GHSHE 300424 AOV is geen zuivere sommenverzekering nu inkomsten uit ander dan verzekerde beroep in mindering komen op uitkering;
- Meer over dit onderwerp:
GHSHE 300424 AOV is geen zuivere sommenverzekering nu inkomsten uit ander dan verzekerde beroep in mindering komen op uitkering;
- bepaling alg. voorwaarden m.b.t. reis Spanje- Nederland t.b.v. heronderzoek niet onredelijk bezwarend
3De beoordeling
3.1
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1
[appellant] heeft op 2 november 2010 via intermediair de onderlinge waarborg maatschappij Onderlinge Verzekering Maatschappij ZLM U.A. (hierna: ZLM) een beroepsarbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij De Zeeuwse. Deze verzekeringsovereenkomst (hierna: AOV), is ingegaan op 11 november 2010.
3.1.2
De Algemene Voorwaarden 2008 Zelfstandig Verzekerd (hierna: algemene voorwaarden) zijn van toepassing op de AOV. Deze luiden, voor zover van belang, als volgt
“(…) 1.5. Arbeidsongeschiktheid
Van arbeidsongeschiktheid is uitsluitend sprake indien er in directe relatie tot ziekte of ongeval objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan, waardoor de verzekerde voor ten minste 25 procent ongeschikt is tot het verrichten van de op het polisblad vermelde werkzaamheden, zoals dat voor deze beroepswerkzaamheden in de regel en redelijkerwijs kan worden verlangd. Vanaf het tweede jaar van arbeidsongeschiktheid wordt daarbij tevens rekening gehouden met mogelijkheden voor aanpassing in werk en werkomstandigheden en de daarmee verband houdende taakverschuiving binnen het eigen beroep/bedrijf.
De Maatschappij stelt het bestaan van deze stoornissen vast aan de hand van door de Maatschappij aangewezen deskundigen.
(…)
1.11
Jaarinkomen
Tot het jaarinkomen wordt conform de Wet op de inkomstenbelasting gerekend:
voor de zelfstandige: de belastbare winst uit de onderneming vermeerderd met de ondernemersaftrek;
(…)
Artikel 2 Strekking van de verzekering
Deze verzekering heeft tot doel periodieke uitkering te verlenen bij derving van inkomen door de verzekerde ten gevolge van zijn arbeidsongeschiktheid uitsluitend in de hoedanigheid van zelfstandig ondernemer, beroepsbeoefenaar of meewerkend echtgenoot.
(…)
Artikel 13 Recht op uitkering wegens arbeidsongeschiktheid na beëindiging van de verzekering
13.1
Indien de verzekering hetzij door de verzekeringnemer, hetzij door de Maatschappij wordt beëindigd geschiedt dit onverminderd de rechten ter zake van reeds ingetreden arbeidsongeschiktheid voor zover de na de beëindiging bestaande arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een reeds voor het beëindigen ingetreden ziekte respectievelijk overkomen ongeval.
13.2
Indien de verzekering eindigt of wordt beëindigd wegens de in de artikelen 9.2, 10.2, en 12 genoemde redenen dan wel wordt ontbonden in verband met het niet dan wel niet tijdig betalen van de premie, dan vervallen alle rechten ter zake van reeds ingetreden arbeidsongeschiktheid met ingang van de beëindigingsdatum.
13.3
Een wijziging in de mate van arbeidsongeschiktheid die is vastgesteld na de beëindigingsdatum van deze verzekering wordt alleen in aanmerking genomen voor zover deze leidt tot indeling in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse.
(…)
Artikel 14 Verplichtingen bij arbeidsongeschiktheid, ongeval en Critical Illness
14.1
De verzekerde is verplicht in geval van een arbeidsongeschiktheid, ongeval of een Critical Illness:
a. zich direct onder behandeling van een in Nederland gevestigde en bevoegde arts testellen en al het mogelijke te doen om zijn herstel te bevorderen en alles na te laten wat zijn herstel kan vertragen of verhinderen;
(…)
c. zich desgevraagd op kosten van de Maatschappij door een door de Maatschappij aan te wijzen arts te laten onderzoeken en deze alle gewenste inlichtingen te verstrekken, respectievelijk zich voor onderzoek te laten opnemen in een door de Maatschappij aan te wijzen ziekenhuis of andere medische instelling;
(…)
14.3
Aan de verzekering kunnen geen rechten worden ontleend indien de verzekerde of verzekeringnemer één of meer van bovenstaande verplichtingen niet of niet tijdig is nagekomen en daardoor de belangen van de Maatschappij heeft geschaad. Elk recht op uitkering komt te vervallen indien de verzekerde of verzekeringnemer de bovengenoemde verplichtingen niet of niet tijdig is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, tenzij de misleiding het verval van het recht niet rechtvaardigt.
