Rb Amsterdam 290715 uitleg hoogte uitkering overlijdensrisicoverzekering; beroep op contra proferentem verworpen; tussenpersoon niet aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
Rb Amsterdam 290715 uitleg hoogte uitkering overlijdensrisicoverzekering; beroep op contra proferentem verworpen; tussenpersoon niet aansprakelijk
2 De feiten
2.1.
In 2009 heeft [eiser 1] ABN Bank benaderd in verband met de financiering van een appartement te [plaats] . [eiser 1] heeft een gesprek gehad met [naam 1] , [functie] bij ABN Bank.
2.2.
Tijdens een tweede gesprek, op 27 oktober 2009, is een persoonlijk financieel plan (hierna: pfp) besproken. Het pfp hield – voor zover hier van belang – het volgende in:
Hartelijk dank voor het advies dat u hebt gevraagd.
In dit advies staat wat u kunt doen om uw doelen te bereiken.
Dit advies bestaat uit:
- uw wensen
- uw financiële situatie
- een samenvatting van dit advies
- uitleg van dit advies, eventueel verdeeld over meerdere hoofdstukken
- opsomming van uw gegevens.
Controleer uw gegevens.
De bank heeft dit Persoonlijk Financieel Plan gemaakt op basis van de gegevens die u ons zelf heeft gegeven. Deze vindt u achterin dit advies. Controleer deze gegevens. Als de gegevens niet juist of volledig zijn, dan kunt u dit advies van de bank niet gebruiken.
[…]
Uw wensen
Overlijden U wilt dat uw nabestaanden na uw overlijden minimaal 100% van het huidig netto besteedbaar inkomen te besteden hebben. Dit betekent voor u een netto besteedbaar inkomen van € 37.588,00 per jaar. […]
Uw financiële situatie
[…]
Netto Besteedbaar inkomen
Uw netto besteedbaar inkomen is uw inkomen verminderd met uw uitgaven. Bij uitgaven wordt rekening gehouden met uitgaven zoals belastingen, hypotheek en (sociale) verzekeringen. Zo ontstaat er een juist beeld van wat u werkelijk kunt besteden.
Uw bruto inkomen € 98.662,00
Bruto inkomen van uw partner € 15.755,00
Uw huidig netto besteedbaar inkomen is als volgt opgebouwd:
Totale inkomsten € 127.012,00
Totale uitgaven € 96.077,00
Totaal netto besteedbaar inkomen € 30.935,00
Samenvatting advies
Het verschil tussen uw doel en uw huidige financiële situatie is uw tekort.
In het schema staan uw tekorten. In de kolom opgelost staat het percentage van het tekort dat wordt opgelost door ons advies. Als er een tekort overblijft, ziet u het bedrag van dit tekort in de kolom Restant.
Scenario Tekort […] Opl Restant
OVL client 1 Netto: € 124.000,00 0% Netto: € 124.000,00
Bruto: € 181.000,00 Bruto: € 181.000,00
Inkomens- en pensioenplan
[…]
Advies
[…]
U heeft naar verwachting een minimaal pensioentekort, dit kunt u echter opvangen uit uw vermogen.
Overlijdensrisicoplan
Wensen en doelstellingen bij overlijden [eiser 1]
In onderstaande grafiek is aangegeven hoe uw netto besteedbaar inkomen zich ontwikkelt indien [eiser 1] zou komen te overlijden. Er is rekening gehouden met het huidige inkomen van [eiser 2] en voorzieningen zoals risicoverzekeringen, recht op ANW (Algemene Nabestaande Wet) en nabestaandenpensioen. […]
Tijdens ons persoonlijke onderhoud inzake uw hypotheekverhoging hebben we reeds gesproken over de af te sluiten overlijdensrisicoverzekering. U heeft de offerte reeds ontvangen.
BASISGEGEVENS
[…]
INKOMEN CLIËNT
[…]
brutojaarsalaris € 98.662,00
[…]
INKOMEN PARTNER
Loopbaan partner
Salaris tandartspraktijk mw (DGA)
[…]
brutojaarsalaris € 15.755,00
[…]
PENSIOEN CLIËNT
SPT (pensioen)
[…]
Pensioen per jaar € 10.810,00
[…]
Pensioen eigen beheer, indicatie (pensioen)
[…]
Pensioen per jaar € 43.400,00
HYPOTHEEK
Nieuwe hypotheek
Soort: Aflossingsvrije hypotheek
[…]
Geleend bedrag € 275.000,00
[…]
Rek crt directie
soort: Aflossingsvrije hypotheek
[…]
Geleend bedrag € 195.000,00
VERZEKERINGEN
[verzekeringen]
[…]
[verzekeringen]
[…]
[verzekeringen]
[…]
[verzekeringen]
2.3.
