Hof Arnhem-Leeuwarden 081116 (geen letsel) onjuiste voorstelling van zaken mbt aanrijding? toepasselijkheid algemene voorwaarden onvoldoende onderbouwd
- Meer over dit onderwerp:
Hof Arnhem-Leeuwarden 081116 (geen letsel) onjuiste voorstelling van zaken mbt aanrijding? toepasselijkheid algemene voorwaarden onvoldoende onderbouwd; geen misleiding
na uitgebreide weergave van de bevindingen uit diverse onderzoeksrapportages volgt:
6 De beoordeling van de vordering en de grieven
6.1 Inleidende opmerkingen
6.1.1
[appellant] heeft zes grieven geformuleerd tegen het bestreden vonnis. Grief I betreft de opbouw en omvang van de door [appellant] in reconventie ingestelde vordering tot schadevergoeding. In grief II tot en met V weerspreekt [appellant] de grondslag en omvang van de door Univé ingestelde vordering tot verhaal van onderzoekskosten. In grief VI komen zowel de vordering in conventie als die in reconventie nogmaals aan de orde. Deze grief heeft een aanvullend karakter. De grieven strekken ertoe het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen en zullen gezamenlijk worden besproken.
6.1.2
Centraal staat de vraag of [appellant] , zoals Univé betoogt en [appellant] weerspreekt, Univé heeft misleid door een onjuiste voorstelling van zaken te geven betreffende de aanrijding die volgens [appellant] op 2 maart 2012 heeft plaatsgevonden waarbij zijn Volvo tegen de Golf van [E] is aangereden.
6.1.3
Indien komt vast te staan dat [appellant] aan Univé een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven, dient aan orde te komen of dit de daaraan door Univé verbonden gevolgen rechtvaardigt, te weten het verhaal van onderzoekskosten op [appellant] , de weigering tot het uitkeren van verzekeringspenningen aan [appellant] zelf en aan [E] , alsmede de registratie van de onjuiste melding in de door Univé genoemde registers. Het is aan Univé daartoe feiten en omstandigheden te stellen en bij voldoende weerspreken te bewijzen, zij voert daartoe het volgende aan.
6.1.4
[appellant] heeft het bepaalde in artikel 8.2 van het, volgens Univé tussen partijen toepasselijke, Algemeen Reglement ALG-5 (hierna: ALG-5) geschonden. Daarnaast betoogt Univé dat [appellant] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW doordat [appellant] haar heeft misleid hetgeen kwalificeert als oplichting (MvA onder 3.4). Ten slotte betoogt Univé dat artikel 6:96 lid 2 sub b BW ten grondslag ligt aan het verhaal op [appellant] van onderzoekkosten omdat Univé kosten heeft moeten maken ter vaststelling van aansprakelijkheid en schade vanwege het onrechtmatig handelen door [appellant] (MvA onder 3.6).
6.1.5
[appellant] heeft (MvG onder 9) het bestaan van enige grondslag voor de vordering en het verweer van Univé betwist. Het hof zal daarom eerst ingaan op de toepasselijkheid van het ALG-5 en de vraag of sprake is van een onrechtmatige daad en in het verlengde daarvan of artikel 6:96 lid 2 sub b BW toepassing dient te vinden (de grieven II tot en met VI).
6.2 De al dan niet toepasselijkheid van het Algemeen Reglement ALG-5
6.2.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat het ALG-5 tussen partijen van toepassing is. [appellant] heeft die toepasselijkheid weersproken. Zijn betoog komt er op neer dat het ALG-5 niet voorafgaand aan of bij het tot stand komen van de verzekeringsovereenkomst van toepassing is verklaard en dat deze voorwaarden hem evenmin ter hand zijn gesteld.