(…)
Artikel 16 Uitkeringen
16.1
Mits verzekerde arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 1.5 voorziet deze verzekering in een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid.
(…)
Artikel 20 Omvang van de uitkering
20.1
Met inachtneming van het elders in deze polisvoorwaarden en op het polisblad bepaalde bedraagt de uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van:
25 tot 30%: 30% van de verzekerde jaarrente;
(…)
80 t/m 100%: 100% van de verzekerde jaarrente.
20.2
Maximale omvang
De maximale omvang van de dekking en uitkering bedraagt maximaal 100%, in het eerste jaar van arbeidsongeschiktheid, of maximaal 80%, in het tweede en de daarop volgende jaren van arbeidsongeschiktheid, van het gemiddelde jaarinkomen van de drie kalenderjaren voorafgaand aan de aanvang van de arbeidsongeschiktheid. Op de maximale uitkering worden uitkeringen uit hoofde van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsdekkingen en elders lopende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in mindering gebracht.
(…)
Artikel 21 Einde van de uitkering
De uitkering eindigt:
a. op de dag waarop de verzekerde niet meer arbeidsongeschikt is in de zin van deze polis;
b. per de eerste dag van de maand volgend op de maand, waarin verzekerde de overeengekomen eindleeftijd heeft bereikt;
c. in geval van overlijden van de verzekerde: na 1 maand te rekenen vanaf het moment van overlijden. Indien de verzekerde tevens verzekeringnemer was, geschieden de uitkeringen na overlijden aan de echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner van verzekerde dan wel aan de partner met wie verzekerde duurzaam samenwoonde en bij het ontbreken hiervan aan de erfgenamen van verzekerde;
d. op de dag waarop deze verzekering eindigt, onverminderd het in artikel 13 bepaalde;
e. indien de Maatschappij een beroep doet op het bepaalde in artikel 14.3.
Elk recht op uitkering vervalt, indien de verzekeringnemer of de verzekerde opzettelijk onjuiste gegevens verstrekt of laat verstrekken.
(…)
Artikel 22 Inkomen uit ander beroep tijdens arbeidsongeschiktheid
Indien gedurende de arbeidsongeschiktheid inkomen wordt verkregen doordat buiten het eigen bedrijf een ander beroep dan het verzekerde beroep wordt uitgeoefend, zal dit inkomen geheel of gedeeltelijk in mindering worden gebracht op de uitkering uit hoofde van de onderhavige verzekering.
Het buiten het eigen bedrijf uitoefenen van een ander beroep dan het verzekerde beroep kan alleen plaatsvinden met schriftelijke toestemming van de Maatschappij en mag de mate van arbeidsongeschiktheid in het verzekerde beroep niet verergeren en de mogelijkheden tot herstel of re-integratie niet belemmeren. (…)”.
3.1.3
[appellant] heeft het formulier “Model opgaaf gegevens voor de loonheffingen” van De Zeeuwse ingevuld en op 22 september 2012 ondertekend. Dit formulier vermeldt, voor zover van belang: “(…) In de meeste situaties zijn wij verplicht loonheffingen in te houden op uw uitkering. Loonheffingen is de verzamelnaam voor loonbelasting/premie volksverzekeringen en de Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Voor de inhouding moeten wij uw persoonlijke gegevens registreren. Met dit formulier geeft u deze gegevens op. Verder geeft u aan of u wilt dat wij de loonheffingskorting toepassen. Wij houden dan minder loonbelasting/ premie volksverzekeringen in op uw uitkering. (…)”.
3.1.4
[appellant] ontvangt vanaf 26 november 2012 een uitkering onder de AOV op basis van 100% beroepsarbeidsongeschiktheid in verband met reumatische klachten.