Op 25 november 2009 is de ABN AMRO Risicoverzekering met [nummer] gesloten. Het polisblad vermeldt – voor zover hier relevant – het volgende:
[…]
Verzekeringnemer: [eiser 2]
[…]
Verzekerde: [eiser 1]
[…]
Einddatum verzekering: 01-12-2025
Verzekerd bedrag: EUR 100.000,00 ineens uit te keren bij overlijden van de verzekerde, mits dit plaatsvindt voor de einddatum verzekering.
Premie: EUR 49,83 per maand
2.4.
Eveneens op 25 november 2009 is de ABN AMRO Risicoverzekering met [nummer] gesloten (hierna: de verzekering). Het polisblad vermeldt – voor zover hier relevant – het volgende:
[…]
Verzekeringnemer: [eiser 2]
[…]
Verzekerde: [eiser 1]
[…]
Einddatum verzekering: 01-12-2025
Einddatum premiebetaling 01-12-2020
Verzekerd bedrag: EUR 200.000,00 ineens uit te keren en vervolgens op iedere polisverjaardag dalend volgens het schema zoals vermeld op polisbijlage 1. De uitkering vindt plaats bij overlijden van de verzekerde voor de einddatum verzekering.
Premie: EUR 63,60 per maand [..]
Voorwaarden: - Algemene Voorwaarden Levensverzekering AVL-0907
- Aanvullende Voorwaarden AVR-0907
2.5.
Polisbijlage 1 bij de verzekering vermeldt – voor zover hier relevant – het volgende:
Kapitaal bij overlijden
01-12-2009 EUR 200.000.00
01-12-2010 EUR 187.500.00
01-12-2011 EUR 175.000.00
01-12-2012 EUR 162.500.00
01-12-2013 EUR 150.000.00
01-12-2014 EUR 137.500.00
01-12-2015 EUR 125.000.00
01-12-2016 EUR 112.500.00
01-12-2017 EUR 100.000.00
01-12-2018 EUR 87.500.00
01-12-2019 EUR 75.000.00
01-12-2020 EUR 62.500.00
01-12-2021 EUR 50.000.00
01-12-2022 EUR 37.500.00
01-12-2023 EUR 25.000.00
01-12-2024 EUR 12.500.00
2.6.
De Aanvullende Voorwaarden Risicoverzekering AVR-0907 (hierna: AVR-0907) houden – voor zover hier relevant – het volgende in:
Artikel 3
Omvang van de verzekering
3.1.
De hoogte van de uitkering bij overlijden van de verzekerd wordt bepaald door het verzekerde kapitaal op de datum van overlijden.
3.2
Na overlijden van de verzekerde(n) wordt de verzekeringsovereenkomst beëindigd.
2.7.
Het aanvraagformulier van de verzekering is door [eiser 1 en 2 samen] ondertekend en vermeldt – voor zover hier relevant – het volgende:
Uitgangspunten
Verzekeringsvorm : gelijkmatig dalende risicoverzekering
Looptijd verzekering : 16 jaar
[…]
Verzekerd kapitaal bij aanvang : EUR 200.000,--
2.8.
In 2013 is [eiser 1] getroffen door een ernstige ziekte op basis waarvan er rekening mee moet worden gehouden dat hij niet lang meer in leven blijft. [eiser 1 en 2 samen] heeft daarom zijn financiële situatie in kaart gebracht. Toen is gebleken dat partijen de verzekering verschillend uitleggen.
3 Het geschil
3.1.
