Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 230420 aanrijding trein - vrachtwagen op spoorwegemplacement; vrachtwagen aansprakelijk; geen ES vanwege ontbreken brandend wit licht aan voorzijde voorste wagon

RBOBR 230420 aanrijding trein - vrachtwagen op spoorwegemplacement; vrachtwagen aansprakelijk; geen ES vanwege ontbreken brandend wit licht aan voorzijde voorste wagon

Locatie ongeval : Google Maps

2De feiten
2.1.
Captrain is een spoorwegonderneming die zich richt op goederenvervoer per spoor.

2.2.
Renewi is een dienstverlener op het gebied van afvalinzameling, afvalverwerking en aanverwante diensten. TVM is de schadeverzekeraar van Renewi.

2.3.
In de avond van 15 augustus 2018 omstreeks 23.30 uur heeft een aanrijding plaatsgevonden tussen een vrachtwagencombinatie (bakwagen met aanhanger) van Renewi en een trein van Captrain op een overweg aan de Orionweg op het industrieterrein te Moerdijk. Op dat industrieterrein liggen meerdere spoorwegovergangen.

2.4.
In de Orionweg liggen twee spoorwegovergangen. De eerste overweg, gezien vanaf de Zuidelijke Randweg (de richting waaruit de vrachtwagencombinatie kwam) is met knipperlichten beveiligd. Ongeveer 50 tot 100 meter daarna volgt een tweede (onbewaakte) overweg, voorzien van andreaskruizen en waarschuwingsborden. De aanrijding vond plaats op deze onbewaakte overweg. Bij de overweg is straatverlichting aanwezig. Het zicht voor en rondom de overweg wordt niet gehinderd door gebouwen, beplanting of andere obstakels als de overweg vanaf de Zuidelijke Randweg wordt genaderd.

Vanuit de vrachtwagencombinatie gezien kwam de trein van links.

Niet ver van de overweg bevindt zich de Moerdijkse vestiging van Renewi.

2.5.
De trein betrof een zogeheten 'rangeerdeel', bestaande uit een locomotief en twee goederenwagons. De twee goederenwagons reden vooraan en werden geduwd door de achteraan rijdende locomotief. De locomotief voerde drie witte lampen aan de voorzijde en rode knipperlichten aan de achterzijde. De twee goederenwagons voerden geen verlichting.

2.6.
De trein reed stapvoets. Vóór de vrachtwagencombinatie was een andere vrachtwagen van Renewi de overweg al gepasseerd. Volgens de chauffeur van deze vrachtwagen reed de vrachtwagencombinatie met een snelheid van 35 á 40 km per uur. Volgens de machinist van de trein reed de vrachtwagencombinatie met een snelheid van 60 à 70 km per uur.

De trein raakte de aanhangwagen van de vrachtwagencombinatie; het eerste deel (de bakwagen) was de overgang al gepasseerd.

2.7.
De vrachtwagencombinatie was verzekerd bij TVM.

2.8.
Door de aanrijding is schade ontstaan aan de voorste goederenwagon en aan de aanhangwagen van de vrachtwagencombinatie.

2.9.
Bij brief van 3 september 2018 heeft Captrain Renewi aansprakelijk gesteld voor de schade die als gevolg van de aanrijding is ontstaan.

2.10.
Bij brief van 28 september 2018 heeft TVM Captrain aansprakelijk gesteld voor de schade aan de vrachtwagencombinatie.

2.11.
Geen van partijen heeft de aansprakelijkheid erkend.

3Het geschil
in conventie (= met betrekking tot de vorderingen van Captrain):

3.1.
Captrain vordert:

a. a) een verklaring voor recht dat Renewi en TVM jegens haar aansprakelijk zijn voor de schade zoals beschreven in de dagvaarding;

b) veroordeling van Renewi en TVM om aan haar te betalen:

-- een bedrag van € 2.546,21, te vermeerderen met de wettelijke rente;

-- een bedrag van € 254,62 ter zake buitengerechtelijke incassokosten;

-- de kosten van de procedure, daaronder begrepen de nakosten;

c) het vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.2.
Captrain legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.

Op grond van artikel 15a lid 2 Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV) heeft spoorverkeer bij een overweg voorrang ten opzichte van alle andere verkeersdeelnemers. Hierbij hebben overige weggebruikers de verplichting de overweg geheel vrij te houden. Door het negeren van de voorschriften uit artikel 15a lid 2 RVV heeft de chauffeur van Renewi onrechtmatig gehandeld jegens Captrain. Dit onrechtmatig handelen had schade tot gevolg.