3.1.5
[appellant] heeft zijn bedrijfsactiviteiten per 12 april 2013 gestaakt.
3.1.6
In december 2013 heeft [appellant] de Nederlandse belastingdienst om toestemming verzocht de inhouding van loonheffingen op zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering achterwege te laten vanwege zijn verhuizing naar België. De belastingdienst heeft deze toestemming bij brief van 20 januari 2014 verleend. De Zeeuwse heeft bij brief van 24 februari 2014 aan [appellant] bevestigd dat de uitkering vanaf dat moment bruto aan hem zal worden overgemaakt.
3.1.7
Tussen [appellant] en de Belgische belastingdienst is in 2014 een discussie ontstaan over belastbaarheid van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Het Hof van Beroep Antwerpen heeft op 26 mei 2020 bepaald dat de uitkeringen kwalificeren als een naar Belgisch recht belastbaar pensioen.
3.1.8
[appellant] heeft in oktober 2016 aan De Zeeuwse doorgegeven dat hij naar Nederland is verhuisd. De Zeeuwse heeft hem in reactie hierop verzocht het bij die reactie gevoegde ‘formulier loonheffing’ in te vullen.
3.1.9
Op 7 april 2017 heeft [appellant] ZLM aansprakelijk gesteld voor het feit dat er onvoldoende verzekeringsdekking tot stand is gekomen.
ZLM heeft aansprakelijkstelling van de hand gewezen.
3.1.10
Tussen [appellant] en De Zeeuws heeft overleg plaatsgevonden over een mogelijke afkoop van de polis. Daaromtrent is tussen partijen geen overeenstemming bereikt.
3.1.11
[appellant] is voornemens om naar Spanje te verhuizen, waar hij een Bed & Breakfast wil gaan exploiteren.
3.2.1
In eerste aanleg had [appellant] zowel De Zeeuwse als ZLM gedagvaard en tegen beiden vorderingen ingesteld. Daar ZLM in hoger beroep geen partij is en, naar [appellant] ter zitting in hoger beroep nader heeft toegelicht, de vorderingen in eerste aanleg voor zover niet opgenomen onder de gewijzigde eis in hoger beroep vervallen, geeft het hof het gevorderde in eerste aanleg niet weer. Het hof verwijst daarvoor naar het vonnis waarvan beroep en volstaat met de weergave van het gevorderde in hoger beroep hierna onder 3.3.
3.2.2
De Zeeuwse heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.3
In het tussenvonnis van 25 mei 2022 heeft de rechtbank een mondelinge behandeling gelast.
3.2.4
Bij eindvonnis van 1 maart 2023, waarvan beroep, heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen. [appellant] is in de proceskosten aan de zijde van De Zeeuwse en ZLM veroordeeld.
3.3
In hoger beroep heeft [appellant] drie grieven gericht tegen het vonnis waarvan beroep. [appellant] heeft zijn eis gewijzigd en geconcludeerd tot, uitvoerbaar bij voorraad, vernietiging van het beroepen vonnis en tot:
Primair:
1. te verklaren voor recht dat artikel 13 van de AVBV inhoudt dat indien [appellant] de verzekering beëindigt hij het recht op zijn beroepsarbeidsongeschiktheidsuitkeringen blijft houden zonder dat de bijzondere voorwaarden en algemene voorwaarden zelfstandig verzekerd 2008 op hem van toepassing zijn, behalve artikel 21 van de AVBV;
Subsidiair:
2. artikel 14 van de AVBV te vernietigen, omdat deze bepaling onredelijk bezwarend is voor [appellant] althans dat deze bepaling buiten toepassing dient te worden verklaard omdat het artikel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is;
3. artikel 22 van de AVBV te vernietigen, omdat deze bepaling onredelijk bezwarend is voor [appellant] althans dat deze bepaling buiten toepassing dient te worden verklaard, omdat het artikel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is;
Zowel primair als subsidiair :
4. De Zeeuwse te veroordelen in de proceskosten van beide instanties en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
5. De Zeeuwse te veroordelen om aan [appellant] te voldoen alle bedragen die [appellant] op grond van het vonnis van de rechtbank waarvan beroep aan De Zeeuwse heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van de dag van de betaling van dat bedrag door [appellant] aan De Zeeuwse tot aan de dag der algehele voldoening.