[eiser 1 en 2 samen] vordert bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
3.1.1. (
primair) een verklaring voor recht dat ABN Leven in voorkomend geval onder de polis dient uit te keren € 200.000,00 ineens en vervolgens elk jaar het bedrag zoals dat volgt uit het schema (zie onder 2.5) vanaf het moment van overlijden van [eiser 1] tot en met 2024;
3.1.2. (
subsidiair) een verklaring voor recht dat ABN Bank bij de advisering van [eiser 1 en 2 samen] een beroepsfout heeft gemaakt en daarom gehouden is de door [eiser 1 en 2 samen] daardoor geleden en te lijden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3.1.3.
en: hoofdelijke veroordeling van ABN Bank en ABN Leven in de proces- en nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser 1 en 2 samen] voert daartoe het volgende aan. Gelet op de tekst van de verzekering heeft [eiser 1 en 2 samen] bij overlijden recht op een vast bedrag van € 200.000,00 ineens en daarna jaarlijkse vervolguitkeringen zoals die volgen uit het schema. Voor zover dat niet rechtstreeks volgt uit de tekst van de verzekering, komt [eiser 1 en 2 samen] als consument een beroep op het contra-proferentem beginsel toe. Een dergelijke verzekering, met een uitkering ineens en een terugkerende jaarlijkse uitkering, is ook bij andere verzekeraars verkrijgbaar voor een vergelijkbare premie, aldus [eiser 1 en 2 samen]
3.2.1.
Mocht deze uitleg van de verzekering niet worden gevolgd, dan is – aldus nog steeds [eiser 1 en 2 samen] – door ABN Bank een onjuist advies gegeven. Als [eiser 1] had geweten hoe ABN Leven de verzekering uitlegde, had hij de verzekering niet afgesloten.
Met de verzekering zoals die wordt uitgelegd door ABN Leven kan immers nooit de financiele doelstelling van [eiser 1] , namelijk een besteedbaar inkomen voor zijn nabestaanden van – afgerond – € 38.000,00 per jaar worden gerealiseerd. Dat terwijl [eiser 1] uitdrukkelijk heeft verzocht om voor hem uit te rekenen wat hij moest doen om zijn nabestaanden verzorgd achter te laten. Ten onrechte is door ABN Bank uitgegaan van een inkomen van [eiser 2] van afgerond € 15.000,00 per jaar en een in eigen beheer opgebouwd pensioen. De pensioenvennootschap van [eiser 1] bezit immers niet het vermogen om het gereserveerde bedrag ook daadwerkelijk als pensioen uit te keren. De schuld van [eiser 1] aan zijn pensioenvennootschap is inmiddels ook opgelopen tot € 495.000,00 en zal om fiscale redenen afgelost moeten worden in geval van overlijden. Uit de jaarrekeningen van de pensioenvennootschap had ABN Bank in één oogopslag kunnen zien dat er geen geld was om het pensioen ook daadwerkelijk uit te keren. Ten aanzien van het inkomen van [eiser 2] geldt dat [eiser 1] tegen [naam 1] heeft gezegd dat [eiser 2] , zoals alle echtgenoten van de maten in de tandartspraktijk, niet toegelaten werd tot het praktijkgebouw, zodat de drie maten echt met elkaar beslissingen konden nemen. Voor ABN Bank moet zodoende duidelijk zijn geweest dat [eiser 2] geen werkzaamheden verrichtte voor het salaris. Ook is onjuiste informatie over huurinkomsten en de waarde van beleggingen in het pfp opgenomen. Aldus – steeds – [eiser 1 en 2 samen]
3.3.
ABN Leven voert verweer. De overeenkomst tussen partijen bestaat uit het aanvraagformulier en het polisblad. Het pfp is niet door ABN Leven opgesteld, niet bij haar bekend en daarom niet relevant voor de uitleg van de verzekering tussen partijen. Uit het aanvraagformulier en de polis blijkt duidelijk dat er sprake is van een eenmalige uitkering, waarvan de hoogte ieder jaar lager wordt, conform het schema. De contra-proferentem regel is pas van toepassing als een overeenkomst voor meer dan één uitleg vatbaar is en is op zijn hoogst een gezichtspunt, niet een regel die dwingt tot een onmogelijke uitleg.
Een verzekering zoals door [eiser 1 en 2 samen] uitgelegd bestaat niet: het is of een jaarlijkse uitkering (in de vorm van een rente) of een bedrag ineens. Uitgaande van de uitleg van [eiser 1 en 2 samen] zou de premie ook vele malen hoger moeten zijn en zou uitkomen op een premie tussen € 417,32 en € 565,66 per maand. Het moet ook [eiser 1 en 2 samen] duidelijk zijn geweest dat de nu door hem voorgestane uitleg niet juist kan zijn, omdat voor een vaste uitkering van € 100.000,00 hij een premie van € 49,83 betaalde, terwijl hij voor een mogelijke uitkering van – in zijn optiek – tenminste twee maal en mogelijk vele malen dat bedrag met een maximum van € 1.700.000,00 een premie van € 63,60 (met een premievrije periode van vijf jaren) betaalde.
