Overslaan en naar de inhoud gaan

GHDHA 110723 bewijsopdracht t.z.v. val schoonmaker, en mishandeling en bedreiging door leidinggevende

GHDHA 110723 bewijsopdracht t.z.v. val schoonmaker, en mishandeling en bedreiging door leidinggevende

in vervolg op:
RBROT 220421 val schoonmaker, Als al sprake is van een ongeval, dan is niet gebleken dat schade is geleden

zie voor het vervolg:
GHDHA 110325 na getuigenverhoor; val schoonmaker en aansprakelijkheid wg-er daarvoor bewezen, mishandeling en bedreiging door leidinggevende niet

 

3Feitelijke achtergrond

De kantonrechter heeft in het vonnis onder 1 t/m 6 een aantal feiten vastgesteld. Deze feiten zijn tussen partijen niet in geschil en dienen daarom ook het hof tot uitgangspunt. Het gaat in deze zaak om het volgende.

3.1.

[appellant] is op [datum] 2017 bij ICS in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Tot zijn werkzaamheden behoorde onder meer het schoonmaken van bussen van Connexxion op de locatie Heinenoord. Voorafgaande aan deze indiensttreding voerde [appellant] deze werkzaamheden al ongeveer 25 jaar uit voor een andere werkgever.

3.2.

[appellant] heeft zich op 6 november 2017 ziekgemeld.

3.3.

Het dienstverband is na een slapend dienstverband wegens langdurige arbeidsongeschiktheid geëindigd.

4Procedure bij de kantonrechter

4.1.

In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd:

  1. te verklaren voor recht dat ICS op grond van artikel 7:658 lid 2 BW aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van het arbeidsongeval op 20 september 2017 en dat ICS op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van de mishandeling en de bedreigingen op 9 april 2018;

  2. veroordeling van ICS tot vergoeding aan hem van de door hem geleden schade op te maken bij staat,

voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van ICS in de proceskosten.

4.2.

De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, met veroordeling van [appellant] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten (met nakosten en wettelijke rente).

5Beoordeling

Het door [appellant] gestelde arbeidsongeval op 20 september 2017

5.1.

[appellant] houdt ICS allereerst aansprakelijk voor de gevolgen van een door hem gesteld arbeidsongeval op 20 september 2017. Hij heeft daartoe het volgende gesteld, samengevat en in de weergave van het bestreden vonnis onder 8. Tijdens het schoonmaken van de vloer van de binnenzijde van een bus is hij uitgegleden en uit de bus gevallen, op de rails van de wasstraat. Hij heeft daarbij de meniscus van zijn linkerknie, beide ellebogen en linkerhand en -pols geblesseerd. Daarnaast heeft hij psychische klachten ontwikkeld. Nu het ongeval heeft plaatsgehad tijdens de uitvoering van de werkzaamheden, staat de aansprakelijkheid van ICS vast op grond van artikel 7:658 lid 2 BW.

5.2.

ICS betwist dat zij aansprakelijk is. Zij betwist dat het door [appellant] gestelde bedrijfsongeval heeft plaatsgevonden. Zij betwist ook dat [appellant] letsel heeft opgelopen en schade heeft geleden. Zij bestrijdt verder aansprakelijk te zijn op de grond, samengevat, dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan.

5.3.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vraag of het ongeval heeft plaatsgevonden in het midden kan blijven omdat, zelfs als zou komen vast te staan dat het ongeval heeft plaatsgevonden, geldt dat niet is gebleken dat de schade die [appellant] stelt te hebben geleden, is ontstaan in de uitvoering van de werkzaamheden c.q. door dat ongeval. De kantonrechter heeft verder overwogen dat de arbeidsrechtelijke omkeringsregel niet van toepassing is. [appellant] moest dan ook volgens de hoofdregel stellen en bewijzen dat zijn klachten in de uitoefening van zijn werkzaamheden zijn ontstaan. Dat heeft hij met zijn stellingen en de door hem overgelegde stukken, waaronder de medische rapporten, niet althans onvoldoende gedaan. Ook de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] kunnen hem daarbij niet baten, aldus, kort weergegeven, het bestreden vonnis.