Op grond van artikel 185 lid 1 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) is Renewi aansprakelijk voor de schade aan de zijde van Captrain, omdat het gaat om een aanrijding tussen een motorrijtuig en een niet-motorrijtuig. Schuld en aansprakelijkheid liggen volledig bij Renewi en TVM, tenzij zij slagen in het bewijs van overmacht of eigen schuld. Het onbesuisd naderen van de overweg en niet stoppen om te controleren of een trein nadert maakt, dat een beroep op overmacht of eigen schuld vanwege de ernst van deze fout niet kan slagen. Een professioneel handelend chauffeur kent de wet en stopt altijd, althans vermindert zijn snelheid aanzienlijk, voor een onbeveiligde overweg om te controleren of er een trein aankomt alvorens de overweg te passeren.

De trein voldeed aan de geldende verlichtingsvoorschriften.

De vrachtwagencombinatie was verzekerd bij TVM. Op grond van artikel 6 WAM heeft Captrain een rechtstreekse aanspraak op TVM ter zake de schade die met de vrachtwagencombinatie is veroorzaakt op de openbare weg.

Door de aanrijding is schade ontstaan en heeft Captrain kosten moeten maken ter reparatie van de door de vrachtwagencombinatie geraakte wagon. De kosten van deze reparatie bedragen € 2.546,21. Captrain maakt aanspraak op vergoeding van deze schade. Verder zijn Renewi en TVM op grond van de wet rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd, deze laatste te begroten op € 254,62.

3.3.
Renewi en TVM voeren het volgende verweer.

De trein van Captrain was in de rijrichting niet voorzien van verlichting aan de voorzijde. Dit is in strijd met de EU-wetgeving en artikel 13 Besluit Spoorverkeer. Ook geduwde treinen (zoals in deze zaak) moeten zijn voorzien van verlichting op het eerste voertuig om een aankomende trein zichtbaar te maken. Artikel 14 Besluit Spoorverkeer, waar Captrain naar verwijst, ziet hoofdzakelijk op defecte verlichting, terwijl in het onderhavige geval helemaal geen verlichting aan de voorzijde werd gevoerd. Captrain had daarom het vervoer niet mogen aanvangen, althans moeten zorgdragen voor deugdelijke verlichting aan de voorzijde en/of andere maatregelen moeten treffen (bijv. stilleggen van het verkeer). Ook aan de voorschriften, genoemd in lid 2 van artikel 14, is niet voldaan. Gelet daarop heeft Captrain een wettelijke norm overtreden. Door middel van verlichting wordt de zichtbaarheid van treinen, juist in het donker, geoptimaliseerd. Captrain heeft onrechtmatig gehandeld jegens Renewi en TVM.

Ook op grond van de criteria uit het zogeheten "Kelderluik"-arrest (ECLI:NL:HR:1965:AB7079) is sprake van onrechtmatig handelen van Captrain. Een trein is een gevaarsobject dat bij onzorgvuldig handelen ernstige schade kan veroorzaken. De trein was niet voorzien van de benodigde verlichting en was daarmee onvoldoende zichtbaar. Maar zelfs indien er geen verplichting zou zijn voor het voeren van verlichting is sprake van onrechtmatig handelen aan de zijde van Captrain.

Er moet gekeken worden naar de causale verdeling, dus naar de wederzijds gemaakte fouten. In dat kader dient de gemaakte (verkeers)fout van Captrain zwaarder te wegen. De gedachte van de Europese wetgever is dat een trein zichtbaar is voor het verkeer; daaraan heeft Captrain niet voldaan. Captrain is daarom aansprakelijk voor alle schade.

in voorwaardelijke reconventie (= met betrekking tot de voorwaardelijke tegenvorderingen van Renewi en TVM):

3.4.
Voor het geval met betrekking tot de vorderingen van Captrain wordt geoordeeld dat zij geheel of gedeeltelijk aansprakelijk is voor de schade dan wel haar vorderingen op andere gronden geheel of gedeeltelijk worden afgewezen, hebben Renewi en TVM, kort gezegd en na vermeerdering van eis, de volgende vorderingen ingesteld:

I) een verklaring voor recht dat Captrain jegens Renewi en TVM aansprakelijk is voor de schade zoals omschreven in de conclusie van eis;

en Captrain te veroordelen:

II) tot betaling aan Renewi en TVM van een bedrag van € 5.154,75, vermeerderd met een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 585,25;

III) vermeerderd met de wettelijke rente;

IV) tot betaling aan Renewi van een bedrag van € 1.177,82, vermeerderd met de wettelijke rente;

V) in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente;

VI) het vonnis, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.5.
Renewi en TVM leggen daaraan, naast hetgeen zij als verweer tegen de vorderingen van Captrain hebben aangevoerd, het volgende ten grondslag.

