Rb 's-Gravenhage 211211 val bij verlaten pand, voorterrein hoort niet tot werkplek; ook geen op wg-er rustende opstalaansprakelijkheid
- Meer over dit onderwerp:
Rb 's-Gravenhage 211211 val bij verlaten pand, voorterrein hoort niet tot werkplek; ook geen op wg-er rustende opstalaansprakelijkheid
2.De feiten
2.1.[eiseres] is op basis van een met Manpower Uitzendorganisatie, onderdeel van Manpower B.V., gesloten detacheringsovereenkomst sedert 19 november 2009 in de functie van projectmedewerker in loondienst werkzaam geweest. Manpower Nederland is enig aandeelhouder van Manpower B.V. Manpower B.V. heeft de arbeid van [eiseres] doen verrichten bij het CBS.
2.2.Op 6 april 2010 is [eiseres] bij het verlaten van het pand van het CBS aan de Henri Faasdreef 312 te 's-Gravenhage ten val gekomen, met ernstig polsletsel tot gevolg (hierna: het ongeval). Het CBS is de hoofdhuurder van het pand, maar er zijn nog een aantal andere huurders.
2.3.[eiseres] heeft het CBS bij brief van 28 april 2010 aansprakelijk gesteld voor de door haar ten gevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade.
2.4.Op 24 juni 2010 heeft de raadsman van [eiseres] een aansprakelijkstelling gezonden aan 'Manpower', per adres van een vestiging van Manpower B.V. te 's-Gravenhage. Aon, de assurantiemakelaar van Manpower Nederland B.V., heeft vervolgens met [eiseres] contact opgenomen naar aanleiding van deze aansprakelijkstelling.
3.Het geschil
3.1.[eiseres] vordert - samengevat - hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van de door haar ten gevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en tot het, bij wijze van voorschot, aan haar voldoen van een bedrag van € 25.000,--, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.[eiseres] legt aan haar vordering jegens gedaagden ten grondslag dat zij in hun hoedanigheid van uitlener, respectievelijk inlener op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk zijn voor de door [eiseres] geleden schade. Aan de vordering jegens het CBS legt [eiseres] tevens ten grondslag gelegd dat het CBS op grond van artikel 6:174 BW jo 6:181 BW aansprakelijk is voor de door haar geleden schade.
3.3.Manpower en het CBS voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
Niet-ontvankelijkheidsverweer van Manpower
4.1.Het meest verstrekkende verweer van Manpower is dat [eiseres] niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering jegens Manpower, omdat niet Manpower Nederland, maar Manpower B.V. de werkgever van [eiseres] is. [eiseres] heeft betoogd dat de aansprakelijkstelling van 24 juni 2010 aan Manpower B.V. is toegezonden en dat [eiseres] Manpower Nederland B.V. heeft gedagvaard omdat bij haar de indruk was ontstaan dat Manpower Nederland B.V. zich als de aansprakelijke partij beschouwde. Die indruk is volgens [eiseres] ontstaan doordat naar aanleiding van de aansprakelijkstelling van 24 juni 2010 Aon, de assurantiemakelaar van Manpower Nederland B.V. contact met haar heeft opgenomen.
4.2.De kantonrechter-plaatsvervanger volgt [eiseres] niet in haar betoog dat Manpower Nederland B.V. de indruk heeft gewekt dat zij zichzelf als de aan te spreken partij beschouwde. [eiseres] heeft daartoe onvoldoende gesteld. Gesteld noch gebleken is dat Manpower Nederland B.V. enige uitlating heeft gedaan op grond waarvan [eiseres] erop mocht vertrouwen dat Manpower Nederland B.V. zich als de aan te spreken partij beschouwde. De enkele omstandigheid dat een door Manpower Nederland B.V. afgesloten verzekering mogelijk dekking verleend voor de door [eiseres] geleden schade - hetgeen de reden is geweest dat Aon de behandeling van de zaak heeft overgenomen van Manpower B.V. - vormt daarvoor onvoldoende grond.
4.3.De kantonrechter-plaatsvervanger constateert dat [eiseres] naar aanleiding van het door Manpower gevoerde verweer niet heeft verzocht om rectificatie in die zin dat Manpower B.V. wordt aangemerkt als de gedaagde partij sub 2. Nu tussen partijen niet in geschil is dat Manpower B.V. de werkgever van [eiseres] is, dient zij Manpower B.V. in verband met het onderhavige ongeval aan te spreken. Nu zij de verkeerde partij heeft gedagvaard, zal de kantonrechter-plaatsvervanger [eiseres] niet ontvankelijk verklaren in haar vordering jegens Manpower Nederland B.V.