3.4
Bij memorie van antwoord heeft De Zeeuwse geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep en afwijzing van de vorderingen van [appellant] en tot, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [appellant] in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening.
Eiswijziging
3.5
De Zeeuwse heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellant] . Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
De grieven
3.6.1
Met grief 2 betoogt [appellant] dat de rechtbank de aard van de verzekering heeft miskend door te oordelen dat de AOV geen zuivere sommenverzekering betreft. Volgens [appellant] is sprake van een sommenverzekering en betaalde hij daar ook premie voor. [appellant] heeft zijn inkomen uit het beroep vloerenlegger verzekerd. Zolang hij dit beroep niet kan uitoefenen omdat hij arbeidsongeschikt is voor dit beroep met taakverschuivingen, dient De Zeeuwse het verzekerde inkomen uit te betalen. [appellant] mag andere beroepen buiten zijn eigenbedrijf uitoefenen zonder dat dat ten koste gaat van zijn uitkering van De Zeeuwse. Artikel 22 van de AVBV druist daar tegen in, daar [appellant] ingevolge artikel 22 AVBV schriftelijk toestemming dient te vragen of hij een Bed & Breakfast mag uitoefenen en het inkomen uit Bed & Breakfast aan De Zeeuwse dient af te dragen tot aan het verzekerde bedrag. Artikel 22 AVBV is daarom, gelet op de aard en inhoud van de AOV, onredelijk bezwarend en dient, aldus [appellant] , te worden vernietigd, op grond van artikel 6:233 onder a BW, dan wel subsidiair niet van toepassing te worden verklaard, omdat het gevolg van dat artikel in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
3.6.2
Grief 2 faalt. Artikel 7:964 BW luidt:
“Sommenverzekering is de verzekering waarbij het onverschillig is of en in hoeverre met de uitkering schade wordt vergoed. Zij is slechts toegelaten bij persoonsverzekering en bij verzekeringen welke daartoe bij algemene maatregel van bestuur, zonodig binnen daarbij vast te stellen grenzen, zijn aangegeven.”
[appellant] heeft, naar de rechtbank heeft geoordeeld en waartegen geen grief is gericht, het recht op een uitkering indien is vastgesteld dat hij arbeidsongeschikt is. Uit artikel 22 van de algemene voorwaarden bij de AOV blijkt dat het, anders dan zoals opgenomen in artikel 7:964 BW, niet onverschillig is of en in hoeverre met de uitkering schade wordt vergoed.
Ingevolge artikel 22 van de algemene voorwaarden wordt inkomen dat “(…) wordt verkregen doordat buiten het eigen bedrijf een ander beroep dan het verzekerde beroep wordt uitgeoefend (…)” geheel of gedeeltelijk in mindering gebracht op de uitkering uit hoofde van de onderhavige AOV. Anders dan [appellant] betoogt is artikel 22 van de algemene voorwaarden niet in strijd met de aard en inhoud van de AOV, omdat, naar [appellant] betoogt, sprake zou zijn van een sommenverzekering, maar bepaalt artikel 22 van de algemene voorwaarden mede de aard van de AOV, in die zin dat deze niet als zuivere sommenverzekering kan worden gekwalificeerd (vgl. Hoge Raad 3 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD5828). Dat de AOV ondanks het bepaalde in artikel 22 van de algemene voorwaarden toch een zuivere sommenverzekering zou zijn, of dat [appellant] dat, mede gelet op de algemene en/of bijzondere polisvoorwaarden (in onderling verband), in redelijkheid heeft mogen begrijpen, heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd.
Voor het geval [appellant] beoogt te betogen dat artikel 22 van de algemene voorwaarden niet past bij de aard en inhoud van de beroepsarbeidsongeschiktheidsverzekering, omdat dat artikel ziet op de situatie waarin passende arbeid is verzekerd, gaat dat betoog niet op. Voor de beoordeling van de uitkeringsplicht dient gekeken te worden naar de arbeidsongeschiktheid van [appellant] voor het uitoefenen van zijn verzekerde beroep als vloerenlegger. Dat artikel 22 van de algemene voorwaarden bepaalt dat inkomsten verkregen uit een ander dan het verzekerde beroep in mindering op de uitkering kunnen worden gebracht, maakt niet dat geen sprake meer is van een beroepsarbeidsongeschiktheidsverzekering. De Zeeuwse heeft, onbetwist, betoogd dat het voordeel van een beroepsarbeidsongeschiktheidsverzekering daarin is gelegen dat [appellant] in beginsel een uitkering ontvangt zolang hij ongeschikt is voor het uitoefenen van het verzekerde beroep en dat [appellant] ingeval van een verzekering voor passende arbeid geen uitkering zou ontvangen indien hij geschikt zou zijn om een ander beroep uit te oefenen, dan het beroep waarin hij arbeidsongeschikt is geworden, maar hij daarin geen werk zou kunnen vinden.
