeerd. Dit betrof schade aan de BMW wegens een ongeval dat op 24 april 2009 zou hebben plaatsgevonden tussen de BMW en de auto van [persoon 1] (een Ford Fiesta met kenteken [kenteken], hierna: de Ford). Aegon heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanrijding in scene is gezet en dat [geïntimeerde] op grond van de polisvoorwaarden daarom geen aanspraak heeft op een uitkering. Aegon heeft gevorderd dat het uitgekeerde schadebedrag aan haar wordt terugbetaald. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen en daartoe, na bewijslevering, – kort samengevat – geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de aanrijding in scene is gezet, dat niet is komen vast te staan dat de geclaimde schade aan de BWM niet in zijn geheel kan zijn veroorzaakt door de aanrijding en dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] en [persoon 1] elkaar ten tijde van de aanrijding al kenden en [geïntimeerde] daarover onjuist heeft verklaard. Tegen deze oordelen en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen richten zich de grieven van Aegon. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2
De vordering van Aegon is gebaseerd op onverschuldigde betaling. Meer in het bijzonder beroept zij zich op artikel 3.4 van de polisvoorwaarden waarin is bepaald dat de verzekering geen dekking geeft als de verzekerde één van haar verplichtingen niet is nagekomen en daardoor de belangen van Aegon heeft geschaad. Het ligt op de weg van Aegon om de feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat zij zich op goede gronden op deze uitsluitingsclausule beroept en dat zij (dus) onverschuldigd aan [geïntimeerde] heeft uitgekeerd.

4.3
Ter onderbouwing van haar stellingen heeft Aegon zich onder meer beroepen op diverse rapporten (ongevalsanalyse en tactisch onderzoek) van CED Forensic (hierna: CED) en op verklaringen van de bij de opstelling van deze rapporten betrokken onderzoekers/deskundigen. Uit deze rapporten en verklaringen volgt, aldus Aegon, dat bij een aanrijding onder de condities zoals gesteld door [geïntimeerde] en [persoon 1] op het schadeaangifteformulier en zoals door hen verklaard ten overstaan van de deskundigen, zich een ander schadebeeld zou hebben voorgedaan.

4.4
Op het schadeaangifteformulier heeft [geïntimeerde] ingevuld dat hij bij de aanrijding 45 km/u reed. Blijkens het rapport van CED d.d. 17 juli 2009 (productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft [persoon 1] ten overstaan van de onderzoeker onder meer verklaard: “Ik dacht dat ik voorrang had en reed dus zachtjes door.” Op basis van onder meer deze informatie, heeft CED gerapporteerd dat de schade aan de BMW niet overeenstemt met de gemelde botsing. Volgens de deskundige is het vermoeden gerechtvaardigd dat de BMW heeft stilgestaan op het moment dat de Ford er tegenaan botste. Blijkens het rapport van CED d.d. 10 september 2009 (productie 5 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft [geïntimeerde] ten overstaan van de onderzoeker onder meer verklaard dat de BMW voor de aanrijding geheel onbeschadigd was.

4.5
[geïntimeerde] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij op het moment dat hij de Ford zag aankomen vol heeft geremd en daardoor (nagenoeg) stilstond op het moment van de aanrijding. Naar aanleiding van dit standpunt en de aan Aegon gegeven bewijsopdracht, heeft CED een nieuw rapport uitgebracht. In het rapport d.d. 7 januari 2012 (productie bij conclusie na enquête) concludeert de deskundige dat ook indien wordt uitgegaan van (bijna) stilstand van de BMW en een snelheid van circa 35 km/u van de Ford het schadebeeld niet overeenkomt met de gemelde botsing terwijl niet te verwachten is dat de schade wel kloppend zal kunnen ontstaan indien de snelheid van de Ford iets hoger of lager zal worden toegepast.

