Overslaan en naar de inhoud gaan

GHSHE 041022 hardlopende voetganger glijdt over blindegeleidetegel, met voet onder wiel bus: ook na getuigenverhoor: overmacht (2)

GHSHE 041022 hardlopende voetganger glijdt over blindegeleidetegel, met voet onder wiel bus: ook na getuigenverhoor: overmacht

in vervolg op
GHSHE 200721 hardlopende voetganger glijdt over blindegeleidetegel, met voet onder wiel bus en wordt toegelaten tot tegenbewijs tzv overmacht

6
De verdere beoordeling

Korte samenvatting van het geschil

6.1.
[appellant] houdt Veolia en Nationale Nederlanden (hoofdelijk) aansprakelijk voor het hem op 3 december 2013 overkomen ongeval. Hij is toen over de [het winkelcentrum] in [plaats] naar de bus gerend, die bij de bushalte stond, in een poging om de bus te halen. Toen hij daar rennend aankwam, is hij uitgegleden en met zijn rechter voet onder het rechter voorwiel van de juist vertrekkende bus gekomen.

In deze procedure zijn de camerabeelden van de bus overgelegd. Het hof heeft in 3.7.4 van het tussenarrest naar aanleiding van die camerabeelden overwogen dat uit die beelden blijkt dat de sliding of val (hof: van [appellant] ) nagenoeg samen valt met het vertrek van de bus aangezien tussen het vertrek van de bus (0:27) en de val (0:28) slechts één seconde zit. Op grond daarvan heeft het hof net als de rechtbank geoordeeld dat de buschauffeur rechtens geen enkel verwijt valt te maken, omdat een buschauffeur met een dergelijke “fout” van een weggebruiker – het uitglijden over een blindegeleidetegel – redelijkerwijs geen rekening hoeft te houden. Dit is ook naar het oordeel van het hof voldoende voor overmacht, tenzij komt vast te staan dat de buschauffeur [appellant] heeft zien vallen. Van een zorgvuldig chauffeur mag in dat geval verwacht worden dat hij /zij de bus onmiddellijk tot stilstand brengt. In 3.7.5 heeft het hof overwogen dat op de camerabeelden niet is te zien of de buschauffeur [appellant] heeft zien vallen. Daarop is [appellant] toegelaten tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat sprake is van overmacht door aannemelijk te maken dat de buschauffeur hem heeft zien vallen en de bus niet onmiddellijk tot stilstand heeft gebracht.

6.2.
[appellant] heeft in enquête drie getuigen doen horen, te weten zichzelf, [getuige 3] en J [getuige 4] . Veolia en Nationale Nederlanden hebben in contra-enquête één getuige voorgebracht, [getuige 5] . De van de getuigenverhoren opgemaakte processen-verbaal bevinden zich bij de stukken. Aan alle getuigen zijn tijdens het verhoor de hiervoor genoemde camerabeelden getoond.

6.3.
[appellant] stelt in zijn memorie na enquête, kort samengevat, dat hij is geslaagd in het tegenbewijs, terwijl Veolia en Nationale Nederlanden in hun memorie na enquête zich op het standpunt stellen dat hij daarin niet is geslaagd.

6.4.
Ten aanzien van de vraag of [appellant] in het hem opgedragen tegenbewijs is geslaagd, overweegt het hof als volgt.

6.4.1.
Aan het begin van het verhoor zijn aan [appellant] de camerabeelden getoond en vervolgens verklaart hij het volgende:

Ik wil over hetgeen ik op de beelden heb gezien het volgende verklaren.

Op het moment dat ik aan kom rennen, zie je dat de buschauffeur mij ziet en ik heb geroepen en gezwaaid met mijn hand. En ik hoorde meerdere mensen in de bus roepen.

Je ziet dat ik daarna meteen wegglijd.

Zoals je op de beelden ziet stopte de bus toen ik de sliding maakte en gaf de buschauffeur daarna weer gas.

U vraagt mij of ik heb gezien dat de buschauffeur mij heeft zien vallen. Ik weet wel zeker dat ze mij aan heeft zien komen rennen, want als ik zeker weet dat ze mij niet ziet dan ren ik niet door.

Ik heb niet gezien dat de buschauffeur mij heeft zien vallen.”

6.4.2.
Ook aan de getuige [getuige 3] zijn de camerabeelden getoond. Hij verklaart daarover als volgt.

Ik zat direct achter de buschauffeur en ik had een koptelefoon op, maar ik hoorde wel alles wat er gebeurde.

Op de beelden is te zien dat ik naar boven kom en toen wilde ik kijken wat er naast de bus aan de hand was. Toen zag ik [appellant] (hof: [appellant] ) hinkelen.

Ik heb niet gezien dat [appellant] viel, maar ik heb wel meegekregen dat er iets gebeurde.

Ik heb niet gezien waar de buschauffeur naar keek, ik heb de buschauffeur toen ook niet gezien.

6.4.3.
En de getuige [getuige 4] verklaart na het zien van de camerabeelden:

Ik zeg u dat ik degene ben die bij de deur staat met de capuchon op.

U houdt mij voor dat ik op 00:32 op de camera naar voren ga.

Voor zover ik me herinner, is [appellant] toen al komen aanrennen en uitgegleden. Door het remmen van de bus ben ik naar voren gevlogen.

U vraagt mij of ik de buschauffeur heb gezien.

Vanuit deze positie heb ik de buschauffeur niet gezien en ik heb daar ook niet opgelet.

Toen [appellant] viel heb ik niet gezien waar de buschauffeur naar keek.”