6.2.2
Univé heeft daarop gereageerd door te stellen (3.2 MvA) dat de betreffende verzekering op 19 september 2006 tot stand is gekomen en dat [appellant] destijds bij de toezending van de polis ook de polisvoorwaarden heeft ontvangen. Verder stelt zij dat op 10 juni 2011 onder deze polis de Volvo in kwestie is verzekerd, waarbij zij met het toesturen van de gewijzigde polis opnieuw het ALG-5 aan [appellant] heeft gezonden. Het zijn echter juist deze niet nader onderbouwde stellingen die [appellant] heeft weersproken. Univé laat na op enige wijze te onderbouwen aan dat het ALG-5 daadwerkelijk is toegezonden, of aan te geven op grond van welke contractuele bepaling de voorwaarden opgenomen in het ALG-5 waarop zij zich beroept van toepassing zijn. Zelfs het overleggen van het aanvankelijke polisblad of het in 2011 gewijzigde polisblad waarin naar de ALG-5 wordt verwezen laat zij achterwege. Zij stelt zelfs niet dat in die polisbladen naar het ALG-5 is verwezen. Daarmee heeft Univé de toepasselijkheid van het ALG-5 onvoldoende onderbouwd en zal het hof met de daarin opgenomen bepalingen geen rekening houden. Op schending van het in de ALG-5 opgenomen bepalingen kan Univé derhalve haar vordering en/of verweer niet baseren.
6.3 Is er sprake van een onrechtmatige daad door misleiding?
6.3.1
Univé heeft de rechtsgrond voor haar vordering in hoger beroep aangevuld door een beroep te doen op artikel 6:162 BW. Hoewel Univé die uitbreiding van haar rechtsgrond beperkt tot haar vordering (zie MvA onder 3.3), begrijpt het hof dat zij daarmee ook haar verweer tegen de vorderingen van [appellant] nader wenst te onderbouwen. Het is aan Univé ter onderbouwing van de gestelde onrechtmatige daad door [appellant] feiten en omstandigheden te stellen en bij voldoende weerspreken daarvan door [appellant] te bewijzen.
6.3.2
Univé voert daartoe aan dat het verslag dat [appellant] haar heeft gedaan aangaande een aanrijding op 2 maart 2012 onjuist is. Dit terwijl Univé ermee bekend was dat [appellant] die aanrijding niet persoonlijk heeft veroorzaakt, daarbij niet aanwezig is geweest en waarvan ook zijn echtgenote niet kon meedelen dat zij de aanrijding heeft veroorzaakt. Het was Univé derhalve bekend dat de door [appellant] meegedeelde aanrijdingstoedracht was gebaseerd op mededelingen van derden achteraf en op achteraf getrokken conclusies.
6.3.3
Indien Univé [appellant] verwijt dat hij te gemakkelijk is meegegaan in de hem door derden aangereikte informatie of dat hij verkeerde conclusies heeft verbonden aan de door hem aangetroffen schade, kan een onrechtmatige daad daarop niet worden gebaseerd. Uit die onderbouwing volgt immers nog niet een op misleiding gerichte wil van [appellant] . Daartoe zijn bijkomende omstandigheden vereist die zijn gesteld noch gebleken. Dat [appellant] te lichtvaardig is afgegaan op verklaringen van derden en het door hem aangetroffen schadebeeld legt Univé (terecht) niet aan haar vordering ten grondslag.
6.3.4
Voor zover Univé bedoelt dat [appellant] haar bewust heeft voorzien van onjuiste informatie, hetgeen lijkt te volgen uit het gebruik van het woord ‘misleiden’, dan mist daarvoor een toereikende onderbouwing. Zoals gezegd kan Univé daartoe, onder gegeven omstandigheden, niet volstaan met de enkele stelling dat sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken. Zoals overwogen wist Univé dat de informatie van [appellant] gebaseerd was op indirecte informatie en conclusies achteraf. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] persoonlijk bij de aanrijding betrokken of aanwezig was.
6.3.5
Daar komt bij dat misleiding ook niet aannemelijk is gemaakt, vanwege een belang dat [appellant] daarmee zou nastreven. Een financieel voordeel voor [appellant] is niet aannemelijk gemaakt evenmin als een belang voor het overige. Dat [appellant] in reconventie vergoeding van de schade aan de Volvo vordert, doet daaraan onvoldoende af. Aanvankelijk heeft [appellant] een dergelijke vordering niet ingesteld en pas in de door Univé gestarte procedure ongeveer anderhalf jaar later kwam die vordering aan de orde.
6.3.6
Het hof is van oordeel dat opzettelijke misleiding en daarmee een onrechtmatige daad door [appellant] onvoldoende is onderbouwd. Het aannemen van een minder strenge norm dan opzettelijke misleiding ligt gezien artikel 7:941 lid 5 BW niet voor de hand. Dit is in overeenstemming met het arrest van het gerechtshof Arnhem van 11 maart 2008 (ECLI:NL:GHARN:2008:BD1296) waar Univé naar verwijst.