Het voorgaande betekent dat [appellant] zich met een beroepsarbeidsongeschiktheidsverzekering in een betere uitkeringspositie bevindt, omdat [appellant] indien hij geen werk kan vinden in een beroep dat hij wel zou kunnen uitoefenen toch een uitkering krijgt. Zonder nadere toelichting die [appellant] niet heeft gegeven valt niet in te zien dat verzekering van beroepsarbeidsongeschiktheid er aan in de weg staat dat, indien [appellant] wel inkomsten kan genereren uit de exploitatie van een Bed & Breakfast, deze inkomsten in mindering op zijn uitkering zouden mogen worden gebracht. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat naar hiervoor is geoordeeld geen sprake is van een zuivere sommenverzekering.
Bij het voorgaande komt dat [appellant] geen grief heeft gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat niet kan worden geoordeeld dat artikel 22 van de algemene voorwaarden niet van toepassing is op de exploitatie van een Bed & Breakfast, omdat met de exploitatie van een Bed & Breakfast een beroep wordt uitgeoefend.
Gelet op het voorgaande heeft [appellant] , die geen nadere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden heeft aangevoerd, onvoldoende onderbouwd dat het gevolg van toepassing van artikel 22 van de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is en dat dat artikel daarmee vernietigbaar is als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW, dan wel dat het gevolg van artikel 22 van de algemene voorwaarden in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en dat dat artikel daarom buiten toepassing dient te worden verklaard. Het hof merkt op dat [appellant] de betekenis van de door hem gebruikte afkorting AVBV in zijn vorderingen, niet heeft geduid. Naar het hof begrijpt heeft hij daarmee algemene voorwaarden en bijzondere voorwaarden bedoeld. Wat daar ook van zij, [appellant] heeft evenmin voldoende onderbouwd dat hij, mede gelet op de algemene voorwaarden en bijzondere voorwaarden (in onderling verband), in redelijkheid heeft mogen begrijpen dat de AOV meebracht dat zijn inkomsten uit Bed & Breakfast niet in mindering op zijn uitkering zouden kunnen worden gebracht. Gelet op de onvoldoende onderbouwing door [appellant] is bewijslevering niet aan de orde.
Het betoog van [appellant] dat, naar het hof begrijpt, inkomsten die hij uit een ander beroep genereert door De Zeeuwse niet in mindering op de uitkering van [appellant] voor zijn beroep van vloerenlegger mogen worden gebracht, omdat [appellant] voor zijn beroepsarbeidsongeschiktheidsverzekering een premie heeft betaald die hoger is dan een premie voor een verzekering die op passende arbeid ziet, gaat evenmin op. [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat gelet op de premie die hij betaalde geen inkomsten uit een ander beroep op zijn uitkering uit beroepsarbeidsongeschiktheidsverzekering in mindering mochten worden gebracht. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor is geoordeeld over de betere uitkeringspositie waarin [appellant] met een beroepsarbeidsongeschiktheidsverzekering verkeert.
3.6.3
Met grief 1 betoogt [appellant] dat artikel 14.1 a en c en artikel 14.3 AVBV onredelijk bezwarend zijn en dat artikel 14 AVBV op grond van artikel 6:233 onder a BW dient te worden vernietigd. Artikel 14 AVBV ziet op herstel en de gevolgen van het niet nakomen van verstrekking van gegevens voor de beoordeling van herstel. [appellant] heeft zijn bedrijf per 12 april 2013 met goedkeuring van De Zeeuwse laten uitschrijven. [appellant] is gecontra-indiceerd, hij kan nu en in de toekomst geen werkzaamheden verrichten als vloerlegger. Daarmee hebben de bepalingen van genoemd artikel 14 AVBV hun werking verloren. Het is onredelijk bezwarend dat [appellant] , die naar Spanje wil verhuizen, zich te pas en te onpas door een Nederlandse arts moet laten onderzoeken, terwijl de uitkomst al vast staat en [appellant] daarvoor een zeer belastende vliegreis moet maken.