6.4.4.
[de buschauffeur] , is als getuige in contra-enquête gehoord. Zij verklaart, voor zover van belang:

U vraagt mij hoe het in zijn algemeenheid gaat als passagiers bij een bushalte zijn uitgestapt en ik weer verder ga rijden. Ik kijk dan in mijn spiegel rechtsboven mij naar het trapgat van de tweede en derde deur van de bus om te zien of iedereen de bus heeft verlaten. Als dat zo is dan sluit ik de deuren. Daarna kijk ik in de linker buitenspiegel om te zien of de weg vrij is. Als dat zo is geef ik richting aan en rijd ik de weg op.

U vraagt mij hoe het op 3 december 2013 iets na 19 uur ’s avonds is gegaan.

Ik kwam aan op de bushalte bij de [het winkelcentrum] en ik heb toen de tweede en derde deur van de bus geopend om mensen te laten uitstappen. De voorste deur is niet open geweest want ik had geen instappers. Vervolgens heb ik in de linker spiegel gekeken en is de bus gaan rollen. Volgens mij was het slecht weer, het was mistig en het regende. Ik rolde uit de halte en hoorde toen een harde schreeuw en ik heb geremd.

( ... )

U vraagt mij of ik iets heb gevoeld. Ik heb niets gevoeld. Ik heb [appellant] niet zien vallen. U vraagt mij waarom ik dat zo zeker weet. Op het moment dat ik uit de halte rol, ben ik met mijn linker buitenspiegel bezig. Ik heb het daarom niet gezien.

( ... ) Als reactie op de camerabeelden zeg ik u dat ik nu heb gezien hoe hij onder de bus komt, dat had ik eerder nog niet gezien.

( ... ) U vraagt mij of de bus meteen stilstaat als je op de rem drukt. Dat hangt van de dosering van het remmen af. Wat ik me herinner is dat ik als automobilist meteen vol op de rem ben gegaan.

( ... ) U vraagt mij of de bus daarna meteen stilstond. Een bus staat normaal gesproken niet meteen stil, want het is een zwaar voertuig, dat duurt normaal gesproken een paar seconden. In dit geval rolde ik met de bus nog de weg op en duurde het maar heel even voor de bus stilstond.

Op vragen van mr. Sjouw:

Mij wordt gevraagd of een bus altijd vloeiend uit de halte rolt. Het is een automaat, je hoeft niet te schakelen en daardoor rol je vloeiend de weg op. Ik licht toe dat je niet de koppeling op hoeft te laten komen. ( ... )

6.4.5.
Niet alleen [appellant] zelf verklaart heel duidelijk dat hij niet heeft gezien dat de buschauffeur hem heeft zien vallen, ook de andere getuigen verklaren dat niet te hebben gezien. In de memorie na enquête wordt namens [appellant] opgemerkt dat [appellant] voorafgaand aan de zijn val wel oogcontact heeft gehad met de buschauffeur, hetgeen erop wijst dat zij hem wel heeft moeten zien vallen. Nog daargelaten dat deze conclusie louter speculatief is, gaat het hof aan deze stelling als niet relevant voorbij. Zoals in het tussenarrest in 3.7.3 is overwogen, is niet van belang of de buschauffeur [appellant] heeft gezien toen hij rennend over de parkeerplaats van de [het winkelcentrum] naar de bushalte liep en daarbij met zijn arm(en) heeft gezwaaid en/of heeft geroepen. Uit de camerabeelden blijkt dat de bus juist op dat moment weer was gaan rijden en alsdan kan niet van een buschauffeur verlangd worden de bus tot stilstand te brengen.

6.4.6.
De conclusie is dan ook dat op grond van de getuigenverklaringen in het geheel niet aannemelijk is geworden dat de buschauffeur [appellant] heeft zien vallen.

Uit de verklaring van de buschauffeur blijkt dat zij, nadat het ongeval heeft plaatsgevonden, de bus tot stilstand heeft gebracht, of in haar woorden “vol op de rem is gegaan. Dat zij, zoals in grief 3 is betoogd, na signalen van reizigers, weer zou zijn opgetrokken, is in rechte niet komen vast te staan. Dat de bus niet meteen tot stilstand is gekomen, betekent niet dat de buschauffeur de bus weer in beweging zou hebben gezet. Het gaat hier om een seconde waarin dit op beeld duidelijk wordt. Daar komt bij, dat dit heeft plaatsgevonden nadat [appellant] onder het voorwiel van de bus was gekomen, en het dus voor de beoordeling van overmacht niet relevant is.

Nu [appellant] niet erin is geslaagd de voorshands bewezen geachte stelling dat het ongeval is te wijten aan overmacht te ontzenuwen c.q, te ontkrachten, heeft dit tot gevolg dat thans ervan moet worden uitgegaan dat het ongeval te wijten is aan overmacht. Dit betekent dat Veolia en Nationale Nederlanden niet aansprakelijk zijn voor de door [appellant] daardoor geleden schade.

6.5.
Dit alles leidt ertoe dat de grieven van [appellant] niet slagen.

6.6.
Het beroepen vonnis wordt, zij het onder aanvulling van gronden, bekrachtigd.

[appellant] wordt als in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

7
De uitspraak

Het hof:

bekrachtigt het vonnis van 14 augustus 2019;

veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Veolia en Nationale Nederlanden op € 741,-- aan griffierecht en op € 3.342,-- aan salaris advocaat, op € 25,-- aan getuigentaxe en voor wat betreft de nakosten op € 163,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden; ECLI:NL:GHSHE:2022:3325