3.4.
ABN Bank voert verweer. Van een beroepsfout is geen sprake. Bij het afsluiten van de hypotheek voor het appartement in [plaats] is aan het licht gekomen dat er een overlijdensrisico afgedekt moest worden. Op advies van ABN Bank is vervolgens een pfp opgemaakt, aan [eiser 1] toegezonden en met hem besproken. Het pfp is gebaseerd op gegevens die, na verkregen toestemming van [eiser 1] , door de accountant van [eiser 1] aan ABN Leven zijn aangeleverd. Er is nooit aan ABN Bank meegedeeld dat de in het pfp opgenomen gegevens niet klopten. Zo is nimmer gezegd dat het inkomen van [eiser 2] een fictief inkomen was. Evenmin is meegedeeld dat er in de pensioenvennootschap geen vermogen beschikbaar is voor het gereserveerde pensioen. Voor [eiser 1] moet kenbaar zijn geweest wat de uitgangspunten van het pfp waren. Op basis van de gegevens van [eiser 1] is geconstateerd dat er – in het geval van overlijden van [eiser 1] – een tekort bestond. Dat bedrag is gekapitaliseerd en afgedekt met de twee overlijdensrisicoverzekeringen.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
[eiser 1 en 2 samen] - ABN Leven
4.1.
Het geschil tussen [eiser 1 en 2 samen] en ABN Leven betreft de uitleg van de tussen hen tot stand gekomen verzekering. Ook voor een verzekeringsovereenkomst geldt in beginsel dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
Bij arrest van 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793 (Chubb/Dagenstaed) heeft de Hoge Raad ten aanzien van polisvoorwaarden waarover door partijen niet is onderhandeld, uitgemaakt dat de uitleg daarvan met name afhankelijk is van objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de daarbij in voorkomend geval behorende toelichting.
4.2.
De verzekering is gesloten tussen [eiser 1 en 2 samen] en ABN Leven. ABN Bank is geen partij bij de overeenkomst. Wat tussen [eiser 1 en 2 samen] en ABN Bank besproken is, is – omdat dat niet bekend was bij ABN Leven – daarom niet van belang voor de uitleg van de verzekering.
4.3.
Het aanvraagformulier vermeldt: “gelijkmatig dalende risicoverzekering […] Verzekerd kapitaal bij aanvang: EUR 200.000,--”. Het polisblad vermeldt: “Verzekerd bedrag: EUR 200.000,00 ineens uit te keren en vervolgens op iedere polisverjaardag dalend volgens het schema zoals vermeld op polisbijlage 1”. Ook het polisblad vermeldt een uitkering die “dalend” is. Dit terwijl – bij de uitleg zoals [eiser 1 en 2 samen] die voorstaat – weliswaar het bedrag dat jaarlijks wordt uitgekeerd ieder jaar lager wordt (van € 200.000,00 naar € 187.500,00, naar € 175.000,00, etc.) maar het totale bedrag dat door ABN Leven wordt uitgekeerd ieder jaar dat wordt uitgekeerd hoger wordt, namelijk vermeerderd met het uitgekeerde bedrag (€ 200.000,00 plus € 187.500,00 plus € 175.000,00 etc.). Dit zou tot gevolg hebben – de uitleg van [eiser 1 en 2 samen] nog altijd volgend – dat (bij overlijden vóór 1 december 2025) de totale uitkering (ruim) hoger dan het bedrag van € 200.000,00 zou zijn, terwijl het verzekerd kapitaal van de dalende risicoverzekering volgens het aanvraagformulier bij aanvang € 200.000,00 bedraagt. De rechtbank acht het relatief geringe onderscheid in maandpremie tussen de twee verzekeringen die [eiser 1 en 2 samen] heeft afgesloten van belang. Waar een gegarandeerd vast bedrag van € 100.000,00 resulteerde in een premie van € 49,83 per maand, mocht [eiser 1 en 2 samen] niet redelijkerwijs begrijpen dat de risicoverzekering met verder vergelijkbare uitgangspunten (hetzelfde risico, dezelfde looptijd) met een maandpremie van – afgerond – € 63,00 niet alleen een vaste eenmalige uitkering van € 200.000,00 garandeerde, maar ook – bijvoorbeeld bij overlijden tussen 1 december 2014 en 1 december 2015 – daarnaast nog eens in de loop van de jaren in totaal € 1.025.000,00 zou uitkeren. Dit zou slechts anders kunnen zijn indien in 2009 een verzekering voorhanden was die – ongeacht het uitkeringsmechanisme – voor een vergelijkbare maandpremie een dalende uitkering zou bieden die in zijn totale omvang vergelijkbaar is met de volgens [eiser 1 en 2 samen] uit hoofde van de afgesloten verzekering uit te keren bedragen. Dat is door [eiser 1] evenwel niet voldoende onderbouwd gesteld. De verzekeringen waarnaar [eiser 1 en 2 samen] verwijst, zien immers niet op in 2009 verkrijgbare verzekeringen en hebben bovendien een maandpremie van minstens € 122,06, hetgeen bijna twee keer zoveel is als de premie van de tussen partijen gesloten verzekering. Bij dit alles komt dat artikel 3.1. AVR-0907 bepaalt dat de hoogte van de uitkering wordt bepaald door het verzekerde kapitaal op de datum van overlijden en dat de verzekering na overlijden eindigt. Dat strookt met een eenmalige uitkering corresponderend met het in de polisbijlage 1 opgenomen bedrag, en laat zich minder rijmen met de door [eiser 1 en 2 samen] voorgestane vervolguitkeringen. Tot slot weegt de rechtbank mee dat [eiser 1 en 2 samen] – in de relatie tot ABN Leven – is bijgestaan door een deskundige tussenpersoon.
4.4.
Zodoende komt de rechtbank tot het oordeel dat de verzekering aldus moeten worden uitgelegd dat, indien [eiser 1] onverhoopt overlijdt voor de einddatum van de verzekering, er sprake is van een eenmalige uitkering, waarvan de hoogte is gedefinieerd in polisbijlage 1.
4.5.
[eiser 1 en 2 samen] beroept zich in dit verband ook op het contra-proferentem beginsel. Artikel 6:238 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de bedingen duidelijk en begrijpelijk moeten zijn opgesteld. Bij twijfel over de betekenis van een beding prevaleert de voor de consument gunstigste uitleg. Artikel 5 van de Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (93/13/EEG) bepaalt, in gelijke zin, als volgt:
“In het geval van overeenkomsten waarvan alle of bepaalde aan de consument voorgestelde bedingen schriftelijk zijn opgesteld, moeten deze bedingen steeds duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld. In geval van twijfel over de betekenis van een beding, prevaleert de voor de consument gunstigste interpretatie.”
4.6.
De rechtbank oordeelt als volgt. De door [eiser 1 en 2 samen] voorgestane uitleg van het polisblad, kort gezegd, ieder jaar na overlijden een uitkering, is strikt taalkundig niet uitgesloten. [eiser 1 en 2 samen] wijst daarbij met name op de woorden “en vervolgens” om aan te geven dat het om een jaarlijkse uitkering zou gaan naast een eenmalige vaste uitkering van € 200.000,00. Ondanks de strikt taalkundige mogelijkheid van een uitleg van de omschrijving van de uitkering op het polisblad op de wijze zoals [eiser 1 en 2 samen] bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding om het beding zo uit te leggen als [eiser 1 en 2 samen] voorstaat. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval het beding voldoende duidelijk en begrijpelijk is. Twijfel (in de zin van artikel 6:238 BW en de richtlijn) over de betekenis van het beding is er niet. Uit artikel 6:238 lid 2 BW en de richtlijn volgt derhalve niet de verplichting om het beding zonder meer zo uit te leggen op de wijze zoals [eiser 1 en 2 samen] dat doet.
4.7.
De primair gevorderde verklaring voor recht ligt derhalve voor afwijzing gereed.
[eiser 1 en 2 samen] - ABN Bank
4.8.
Het geschil tussen [eiser 1 en 2 samen] en ABN Bank spitst zicht toe op de vraag of ABN Bank als assurantietussenpersoon toerekenbaar is tekortgeschoten in haar verplichtingen jegens [eiser 1 en 2 samen] ABN Bank dient zich als een redelijk handelend en redelijk bekwaam tussenpersoon te gedragen. Het is haar taak te waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot haar portefeuille behorende verzekeringen. Op grond van artikel 4:23 Wet op het financieel toezicht dient zij informatie in te winnen over de doelstellingen van [eiser 1 en 2 samen] en dient zij in haar advies de overwegingen te vermelden waarop het advies gebaseerd is.