Voorts, zo betoogt [appellant] , is de rechtbank buiten de rechtsstrijd getreden door te oordelen, dat het voor [appellant] bezwaarlijk wordt om eens per drie jaar naar een arts te reizen die De Zeeuwse aanwijst, niet maakt dat het artikel onredelijk bezwarend is. In de AOV staat nergens dat [appellant] slechts eenmaal in de drie jaar zou mogen worden opgeroepen. [appellant] kan te allen tijde worden opgeroepen voor onderzoeken, waarbij de uitkomst al vast staat.
Subsidiair betoogt [appellant] dat de gevolgen van artikel 14 AVBV, op grond van artikel 6:248 BW, buiten toepassing moeten worden gesteld.
3.6.4
Het hof oordeelt als volgt. In het licht van het betoog van De Zeeuwse, dat zij belang blijft houden bij een onderzoek door een Nederlandse verzekeringsarts een maal per drie jaar, omdat de uitkomst van het onderzoek niet vast staat, daar er mogelijk nieuwe ontwikkelingen zijn op het gebied van medicijnen en/of behandelmethoden, heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat artikel 14 van de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend voor hem is. Dat [appellant] om een arts in Nederland te bezoeken een zeer belastende vliegreis - ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] nader toegelicht dat het geen vliegreis maar een autoreis betreft, omdat hij niet vliegt - moet maken, maakt niet dat artikel 14 onredelijk bezwarende gevolgen voor hem heeft. Ook niet indien de autoreis zeer belastend zou zijn. Het betoog van [appellant] dat er in Spanje ook goede artsen zijn, maakt evenmin dat het gevolg van artikel 14 van de algemene voorwaarden, dat [appellant] een in Nederland gevestigde arts moet bezoeken, onredelijk bezwarend voor [appellant] is. Dat artikel 14 van de algemene voorwaarden mogelijk voor [appellant] het nadeel heeft dat hij een zeer belastende (auto)reis moet maken, maakt, zonder nadere toelichting die [appellant] niet heeft gegeven, niet dat de belangenverhouding tussen hem en De Zeeuwse onevenwichtig is. De rechtbank is niet buiten de rechtsstrijd van partijen getreden door te oordelen, dat de omstandigheid dat het voor [appellant] bezwaarlijk wordt om eens per drie jaar naar een arts te reizen die De Zeeuwse aanwijst, niet maakt dat het artikel onredelijk bezwarend is. Dat [appellant] op grond van artikel 14.1 onder c, naar [appellant] stelt, desgevraagd kan worden opgeroepen voor onderzoek doet daar niet aan af. Gesteld noch gebleken is dat artikel 14 van de algemene voorwaarden er toe leidt dat De Zeeuwse [appellant] met onredelijke frequentie aan een onderzoek heeft dan wel zal laten onderwerpen.
Aan zijn beroep op artikel 6:248 BW legt [appellant] geen nadere omstandigheden ten grondslag die maken dat een beroep op artikel 14 van de algemene voorwaarden door De Zeeuwse naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dat in het onderhavige geval sprake zou zijn van vrije arts keuze is in het licht van de betwisting daarvan door De Zeeuwse door [appellant] niet voldoende onderbouwd.
Dat, mede gelet op de algemene en bijzondere voorwaarden (in onderling verband), anders zou moeten worden geoordeeld is door [appellant] niet onderbouwd. Bewijslevering is dan niet aan de orde. Grief 1 faalt.
3.6.5
Met grief 3 betoogt [appellant] dat hij in eerste aanleg ten onrechte in de proceskosten van ZLM en De Zeeuwse is veroordeeld.
3.6.6
Het hof oordeelt als volgt. Omdat ZLM in hoger beroep geen partij is kan de veroordeling van [appellant] in de eerste aanleg in de proceskosten van ZLM in hoger beroep niet worden beoordeeld. In zoverre faalt grief 3.