Captrain heeft niet voldaan aan haar verplichting tot het voeren van verlichting, welke norm de zichtbaarheid van de treinen verhoogt en dus ook heeft te gelden jegens het wegverkeer, zoals (de vrachtwagenchauffeur van) Renewi en diens verzekeraar TVM. Zowel vanwege de schending van deze norm als op grond van de Kelderluik-criteria heeft Captrain onrechtmatig gehandeld.

De aanhangwagen van Renewi is bij de aanrijding beschadigd geraakt en wel in die mate dat deze total loss is verklaard. Renewi heeft verder bergings- en transportkosten, onderzoekskosten en buitengerechtelijke kosten moeten maken. De totale schade op dit punt bedraagt € 5.154,75. Captrain dient deze schade te vergoeden. Verder maakt Renewi nog aanspraak op vergoeding van stilstandschade, omdat als gevolg van de aanrijding de beschadigde aanhangwagen diende te worden gerepareerd. De technische reparatieduur bedroeg tien werkdagen, de stilstandschade is door een voertuigdeskundige becijferd op

€ 1.177,82. Ook is Captrain de wettelijke rente verschuldigd.

3.6.
Captrain voert het volgende verweer.

Een rangeerdeel voert andere verlichting dan een trein, onder meer omdat er steeds materiaal wordt aan- en afgekoppeld en het rangeerdeel zich in twee richtingen beweegt. De locomotief voerde drie witte lampen en rode knipperlichten.

Artikel 31 Besluit Spoorverkeer (hierna: BS) bepaalt dat de artikelen 13 en 14 BS niet van toepassing zijn op rangeren. De machinist rangeerde binnen het spoorwegemplacement Moerdijk zodat de uitzonderingsregel van artikel 31 BS van toepassing is. Artikel 34 lid 1 BS bepaalt verder dat een (rangerende) trein tijdens het gebruik van een hoofdspoorweg uitsluitend binnen een spoorwegemplacement aan de voor- en aan de achterzijde is voorzien van tenminste een brandend wit licht. In het Handboek Spoorwegrecht wordt ten aanzien van dit artikel uiteengezet dat hiermee bedoeld wordt dat de rangerende locomotief (het ‘werkende krachtvoertuig’) aan voor- en achterzijde is verlicht. Aangekoppelde goederenwagons hoeven geen licht te voeren. Daarmee staat vast dat de goederenwagon geen verlichting hoefde te voeren. Overigens werd ook voldaan aan de vereisten van artikel 14 lid 2 BS. Captrain heeft dan ook geen wettelijke normen overtreden op grond waarvan zij onrechtmatig zou hebben gehandeld jegens Renewi.

Voor toepassing van de Kelderluik-criteria is geen plaats; art. 185 WVW is immers van toepassing. Ingevolge dat artikel is Renewi rechtstreeks aansprakelijk. Door middel van de Kelderluik-criteria is een algemene zorgvuldigheidsnorm in het leven geroepen. Toepassing van een algemene zorgvuldigheidsnorm is niet passend als voor het specifieke geval een wettelijke regeling geldt en als aan deze wettelijke regeling is voldaan. De zorgvuldigheidsnorm is al voorgeschreven en ingevuld door de wetgever. Van eigen schuld van Captrain of van overmacht aan de zijde van Renewi is geen sprake. Voor zover al sprake zou zijn van enige mate van onzorgvuldigheid aan de zijde van Captrain, valt dit in het kader van artikel 6:101 BW weg tegen het roekeloos handelen van de chauffeur. Captrain is dus niet aansprakelijk en overigens wordt de schade betwist. De schadeposten zijn niet onderbouwd en het expertiserapport is daarvoor ontoereikend.

4De beoordeling
in conventie en in voorwaardelijke reconventie:

4.1.
Vaststaat dat de chauffeur van de vrachtwagencombinatie een voorrangsfout heeft gemaakt. In artikel 15a lid 2 RVV is immers bepaald dat weggebruikers bij overwegen een spoorvoertuig laten voorgaan en dat zij daarbij de overweg geheel vrij laten.