4.9.
Tussen partijen is debat geweest over de inhoud van het pfp. [eiser 1 en 2 samen] wijst er daarbij op dat het voorafgaand aan deze procedure door ABN Bank aan [eiser 1 en 2 samen] verstrekte en in deze procedure door beide partijen overgelegde pfp gedateerd is op 2013, terwijl het oorspronkelijke pfp is opgesteld in 2009. ABN Bank verklaart dat een in 2009 opgesteld pfp digitaal gearchiveerd wordt. Bij een uitdraai van dat pfp in 2013 wordt het automatisch naar dat moment aangepast, zodat onder andere de leeftijd van de verzekerde wordt veranderd naar de situatie in 2013, aldus ABN Bank. Dit is onvoldoende weersproken door [eiser 1 en 2 samen] , waarbij [eiser 1 en 2 samen] ook niet heeft onderbouwd in hoeverre het in 2009 opgestelde en toen aan hem verstrekte advies – op andere punten – afwijkt van het door ABN Bank overgelegde pfp. De vordering van [eiser 1 en 2 samen] is bovendien ook gebaseerd op – kort gezegd – de onjuistheid van het pfp gedateerd op 2013, zodat de rechtbank – met partijen – dat advies als uitgangspunt zal nemen.
4.10.
Met partijen neemt de rechtbank aan dat de financiële gegevens waarop het advies gebaseerd is feitelijk niet juist zijn, waarbij met name van belang is – voor de inhoud van het advies – dat [eiser 2] slechts op papier inkomen genoot en de pensioenvennootschap onvoldoende vermogen bezat voor gereserveerd pensioen. De rechtbank is van oordeel dat een assurantietussenpersoon in het algemeen mag afgaan op de juistheid van een mededeling van haar opdrachtgever. Behoudens bijzondere omstandigheden gaat haar zorgplicht dan ook niet zo ver dat de tussenpersoon dient te controleren of die mededeling juist is (vgl. ECLI:NL:HR:2012:BV6693).
4.11.
Door [eiser 1 en 2 samen] is niet betwist dat uit de door de accountant van [eiser 1] aan ABN Bank verstrekte gegevens volgt dat [eiser 2] (daadwerkelijk) een inkomen genoot. [eiser 1 en 2 samen] voert aan dat [eiser 1] aan [naam 1] heeft meegedeeld dat [eiser 2] , zoals alle echtgenotes van de aan de tandartspraktijk verbonden maten, geen toegang had tot het praktijkgebouw, zodat [naam 1] daaruit had moeten afleiden dat [eiser 2] feitelijk geen werkzaamheden in de tandartspraktijk verrichtte. In het advies omtrent de hypotheek is ook – terecht – aangenomen dat [eiser 2] geen inkomen zou genieten, na het onverhoopt overlijden van [eiser 1] , aldus [eiser 1 en 2 samen]
4.12.
Met betrekking tot het inkomen van [eiser 2] geldt dat tegenstrijdige mededelingen (in enerzijds de aangeleverde financiële stukken en anderzijds de mondelinge communicatie) over de vraag of [eiser 2] daadwerkelijk inkomen uit arbeid genoot, in beginsel een bijzondere omstandigheid kunnen zijn, die maakt dat de zorgplicht van ABN Bank in dit geval meebracht dat zij bij [eiser 1] navraag deed naar het inkomen dat [eiser 2] na het overlijden van [eiser 1] zou verdienen.
4.13.