Het hof zal de veroordeling van [appellant] in de eerste aanleg in de proceskosten van De Zeeuwse, beoordelen na de vordering van [appellant] betreffende artikel 13 van de algemene voorwaarden te hebben beoordeeld.
3.6.7
Bij memorie van grieven betoogt [appellant] dat hij een beroep op artikel 13 van de AVBV wenst te doen, maar dat hij de consequenties van dat artikel niet kan overzien en dat De Zeeuwse zich op het standpunt stelt dat de bijzondere voorwaarden en, naar het hof begrijpt, de algemene voorwaarden van kracht blijven als [appellant] een beroep op artikel 13 AVBV doet. Volgens [appellant] dient artikel 13 van de AVBV aldus te worden uitgelegd dat de verzekeringsovereenkomst door [appellant] door opzegging, als bedoeld in artikel 7:940 lid 2 BW, kan worden beëindigd, na welke beëindiging de bijzondere en algemene voorwaarden, met uitzondering van artikel 21 van de AVBV, vervallen, terwijl [appellant] zijn recht op uitkering behoudt. Bij de uitleg van artikel 13 van de AVBV dient, volgens [appellant] , naar de taalkundige uitleg van die bepaling te worden gekeken. Ook tijdens het gesprek tussen De Zeeuwse en [appellant] op 14 mei 2018 is, zo betoogt [appellant] , door De Zeeuwse erkend dat de uitkering van [appellant] in stand blijft als hij een beroep doet op artikel 13 van de AVBV.
3.6.8
Aan [appellant] kan worden toegegeven dat het het meest voor de hand ligt om bij de uitleg van artikel 13 van de algemene voorwaarden groot gewicht toe te kennen aan de taalkundige betekenis van de gekozen woorden, in het licht van de overige formuleringen in de overeenkomst, omdat, naar niet tussen partijen in geschil is, artikel 13 een bepaling in de algemene voorwaarden betreft, en gesteld noch gebleken is dat partijen daarover hebben onderhandeld. Dat betekent evenwel niet dat aan artikel 13 van de algemene voorwaarden de betekenis kan worden toegekend die [appellant] voorstaat en evenmin dat [appellant] dat artikel in redelijkheid zo heeft mogen begrijpen. De tekst van dat artikel biedt daarvoor geen aanknopingspunten, ook niet in onderling verband beschouwd met de overige algemene voorwaarden. Daaraan doet niet af dat [appellant] , naar hij stelt, niet is bijgestaan door een jurist. Artikel 13 van de algemene voorwaarden ziet op behoud van rechten ter zake van reeds ingetreden arbeidsongeschiktheid in geval van beëindiging van de AOV, maar biedt geen aanknopingspunten voor verval van polisvoorwaarden. Dat de bijzondere voorwaarden zouden meebrengen dat daarvoor wel aanknopingspunten bestaan is door [appellant] niet (voldoende) onderbouwd. Evenmin heeft [appellant] andere aanknopingspunten voor zijn standpunt gegeven. Zonder nadere toelichting, die [appellant] niet heeft gegeven, biedt ook het verslag van het gesprek van 14 mei 2018 daarvoor geen aanknopingspunten. Gelet op het voorgaande dient de primaire vordering (onder 1) van [appellant] te worden afgewezen en kan deze eiswijziging geen vernietiging van het vonnis meebrengen.
3.6.9
Omdat de grieven 1 en 2 falen en de primaire vordering van [appellant] in hoger beroep wordt afgewezen, zodat deze geen vernietiging van het vonnis waarvan beroep kan betekenen, zal het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigen voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen. Dat betekent dat [appellant] in eerste aanleg terecht in de proceskosten van De Zeeuwse is veroordeeld en grief 3 in zoverre faalt.
Met het falen van de grieven dienen ook de subsidiaire vorderingen 2 en 3 van [appellant] te worden afgewezen. [appellant] zal in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van De Zeeuwse worden veroordeeld. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van De Zeeuwse zullen vastgesteld worden op:
-
Griffierechten € 783,--
-
Salaris advocaat € 2.428,-- (2 punten x tarief II)
-
Nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.389,-
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing. Dat betekent dat ook de vorderingen van [appellant] betreffende de proceskostenveroordeling van De Zeeuwse in hoger beroep zullen worden afgewezen. ECLI:NL:GHSHE:2024:1521