6.3.7
Nu een onrechtmatige daad niet is komen vast te staan, kan Univé haar vordering evenmin baseren op artikel 6:96 BW. De daarin neergelegde bepaling biedt geen zelfstandige rechtsgrond (Vgl. HR 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7423, NJ 2005/50 en HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:586, NJ 2015/145).
6.4 Conclusie ten aanzien van de vorderingen in de oorspronkelijke conventie
Uit het vorenstaande volgt dat de grieven 2 tot en met 5 slagen. Nu de door Univé aangevoerde grondslagen haar vorderingen niet kunnen dragen, zal het hof deze vorderingen afwijzen, daaronder begrepen de nevenvorderingen zoals de gevorderde rente, de buitengerechtelijke kosten en de intern gemaakte kosten. De overwegingen in het vorenstaande zijn tevens van belang voor de beoordeling van de door [appellant] in de oorspronkelijke procedure in reconventie ingestelde vorderingen.
6.5 De vorderingen in de oorspronkelijke procedure in reconventie (de grieven 1 en 6)
6.5.1
In eerste aanleg heeft [appellant] bij wege van schadevergoeding betaling gevorderd van een bedrag van € 11.468,- welk bedrag hij (in bijlage 1 bij conclusie van repliek) als volgt (ten dele) heeft gespecificeerd:
a. vergoeding aan [E] € 750,-
b. meerkosten herverzekeren voertuigen € 7.266,-
c. schade aan het achterwiel (sportvelg en band) € 1.672,-
d. onkosten voertuig [YY-YY-01] voor onterechte afmelding en procedures € 1.780,-
€ 9.448,-
6.5.2
Daarnaast vordert [appellant] vergoeding van schade opgelopen aan ‘ons voertuig’ en niet vergoed door Univé alsmede ‘verwijdering uit en rectificatie van’ de diverse registers.
6.5.3
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen wegens (kort gezegd) onvoldoende onderbouwing daarvan.
6.5.4
De in hoger beroep gewijzigde eis van [appellant] luidt, voor zover hier van belang en verkort weergegeven (zie hiervoor onder 2.3):
Univé te veroordelen te betalen € 11.468, te vermeerderen met de wettelijke rente alsmede,
Univé te gebieden de ten processe genoemde registraties op naam van H.D.S. en/of [appellant] en/of [B] ongedaan te maken, door op de daartoe geëigende en bij Univé bekende wijze van doorhaling schriftelijk mededeling te doen aan - met gelijktijdige afschriften aan [appellant] :
- het door afdeling veiligheidszaken van Univé beheerde incidentenregister;
- het door het Verbond van verzekeraars Centrum Bestrijding Verzekeringsfraude gehouden register;
- het intern verwijzingsregister betreffende de persoonsgegevens van [appellant] ;
- het extern verwijzingsregister van Univé ter zake bedrijfsgegevens van H.D.S. en persoonsgegevens van [B] ;
- het register van Centraal Informatiesysteem van de in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen CIS.
6.6
Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 11.468,- staat voorop dat met het ontbreken van bewuste misleiding nog niet vast staat dat de door [appellant] gestelde toedracht van de aanrijding juist is en daarmee dat de door hem geclaimde schade voor vergoeding in aanmerking komt. Daarnaast heeft Univé de aard en omvang van de door [appellant] gestelde omvang van de schade gemotiveerd weersproken.
6.7
Daar komt bij dat de specificatie die [appellant] van het door hem gevorderde bedrag geeft niet sluit op een bedrag van € 11.468,-, terwijl hij van een aantal posten aangeeft nader bewijs te willen leveren. Voorts wenst het hof nadere inlichtingen van Univé te ontvangen aangaande door [appellant] gevorderde en in beginsel toewijsbare aanpassing van de registers.
6.8
Partijen dienen het hof, alvorens verder beslist kan worden, nader te informeren aangaande in onder 6.6 en 6.7 genoemde punten. Het hof zal daartoe een comparitie van partijen gelasten bij gelegenheid waarvan tevens zal worden onderzocht in hoeverre thans een schikking tussen partijen mogelijk is.
7 Slotsom
Het hof zal overeenkomstig hetgeen is overwogen onder 6.8 een comparitie van partijen bevelen en voor het overige iedere beslissing aanhouden. ECLI:NL:GHARL:2016:8950