Verder is in artikel 185 WVW bepaald dat indien een motorrijtuig waarmee op de weg wordt gereden, betrokken is bij een verkeersongeval waardoor schade wordt toegebracht aan personen of zaken, de eigenaar van het motorrijtuig verplicht is om die schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval te wijten is aan overmacht. Niet, althans onvoldoende gesteld of gebleken is dat sprake was van overmacht aan de zijde van Renewi, zodat deze uitzonderingssituatie zich in dit geval niet voordoet.

4.2.
De uitzondering van artikel 185 lid 3 WVW doet zich evenmin voor. Een trein (locomotief met wagons) valt namelijk niet onder de definitie van motorrijtuig in de zin van de Wegenverkeerswet zoals omschreven onder artikel 1 lid 1 sub c WVW: “alle voertuigen, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het voertuig zelf aanwezig dan wel door elektrische tractie met stroomtoevoer van elders, met uitzondering van fietsen met trapondersteuning”

4.3.
Op basis van deze artikelen – en in samenhang met artikel 6 WAM - zijn Renewi en TVM in beginsel aansprakelijk voor de als gevolg van de aanrijding geleden schade. Renewi en TVM hebben dit ook niet betwist, maar zij stellen zich op het standpunt dat de door Captrain gemaakte fout (namelijk dat de trein niet voorzien was van de benodigde verlichting) maakt dat Captrain volledig aansprakelijk is voor de schade. Renewi en TVM doen hiermee een beroep op eigen schuld van Captrain. Daarnaast zien zij aanleiding voor toepassing van een billijkheidscorrectie.

4.4.
Artikel 6:101 lid 1 BW geeft een regeling voor het geval dat door een benadeelde geleden schade niet slechts het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is te houden, maar ook is veroorzaakt door een gebeurtenis, die aan de benadeelde zelf is toe te rekenen. Voor het oorzakelijke verband tussen deze laatste gebeurtenis en de schade is ten minste vereist dat de schade zonder die gedraging hetzij in het geheel niet zou zijn ingetreden, hetzij lager zou zijn uitgevallen dan in werkelijkheid is geleden. Daarbij speelt ook artikel 6:98 BW een rol bij de bepaling van het causaal verband. Bij de aan de benadeelde toe te rekenen gebeurtenissen gaat het niet slechts om door de benadeelde zelf gemaakte fouten, maar ook om omstandigheden die volgens de wet en/of de verkeersopvatting voor zijn/haar risico komen. In genoemd geval wordt de schade over beide partijen verdeeld in eerste instantie naar rato van de mate waarin de aan ieder van de betrokken partijen toe te rekenen omstandigheden aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen. Het gaat, anders gezegd, om een afweging van causaliteit, welke afweging in geval van een uit een aanrijding bestaand verkeersongeval neerkomt op het bepalen van de mate van waarschijnlijkheid dat de omstandigheden aan weerszijden aan het ontstaan van de geleden schade hebben bijgedragen. De verwijtbaarheid van gedragingen aan weerszijden blijft in dit stadium van de verdeling van de schadelast buiten beschouwing. Zij kan een rol spelen bij de in tweede instantie te beantwoorden vraag of de ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden, bijvoorbeeld de ernst van het letsel, het billijk doen zijn dat de schade, in afwijking van de verdeling van de schadelast op basis van de causaliteitsafweging, anders wordt verdeeld dan wel dat de vergoedingsplicht geheel vervalt of juist geheel in stand blijft (de ‘billijkheidscorrectie’).

4.5.
Het is aan Renewi en TVM om te stellen, en bij voldoende gemotiveerde betwisting te bewijzen, dat er aan de zijde van Captrain sprake is geweest van gedragingen die hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Renewi en TVM hebben in dat kader gesteld dat de trein niet was voorzien van de benodigde verlichting.

4.6.1.
Captrain heeft toegelicht, dat de Europese Verordening (EU) 2015/995 en de daarbij gevoegde bijlage "TSI Exploitatie en verkeersleiding", naar welke regelgeving Renewi en TVM hebben verwezen, zich in de eerste plaats richten tot de lidstaten en hen de mogelijkheid bieden lokale uitzonderingen te maken. Voor Nederland is de regelgeving onder meer neergelegd in het Besluit Spoorverkeer (BS) en de Regeling Spoorverkeer (RS). Onder verwijzing naar bepalingen uit het BS en de RS, en onder overlegging van de ProRail-Netverklaring 2018 (productie 11) heeft Captrain uitgebreid toegelicht en onderbouwd, dat de spoorlijn waarover de trein reed moet worden aangemerkt als een hoofdspoorweg en dat op het Industrieterrein Moerdijk sprake is van een spoorwegemplacement in de zin van artikel 30 BS, zodat (ingevolge artikel 31 BS) de (verlichtings-)eisen van de artikelen 13 en 14 BS niet van toepassing zijn. Renewi en TVM hebben dit niet voldoende gemotiveerd betwist, zodat het als vaststaand wordt aangenomen.