De rechter overweegt voorts als volgt. [eiser 1] heeft ter comparitie de stellingen van [eiser 1 en 2 samen] ten aanzien van de communicatie tussen [eiser 1] en [naam 1] verduidelijkt. Hieruit blijkt dat [eiser 1 en 2 samen] niet stelt dat [eiser 1] letterlijk tegen [naam 1] heeft gezegd dat [eiser 2] geen werkzaamheden verrichtte en dat dus het inkomen van [eiser 2] zou wegvallen na overlijden van [eiser 1] , maar dat hij stelt dat [eiser 1] heeft meegedeeld dat [eiser 2] geen toegang had tot het gebouw waar de tandartspraktijk gevestigd was, zodat de drie maten van de tandartspraktijk echt met elkaar beslissingen konden nemen. Er veronderstellenderwijs van uitgaande dat dat laatste inderdaad is gezegd, is de rechtbank van oordeel dat zo’n mededeling van [eiser 1] niet in niet mis te verstane bewoordingen inhield dat een van de uitgangspunten van het pfp onjuist was. Dit terwijl voor [eiser 1 en 2 samen] wel voldoende duidelijk moet zijn geweest dat ABN Bank uitging van onjuiste informatie en dat dat gevolgen had voor de inhoud van het advies. Dit betreft een feitelijke vraag (wel of geen inkomen) waarvan [eiser 1] c.s. het belang voor het besteedbaar inkomen na overlijden van [eiser 1] moet hebben begrepen. Zo stond duidelijk in het pfp vermeld dat [eiser 2] een bruto jaarsalaris genoot van € 15.755,00 en stond daarin ook onder “overlijdensrisicoplan” dat met dit inkomen rekening is gehouden. Derhalve was ook voor [eiser 1] kenbaar dat het pfp – anders dan het advies inzake de hypotheek voor het appartement in [plaats] (waarover ABN Bank heeft gesteld dat daarbij hypotheeknormen gelden op basis waarvan onder andere het salaris van [eiser 2] niet wordt meegenomen) – uitging van inkomen van [eiser 2] , ook na onverhoopt overlijden van [eiser 1] . In het pfp staat voorts vermeld dat het advies gebaseerd is op de door [eiser 1] verstrekte gegevens en dat het aan [eiser 1 en 2 samen] is de juistheid van die gegevens te controleren. Indien die gegevens niet juist waren, zo stond in het pfp, was het advies onbruikbaar. Onder deze omstandigheden ging de zorgplicht van ABN Bank niet zover dat zij hoefde te twijfelen aan de ondubbelzinnige informatie die ABN Bank van de accountant van [eiser 1] had ontvangen, die inhield dat [eiser 2] een inkomen van € 15.755,00 per jaar genoot.
4.14.
Met betrekking tot de informatie over het pensioen in eigen beheer van [eiser 1] geldt het volgende. Door partijen is niet gesteld welke informatie namens [eiser 1] aan ABN Bank is verstrekt. Door [eiser 1 en 2 samen] is derhalve niet gesteld dat ABN Bank uit de haar beschikbare gegevens had moeten (of zelfs maar kunnen) afleiden dat de pensioenvennootschap niet over de middelen beschikte om het pensioen uit te keren. Volgens [eiser 1 en 2 samen] zou uit de jaarrekeningen van de pensioenvennootschap voor ABN Bank zonder meer kenbaar zijn geweest dat er geen vermogen zou zijn om over te gaan tot uitkering van pensioen. De rechtbank is van oordeel dat de zorgplicht van ABN Bank niet zo ver gaat dat ABN Bank in het kader van dit advies de jaarrekeningen van de pensioenvennootschap diende op te vragen, of op een andere manier – zonder dat daarvoor aanleiding bestond – de vermogenspositie van de pensioenvennootschap diende te controleren.
4.15.
Door [eiser 1 en 2 samen] is niet gesteld dat met ABN Bank besproken is dat [eiser 1 en 2 samen] uitging van een jaarlijkse vervolguitkering naast een vaste eenmalige uitkering na het onverhoopt overlijden van [eiser 1] en uit de schriftelijke verklaring van [eiser 1] kan een dergelijke stelling ook niet worden afgeleid. Niet is komen vast te staan dat een tekortschieten in de uitleg van ABN Bank oorzaak is voor het ontstaan of blijven voortbestaan van die onjuiste opvatting van [eiser 1 en 2 samen] Met betrekking tot de huurinkomsten en de waarde van de beleggingen geldt het volgende. Voor zover deze informatie onjuist is, is niet komen vast te staan dat ABN Bank dat wist, kon weten of gehouden was daar – verder – navraag naar te doen. Als onweersproken staat bovendien vast dat [eiser 1 en 2 samen] ABN Bank niet op deze volgens hem foutieve informatie in het pfp heeft gewezen, terwijl dat gezien de inhoud van het pfp wel op zijn weg had gelegen.
4.16.
De rechtbank komt zodoende tot het oordeel dat ABN Bank haar zorgplicht jegens [eiser 1 en 2 samen] niet geschonden heeft en dat ABN Bank bij het adviseren van [eiser 1 en 2 samen] geen beroepsfout heeft gemaakt. Ook de subsidiaire vordering ligt derhalve voor afwijzing gereed. ECLI:NL:RBAMS:2015:4756