Overslaan en naar de inhoud gaan

En-bloc clausuale exit? door mr. T.J. Dorhout Mees op 19-02-2015 op nysingh.nl

En-bloc clausuale exit? door mr. T.J. Dorhout Mees op 19-02-2015 op nysingh.nl

Sinds jaar en dag plegen verzekeraars in hun polissen te bedingen, dat zij de verzekeringsovereenkomst voor een bepaalde groep van verzekerden eenzijdig kunnen wijzigen gedurende de looptijd van de verzekering. De zogenaamde “en-bloc clausule”. In het nieuwe verzekeringsrecht is aan dit verschijnsel ook aandacht besteed, waarbij dergelijke clausules wel zijn toegestaan, maar aan het beroep op een dergelijke wijzigingsbevoegdheid eisen worden gesteld.

Zie lid 4 van artikel 7:940 BW:
“Indien de verzekeraar de voorwaarden van de overeenkomst ten nadele van de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde wijzigt, is de verzekeringnemer gerechtigd de overeenkomst op te zeggen tegen de dag waarop de wijziging ingaat, en in ieder geval gedurende één maand nadat de wijziging hem is meegedeeld.”

In lid 5 is vervolgens die bevoegdheid tot wijzigen niet toegekend als sprake is van een persoonsverzekering en de wijziging plaatsvindt op grond van een verzwaring van het gezondheidsrisico van degene wiens gezondheid is verzekerd. De gedachte achter die laatste beperking is, dat een verzekerde bij een persoonsverzekering nu juist belang heeft bij een ongewijzigd voortzetten van de verzekering, zeker als zijn gezondheid verslechtert en hij dus met de “bevoegdheid” om de polis op te zeggen van de regen in de drup komt, omdat hij met die verslechterde gezondheid zijn risico onder redelijke voorwaarden niet bij een andere verzekeraar zal kunnen verzekeren.

Artikel 7:940 BW regelt de duur van de verzekeringsovereenkomst. Naast de bepaling van lid 4 is daarbij onder meer een regeling getroffen voor de ook in polissen regelmatig bedongen bevoegdheid van verzekeraars om de overeenkomst tussentijds op te zeggen. Lid 3 van artikel 7:940 BW regelt onder meer dat een verzekeraar die bevoegdheid om tussentijds op te zeggen op in de overeenkomst vermelde gronden slechts heeft, als die gronden van dien aard zijn dat de gebondenheid aan de overeenkomst niet meer van de verzekeraar kan worden gevergd. Die laatste beperking is pas op het allerlaatste moment in de wet gekomen. De toelichting vermeldt daar onder meer over, dat de verzekeraar zorgvuldig zou moeten afwegen of de omstandigheden voldoende ernstig zijn om opzegging te rechtvaardigen en dat hij moet nagaan of in redelijkheid geen minder ingrijpende maatregel kan worden gevonden die evenzeer recht doet aan de belangen van beide partijen.

Deze beperking aan het gebruik maken van het recht op tussentijdse opzegging koppelt de wet niet (ook) aan gebruik van de en-bloc clausule. Inmiddels is er een aantal rechterlijke uitspraken dat wijst op een tendens om ook aan de bevoegdheid de overeenkomst tussentijds te wijzigen, zwaardere eisen te stellen. 

Zie recente uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 3 september 2014 (C/05/248895/HZ ZA 13-158), waarin een vijfjarige polis voor een aansprakelijkheidsverzekering van agrariërs aan de orde was, waaronder onder meer aansprakelijkheid voor schade voortvloeiend uit asbest is gedekt. De verzekeraar had met een beroep op de en-bloc clausule de verzekerden van langer lopende polissen laten weten dat de dekking voor asbestschade zou komen te vervallen. De rechtbank overweegt dat noch in de parlementaire geschiedenis van artikel 7:940 lid 4 BW, noch in het artikel zelf, aanknopingspunten zijn te vinden voor de stelling van de agrariërs dat de verzekeraar niet bevoegd zou zijn om te bedingen dat zij gedurende de looptijd van de verzekering de dekking kan beperken. Wel vindt de rechtbank dat de uitoefening van die bevoegdheid zijn begrenzing kent in artikel 3:13 lid 1 BW. Verzekerden zouden door de wijziging van de voorwaarden in grote financiële problemen kunnen komen en zelfs in staat van faillissement kunnen raken. Daarom was de rechtbank van oordeel dat er zwaarwegende feiten en omstandigheden aan de zijde van de verzekeraar moeten zijn om een dergelijke ingreep te kunnen rechtvaardigen. De rechtbank overweegt onder meer dat de door de verzekeraar geconstateerde forse toename van asbestclaims niet tot gevolg heeft dat de situatie voor de verzekeraar zo ernstig was dat deze kon stellen dat haar vermogenspositie zodanig was, dat het niet langer verantwoord was om op de lopende polissen het asbestrisico te handhaven. De rechtbank wees het beroep van de verzekeraar op de en-bloc clausule daarom af. 

Ook in een eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (kort geding) speelde de vermogenspositie van de verzekeraar een rol (Rechtbank Amsterdam, 30 oktober 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:7138). Ook daar had verzekeraar zich op een en-bloc bepaling beroepen, waarbij de voorzieningenrechter overwoog:

“Als uitgangspunt wordt genomen dat de aard van de verzekeringsovereenkomst, waarbij het afdekking van risico’s voor de verzekerde centraal staat, met zich brengt dat de verzekeraar van een eenzijdige bevoegdheid tot het verhogen van premie slechts onder zeer bijzondere omstandigheden gebruik mag maken.”

De voorzieningenrechter kwam tot het oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was om de premie met toepassing van de en-bloc clausule eenzijdig te verhogen, waarbij een rol speelde dat het voor rekening en risico van de verzekeraar als professionele marktpartij komt, dat zij haar eigen risico’s niet goed heeft ingeschat, waardoor ze met tegenvallende resultaten in haar portefeuille wordt geconfronteerd. Voorts was ook niet gebleken dat de solvabiliteit van de verzekeraar door de tegenvallende resultaten in ernstige mate werd bedreigd. 

Het lijkt er dus op dat inmiddels ook voor een beroep op de en-bloc clausule de eis moet worden gesteld dat de redenen voor het beroep op de en-bloc clausule van dien aard moeten zijn, dat gebondenheid aan het ongewijzigd voortzetten van de overeenkomst niet van de verzekeraar kan worden gevergd. Bij grote verzekeraars zal daar niet snel sprake van zijn. Het lijkt er daarom op dat het nut van de en-bloc clausule beperkt is en alleen voor kleine (vaak onderlinge) verzekeraars in bijzonder sprekende gevallen nog enige zin kan hebben. www.nysingh.nl, met dank aan Recht.nl voor de verwijzing