Verder staat vast dat sprake is van rangeren als bedoeld in artikel 29 BS: "het op een spoorwegemplacement splitsen of opnieuw samenvoegen van treinen, dan wel in een bepaalde volgorde op een spoor of naar andere sporen manoeuvreren".

4.6.2.
Artikel 34 lid 1 BS (zoals dat luidde op 15 augustus 2018) bepaalt dat een trein tijdens het gebruik van een hoofdspoorweg uitsluitend binnen een spoorwegemplacement aan de voor- en aan de achterzijde is voorzien van tenminste een brandend wit licht. Daarbij moet onder een trein worden verstaan: een spoorvoertuig of samenstel van spoorvoertuigen (art.1 BS).

Vaststaat, dat artikel 34 lid 1 BS op de onderhavige situatie van toepassing is en dat aan de eis van tenminste één brandend wit licht aan de voorzijde van de trein niet werd voldaan.

4.6.3.
Onder verwijzing naar een passage uit het Handboek Spoorwegrecht (prod. 12 van Captrain) heeft Captrain aangevoerd, dat met de verlichtingseis van artikel 34 lid 1 BS uitsluitend wordt bedoeld dat de rangerende locomotief aan de voor- en achterzijde is verlicht en dat aangekoppelde goederenwagons geen licht hoeven te voeren.

Dit standpunt van Captrain wordt niet gevolgd. In het eerste lid van artikel 34 valt een beperking van de verlichtingseis tot uitsluitend de locomotief niet te lezen: volgens deze bepaling moet een trein, en dat is dus het samenstel van spoorvoertuigen (vgl. de definitie in artikel 1 BS) aan de voor- en achterzijde zijn voorzien van een brandend wit licht. In de betreffende passage uit het handboek wordt niet uitgelegd hoe men tot de daar verdedigde opvatting is gekomen. Een dergelijke opvatting ligt ook geenszins voor de hand: verlichting in de vorm van een brandend wit licht aan de voorzijde van een locomotief heeft geen of weinig nut als door die locomotief een aantal goederenwagons worden geduwd in plaats van getrokken. De wetgever heeft geen aanleiding gezien in artikel 34 lid 1 BS onderscheid te maken tussen de situatie waarin de wagons door de locomotief worden geduwd of getrokken, ondanks dat ook de eerste situatie (duwen) niet ongebruikelijk is op rangeerterreinen en spoorwegemplacementen. Daarom moet worden aangenomen dat de eis van tenminste een brandend wit licht aan de voor- en achterzijde in beide situaties geldt. Artikel 34 lid 1 BS schrijft dus voor, dat in het onderhavige geval de voorste goederenwagon had moeten zijn voorzien van een brandend wit licht. Omdat aan die eis niet is voldaan heeft Captrain een wettelijke (veiligheids-)norm overtreden. Dat de trein stapvoets reed en de machinist heeft geclaxonneerd doet daaraan niet af.

4.6.4.
De vraag of het ontbreken van een brandend wit licht aan de voorzijde van de voorste wagon al dan niet aan het ontstaan van de aanrijding heeft bijgedragen, is moeilijk te beantwoorden. Captrain heeft onweersproken gesteld, dat het zicht voor en rondom de overweg niet wordt gehinderd door gebouwen, beplanting of andere obstakels als de overweg vanaf de Zuidelijke Randweg wordt genaderd. Ook was, behoudens de vóór de vrachtwagencombinatie rijdende vrachtwagen, kennelijk geen ander verkeer aanwezig. Niet uitgesloten is daarom dat een van (schuin)links komend, bewegend wit licht in een overwegend donkere, "stilstaande" omgeving de aandacht van de bestuurder van de vrachtwagencombinatie zou hebben getrokken. Daarover bestaat echter te weinig zekerheid om rekening mee te kunnen houden, temeer omdat ook niet duidelijk is of de bestuurder, áls hij het bewegende witte licht zou hebben zien aankomen, nog tijdig vóór de overweg had kunnen remmen. De vrachtwagencombinatie kwam uit een bocht vanaf de Zuidelijke Randweg de Orionweg op en passeerde eerst de met knipperlichten beveiligde overweg voordat hij na ongeveer 70 meter (vanaf de bocht gemeten) bij de onbewaakte overweg kwam. Vaststaat, dat de chauffeur ter plaatse van de overweg minimaal 35 à 40 km per uur reed en gesteld noch gebleken is, dat hij vóór de overweg op enigerlei wijze snelheid heeft geminderd of geremd. Naar eigen zeggen heeft de treinmachinist (die op de rangeertrede van de voorste wagon stond en de trein radiografisch bestuurde) nog geclaxonneerd, geschreeuwd en gebaren gemaakt (productie 3 van Captrain), maar ook dat is door de bestuurder van de vrachtwagencombinatie blijkbaar niet opgemerkt.