4.6
Ter gelegenheid van het getuigenverhoor heeft [geïntimeerde] verklaard dat hij niet weet wat de snelheid van de Ford was, maar dat hij denkt dat hij wel vaart had. Ook heeft [geïntimeerde] verklaard: “Ik zag een lichtflits en remde meteen. Ik zag dit heel laat en in een fractie van een seconde raakte hij mijn auto. Als ik het eerder had gezien, had ik nog op tijd kunnen remmen. (…) Ik weet niet wat de snelheid van mijn auto was op het moment dat de Ford mij raakte. Ik stond vol op de rem en heb niet naar de kilometerteller gekeken. Als ik echt stil had gestaan op dat moment, dan was de klap misschien wel fataal geweest. (…) Ik zeg u: het is een rijdend voertuig. Ik heb niet stil gestaan.” [persoon 1] heeft als getuige onder meer verklaard dat hij met flinke snelheid reed, hij wist niet precies hoe snel, maar misschien 75 km/u; hij hield zich in ieder geval niet aan de snelheid. Ook heeft [persoon 1] verklaard dat hij de BMW raakte met ongeveer dezelfde snelheid als hij kwam aanrijden en dat volgens hem de BWM al stil stond toen hij hem raakte. Volgens [persoon 1] had de Ford al grote schade voor de aanrijding en zat op het moment van de botsing de voorbumper aan de auto vastgeschroefd met grote schroeven.

4.7
In de conclusie na contra-enquête heeft [geïntimeerde] diverse in de rapportage van 7 januari 2012 gehanteerde uitgangspunten bestreden. Zo heeft [geïntimeerde] gesteld dat:
a. de [straatnaam] niet in het verlengde ligt van de [straatnaam] en dat dit betekent dat [persoon 1] naar links heeft moeten insturen en daarom moet worden uitgegaan van een hoek van 90˚;
b. gelet op de verklaring van [getuige 1] als getuige het argument in het rapport ten aanzien van de contravorming van de schade aan de rechterzijde van de BMW geen stand houdt;
c. het rapport ten onrechte geen rekening houdt met de verklaring van [persoon 1] dat de Ford al grote schade had vóór de botsing;
d. het rapport is uitgegaan van een verkeerde snelheid van de Ford nu [persoon 1] heeft verklaard dat hij misschien wel 75 km/u reed (in ieder geval harder dan 50 km/u);
e. het rapport geen rekening heeft gehouden met de verklaring van [persoon 1] dat de voorbumper zat vastgeschroefd.

4.8
In eerste aanleg is Aegon niet meer in de gelegenheid geweest om hierop te reageren. Bij memorie van grieven heeft Aegon weliswaar de (geloofwaardigheid van de) verklaring van [persoon 1] betwist maar niet concreet gereageerd op het verweer van [geïntimeerde] dat de bevindingen van de deskundige zijn gebaseerd op onjuiste uitgangspunten. Alvorens verder te beslissen, stelt het hof Aegon alsnog in de gelegenheid daartoe een akte te nemen. Daarbij wenst het hof van Aegon te vernemen welke invloed de hiervoor onder c t/m e genoemde omstandigheden, veronderstellenderwijze uitgaande van de juistheid daarvan, hebben op de uitkomst van de bevindingen van de deskundige. Meer in het bijzonder wenst het hof te vernemen of naar de mening van de deskundige het schadebeeld zou kunnen kloppen indien wordt uitgegaan van een snelheid van de Ford ten tijde van de aanrijding van circa 50 - 75 km/u (terwijl de BMW bijna stil stond) en ook overigens de hiervoor onder c t/m e genoemde omstandigheden als uitgangspunt worden meegenomen in het onderzoek. Ook wenst het hof de reactie van de deskundige te vernemen op de hiervoor onder a en b genoemde verweren.

4.9
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde Aegon in de gelegenheid te stellen de in de vorige rechtsoverweging bedoelde akte te nemen. [geïntimeerde] zal daarop bij antwoordakte mogen reageren. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. ECLI:NL:GHARL:2014:4658