5.4.

Naar aanleiding van de grieven 1 t/m 3 en 5 overweegt het hof als volgt.

5.5.

Het is juist dat de arbeidsrechtelijke omkeringsregel hier niet aan de orde is en eveneens is juist dat de stelplicht en de bewijslast dat schade is geleden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden op [appellant] rusten, zoals [appellant] betoogt. Het hof zal [appellant] overeenkomstig zijn bewijsaanbod toelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij op 20 september 2017 tijdens het schoonmaken van de vloer van de binnenzijde van een bus is uitgegleden en uit de bus is gevallen. De argumenten die partijen in dit verband naar voren hebben gebracht, laat het hof in dit stadium onbesproken. Zij zullen mogelijk bij de bewijslevering aan de orde komen.

5.6.

In afwachting van de bewijslevering laat het hof de overige geschilpunten tussen partijen rusten, waaronder de vraag of ICS heeft voldaan aan haar zorgplicht tegenover [appellant] .

De door [appellant] gestelde bedreiging en mishandeling door [voorman] op 9 april 2018

5.7.

Het tweede incident dat volgens [appellant] leidt tot aansprakelijkheid van ICS betreft een door hem gestelde mishandeling en bedreiging op 9 april 2018. De toedracht daarvan is volgens [appellant] als volgt geweest. Op die datum heeft een gesprek plaatsgehad tussen [appellant] en een HR-medewerker in het bedrijfspand van Connexxion. [appellant] was op dat moment arbeidsongeschikt en het gesprek was om de (on)mogelijkheden van zijn re-integratie te bespreken. Op een gegeven moment is de voorman [voorman] bij de bespreking betrokken geraakt. Deze was boos en zeer opgewonden omdat [appellant] nog niet aan het werk was gegaan. [voorman] heeft [appellant] beetgepakt als gevolg waarvan zijn jas is gescheurd en zijn mobiele telefoon is gevallen en kapot is gegaan. [voorman] heeft [appellant] tijdens dit voorval enkele malen bedreigd met de dood. [appellant] is onder begeleiding van [betrokkene 2] naar zijn auto gelopen en [voorman] heeft toen weer verschillende bedreigingen aan het adres van [appellant] uitgesproken. Als gevolg van de bedreigingen heeft [appellant] psychische klachten ontwikkeld.

5.8.

ICS betwist ook hier aansprakelijkheid. Er is volgens haar op 9 april 2018 wel een woordenwisseling geweest tussen [voorman] en [appellant] , maar van mishandeling en/of bedreiging, laat staan van door [appellant] geleden schade was geen sprake. Er was geen fysiek contact. ICS bestrijdt ook dat aan de eisen voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:170 BW (functioneel verband en zeggenschap) is voldaan.

5.9.

De kantonrechter heeft de stellingen van [appellant] ook ter zake van dit onderdeel van zijn vorderingen verworpen en wel, samengevat, als volgt. Nog afgezien van de vraag of het incident heeft plaatsgevonden op de door [appellant] geschetste wijze, geldt dat hij de door hem gestelde schade niet heeft onderbouwd. Of sprake is van schade kan eveneens in het midden blijven omdat het in artikel 6:170 BW bedoelde functioneel verband ontbreekt tussen de gestelde mishandeling en bedreiging en de werkzaamheden van [voorman] als voorman. Van zeggenschap van ICS over de gedragingen van [voorman] bij een incident als door [appellant] gesteld, is evenmin sprake.

5.10.

Tegen deze oordelen komt [appellant] op in grief 6. Het hof oordeelt als volgt.

5.11.

Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld, valt af te leiden dat er op 9 april 2018 een gesprek is geweest over de re-integratie van [appellant] . Volgens ICS was dat gesprek met verzuimcoördinator [naam] . Bij conclusie van antwoord heeft ICS twee gespreksverslagen van haar hand overgelegd, een van een gesprek op 9 april 2018 en een van een gesprek op 23 april 2018. Zij heeft verder een schriftelijke verklaring opgesteld. Volgens [appellant] was het niet [naam] die bij dit gesprek aanwezig was, maar een ander. Wie weet hij niet. Wat hiervan verder zij, het hof begrijpt dat er een gesprek is geweest tussen [appellant] en een functionaris van ICS over de re-integratie van [appellant] , waarbij ook [voorman] aanwezig is geweest. [voorman] was de leidinggevende van [appellant] . Omdat het gesprek niet soepel verliep is [voorman] , van wie ook een schriftelijke verklaring is overgelegd, gevraagd de ruimte te verlaten. Na afloop van het gesprek is er nog een ontmoeting buiten geweest tussen [appellant] en [voorman] . Bij die gelegenheid is [appellant] volgens hem door [voorman] mishandeld en bedreigd. [appellant] beroept zich daarbij op drie schriftelijke verklaringen van [betrokkene 2] die hij heeft overgelegd. ICS bestrijdt deze en beroept zich op de schriftelijke verklaring van [voorman] .

5.12.

In de gang van zaken zoals zojuist beschreven, ligt genoegzaam besloten dat aan de eis van het op grond van artikel 6:170 BW vereiste functionele verband (‘kansvergroting’ en ‘zeggenschap’) is voldaan. Voldoende is dat het gesprek tussen [appellant] en [voorman] waarbij het door [appellant] gestelde incident zich voordeed, plaatsvond in de marge van een re-integratiegesprek waarbij ook [voorman] , als voorman bij de dagelijkse werkzaamheden van [appellant] en leidinggevende van [appellant] , was betrokken, terwijl ICS de bevoegdheid had om [voorman] als haar ondergeschikte instructies te geven met betrekking tot de wijze waarop deze zich bij dit soort gesprekken diende op te stellen tegenover degenen over wie hij de leiding had. In zoverre slaagt grief 6.

5.13.

ICS heeft aangevoerd dat voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:170 BW is vereist dat schade is toegebracht. Dat is juist. Dat staat echter, anders dan ICS betoogt, niet in de weg aan een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat, voor toewijzing waarvan voldoende is dat de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden aannemelijk is gemaakt. Indien het door [appellant] gestelde incident zou komen vast te staan, is aan deze eis voldaan. Ook in zoverre slaagt grief 6.

5.14.

De vraag of het door [appellant] gestelde incident zich heeft voorgedaan, kan niet zonder bewijslevering worden beantwoord. [appellant] heeft op dit punt bewijs aangeboden door het horen van hemzelf als partijgetuige alsmede door het horen van [betrokkene 2] . Het hof zal [appellant] daarom toelaten tot bewijs van de door hem gestelde mishandeling en bedreiging door [voorman] op 9 april 2018. Ook hier geldt dat de argumenten die partijen in dit verband naar voren hebben gebracht, in dit stadium onbesproken worden gelaten en dat zij mogelijk bij de bewijslevering aan de orde zullen komen.

5.15. Het hof wenst met het oog op een doelmatige procesgang het getuigenverhoor zo veel mogelijk te concentreren en verzoekt partijen daaraan hun medewerking te verlenen door bij de opgave van de getuigen en hun verhinderdata zo enigszins mogelijk óók de aan de zijde van ICS (in contra-enquête) voor te brengen getuigen te betrekken. Partijen dienen er van uit te gaan dat per dagdeel niet meer dan drie getuigen zullen kunnen worden gehoord. Indien nodig zullen bij de datumbepaling verschillende, kort achtereen gelegen, data worden bepaald voor het getuigenverhoor. Gerechtshof Den Haag 11 juli 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2964