De toedracht van het ongeval
4.4.[eiseres] heeft in de dagvaarding betoogd dat zij ten val is gekomen op de bestrating van het plein voor het gebouw van het CBS (hierna: het voorterrein). De bestrating van het voorterrein bestond ten tijde van het ongeval uit smalle stroken verlijmde kiezelstenen afgewisseld met brede stroken van grote tegels. Tussen partijen is niet in geschil dat in de praktijk regelmatig verlijmde kiezelstenen loslieten en op de tegels terechtkwamen. De facilitaire dienst van het CBS heeft de zorg voor het onderhoud van het voorterrein.
4.5.Ter zitting heeft [eiseres] de in de dagvaarding geschetste toedracht van het ongeval nader toegelicht. Zij stelt dat zij is gevallen op het voorterrein over een losliggende kiezelsteen. Vervolgens is zij zeer ongelukkig op haar pols terecht gekomen. Ter comparitie heeft het CBS betwist dat het ongeval op het voorterrein heeft plaatsgevonden.
4.6.Naar het oordeel van de kantonrechter-plaatsvervanger is dit verweer van het CBS tardief. In de conclusie van antwoord (onder 6 en 7) heeft zij reeds erkend dat [eiseres] ten val is gekomen op het voetpad dat leidt van en naar de centrale ingang van het hoofdgebouw, op 20 meter van die ingang. De door het CBS erkende locatie van het ongeval bevindt zich op het voorterrein. De in de conclusie van antwoord opgenomen erkenning heeft te gelden als een gerechtelijke erkentenis in de zin van artikel 154 Rv. Nu gesteld noch gebleken is dat deze erkentenis door een dwaling of niet in vrijheid is afgelegd, kan het CBS niet meer op die erkentenis terugkomen.
4.7.Tussen [eiseres] en het CBS staat derhalve vast dat het ongeval op het voorterrein heeft plaatsgevonden. [eiseres] heeft de toedracht van het ongeval - mede door het overleggen van een schriftelijke verklaring van haar echtgenoot die getuige is geweest van het ongeval - gemotiveerd uiteengezet. Het CBS heeft over de toedracht van het ongeval niets aangevoerd. Wel volgt uit hetgeen het CBS tijdens de comparitie heeft verklaard dat er geen verdere getuigen van het ongeval zijn dan de echtgenote van [eiseres] en [eiseres] zelf. In het licht van hetgeen partijen over en weer met betrekking tot de toedracht van het ongeval naar voren hebben gebracht, kan de door [eiseres] geschetste toedracht van het ongeval tussen partijen als vaststaand worden aangenomen.
Werkgeversaansprakelijkheid van het CBS op grond van artikel 7:658 BW
4.8.Naar aanleiding van het beroep van [eiseres] op artikel 7:658 BW heeft het CBS als verweer gevoerd dat het voorterrein waar [eiseres] is gevallen niet kwalificeert als 'werkplek' zodat artikel 7:658 BW toepassing mist. Bovendien heeft het ongeval volgens het CBS plaatsgevonden nadat [eiseres] haar werkzaamheden had beëindigd, zodat aan het door artikel 7:658 BW gestelde vereiste dat de schade van de werknemer is ontstaan 'in de uitoefening van de werkzaamheden' niet is voldaan.
4.9.De kantonrechter-plaatsvervanger stelt het volgende voorop. In zijn arrest van 11 november 2011 (LJN: BR5215) heeft de Hoge Raad onder r.o. 3.4.3 geoordeeld dat onder 'werkplek' dient te worden verstaan 'iedere plaats die in verband met het verrichten van arbeid wordt of pleegt te worden gebruikt' (de Hoge Raad heeft het in voornoemd arrest overigens over 'arbeidsplaats', terwijl in artikel 7:658 BW slechts de bewoording 'lokalen' wordt gebezigd). Toetsing aan voornoemd criterium brengt mee dat het voorterrein van het pand van het CBS niet kan worden gekwalificeerd als 'werkplek' in de zin van artikel 7:658 BW. Gesteld noch gebleken is dat werknemers van het CBS het voorterrein gebruiken ter uitoefening van de aan hen door het CBS opgedragen werkzaamheden. De enkele omstandigheid dat [eiseres] zich ten tijde van het ongeval op slechts 20 meter van de hoofdingang van het pand van het CBS bevond, maakt dit niet anders.