4.6.5.
Renewi en TVM hebben nog aangevoerd dat de kans op ongevallen bij een onbewaakte spoorwegovergang zeer groot is, en dat een vrachtwagenchauffeur niet altijd bedacht zal zijn op naderende treinen, maar dat bevestigt juist de ernst van de door de chauffeur gemaakte voorrangsfout. Er zijn nu eenmaal in Nederland (en met name ook op industrieterreinen) nog steeds onbewaakte spoorwegovergangen. Van de chaufffeur kon en mocht worden verwacht dat hij de spoorwegovergang met andreaskruis en waarschuwingsbord zou opmerken, zijn snelheid zou aanpassen en zou controleren of hij veilig de overgang kon oversteken. Dat heeft hij niet gedaan. Het ongeval is geheel, dan wel in overwegende mate, het gevolg van deze aan de chauffeur toe te rekenen verkeersfout. Indien hij (tijdig) vaart had geminderd en goed had gekeken, is aannemelijk dat hij de stapvoets aankomende trein, waarbij de machinist nog claxonneerde, schreeuwde en visuele signalen gaf, had opgemerkt.

4.6.6.
De slotsom is dat het ongeval hoofdzakelijk is veroorzaakt doordat de vrachtwagenchauffeur niet is gestopt bij de overgang en dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat het schenden van de verlichtingsnorm door Captrain in relevante mate heeft bijgedragen aan het ontstaan van de aanrijding. Het beroep op eigen schuld aan de zijde van Captrain wordt daarom verworpen.

4.7.
Vervolgens wordt toegekomen aan de vraag of de zogenoemde billijkheidscorrectie een andere verdeling van de schade eist. Voor toepassing van deze correctie moet het gaan om de aanwezigheid van specifieke, individuele factoren die tot gevolg hebben dat de billijkheid in dit concrete geval een andere verdeling eist dan de uitkomst van de beoordeling op basis van de causaliteit. Daarbij moet rekening worden gehouden met de ernst en de mate van verwijtbaarheid van de over en weer gemaakte fouten en met alle andere omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het letsel en het al dan niet verzekerd zijn van partijen.

Gelet op de ernst en verwijtbaarheid van de verkeersovertreding van de bestuurder van de vrachtwagencombinatie, terwijl onvoldoende is gebleken dat de fout van Captrain aan het ontstaan van de aanrijding heeft bijgedragen, is er geen plaats voor een nadere billijkheidscorrectie. Relevante feiten of omstandigheden die dat zouden kunnen rechtvaardigen en niet hierboven al zijn besproken, zijn niet gesteld of gebleken. Dit betekent dat Renewi en TVM 100% van de schade van Captrain moeten vergoeden. De hoogte van de factuur, zoals door Captrain overgelegd als productie 10, is door Renewi en TVM niet weersproken. De gevorderde hoofdsom komt daarmee voor toewijzing in aanmerking. De wettelijke rente is door Renewi en TVM evenmin weersproken, zodat deze ook wordt toegewezen.

4.8.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal - mede gelet op de aanbevelingen van het zogeheten "Rapport BGK-integraal" - worden afgewezen. Captrain heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer hebben omvat dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan Captrain vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.

4.9.
De voorwaarde voor de voorwaardelijk ingestelde tegenvorderingen is gelet op het bovenstaande niet in vervulling gegaan. Aan bespreking van deze tegenvorderingen wordt daarom niet toegekomen.

4.10.
Renewi en TVM worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in deze procedure toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de 15e dag nadat Renewi en TVM schriftelijk tot betaling van deze kosten zijn aangemaand. ECLI:NL:RBOBR:2020:2359