4.10.Uit r.o. 3.4.3 van voornoemd arrest van de Hoge Raad volgt echter dat een werkgever ook op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk kan zijn voor ongevallen van werknemers op plaatsen die niet als 'werkplek' in de hiervoor genoemde zin kunnen worden aangemerkt, zoals de openbare weg in geval van deelneming aan het verkeer. Voor die gevallen heeft de Hoge Raad de toepasselijkheid van artikel 7:658 BW echter uitsluitend aangenomen in gevallen waarin de werknemers zich op die plaatsen bevonden "in de uitoefening van hun werkzaamheden" voor de werkgevers.
4.11.Nu het voorterrein niet kwalificeert als werkplek in de zin van artikel 7:658 BW, zou het CBS derhalve slechts op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk kunnen zijn, wanneer [eiseres] zich ten tijde van het ongeval op het voorterrein bevond ter uitoefening van haar werkzaamheden. Nu tussen partijen niet in geschil is dat [eiseres] op het moment dat zij het pand van het CBS verliet, haar werkzaamheden voor het CBS voor die dag definitief had beëindigd, ontbreekt een rechtvaardiging om [eiseres] de bescherming van artikel 7:658 BW te bieden en kan zij het CBS niet met succes met een beroep op dat artikel aanspreken.
4.12.De enkele omstandigheid dat de facilitaire dienst van het CBS het onderhoud van het voorterrein op zich heeft genomen, maakt dit niet anders, nu dat onderhoud gezien het voorgaande niet wordt uitgevoerd ter uitvoering van de op het CBS rustende zorgplicht van artikel 7:658 lid 1 BW.
Opstalaansprakelijkheid van het CBS op grond van artikel 6:174 BW j° 6:181 BW
4.13.Tussen [eiseres] en het CBS is niet in geschil dat het voorterrein waar [eiseres] ten val is gekomen kwalificeert als opstal in de zin van artikel 6:174 BW. Het CBS betwist echter dat de aanwezigheid van losse kiezelstenen op het voorterrein meebrengt dat de opstal gebrekkig is. Tevens heeft het CBS bestreden dat zij op grond van artikel 6:181 BW aansprakelijk kan worden gehouden voor de door [eiseres] geleden schade.
4.14.Zelfs wanneer de kantonrechter-plaatsvervanger er van uit zou gaan dat sprake is van een gebrekkig opstal als bedoeld in artikel 6:174 BW - hetgeen het CBS betwist -, dan nog kan zulks niet tot aansprakelijkheid van het CBS leiden, op grond van het navolgende.
4.15.Krachtens artikel 6:181 BW is de bedrijfsmatig gebruiker van een opstal aansprakelijk voor de in artikel 6:174 BW genoemde schade, tenzij het ontstaan van de schade niet met de uitoefening van het bedrijf in verband staat. In zijn arrest van 26 november 2010 (LJN: BM9757) heeft de Hoge Raad de maatstaf gegeven voor de toepassing van de uitzondering in het slot van artikel 6:181 lid 1 BW. Volgens de Hoge Raad is voor het ontbreken van de aansprakelijkheid van degene die in de opstal een bedrijf uitoefent, nodig en toereikend dat tussen het ontstaan van het gebrek en de bedrijfsuitvoering geen verband bestaat. Wanneer die maatstaf op het onderhavige geval wordt toegepast, leidt dit tot de conclusie dat het CBS niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de door [eiseres] geleden schade. Immers, niet valt in te zien dat het ontstaan van het gebrek - te weten het loslaten van de verlijmde kiezelstenen, waardoor deze los op het voorterrein terechtkomen - in enig causaal verband staat met de bedrijfsuitoefening door het CBS, welke in het pand van het CBS plaatsvindt.
4.16.Gezien het voorgaande komt de kantonrechter-plaatsvervanger tot het oordeel dat de vordering van [eiseres] op de door haar aangevoerde gronden niet kan worden toegewezen en het CBS niet in haar hoedanigheid van werkgever of bedrijfsmatig gebruiker van het voorterrein door [eiseres] kan worden aangesproken. Nu [eiseres] heeft nagelaten andere gronden aan te voeren, rest de kantonrechter-plaatsvervanger niets anders dan de vordering van [eiseres] af te wijzen. LJN BV1500