GHARL 150322 Timmerman valt 3 meter door gipsplafond; wg-er ook in hoger beroep deelgeschil aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
GHARL 150322 Timmerman valt 3 meter door gipsplafond; wg-er ook in hoger beroep deelgeschil aansprakelijk
In vervolg op
RBOVE 250920 wg-er slaagt, na bewijsopdracht in deelgeschil, niet in tegenbewijs na val door gipsen plafond; deelgeschil met tussenbeschikking
- verzocht en toegewezen: 26:30 uren x € 240,00 + 6% + 21% = € 8.157,34
2
Samenvatting en beslissing
2.1
Op 12 januari 2017 heeft [geïntimeerde] , terwijl hij als uitzendkracht werkte voor Dura Vermeer, een ongeval gehad. [geïntimeerde] is door een gipsen plafond heen gezakt en ongeveer drie meter naar beneden gevallen. Daar heeft hij schade aan overgehouden.
2.2
In een door [geïntimeerde] gestarte deelgeschilprocedure heeft de kantonrechter in Enschede (bij eindbeschikking van 25 september 2020) onder andere vastgesteld dat Dura Vermeer aansprakelijk is voor het ongeval en het daarbij ontstane letsel en de daaruit voortvloeiende schade moet vergoeden.
2.3
Dura Vermeer komt (met toestemming van de kantonrechter) in hoger beroep tegen die beslissing. Het hof is het met de beslissing van de kantonrechter eens en zal de beschikking daarom bekrachtigen. Hieronder legt het hof uit waarom het tot dat oordeel komt.
3
De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
De advocaat van [geïntimeerde] heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten het verweer dat Dura Vermeer niet ontvankelijk zou zijn in het hoger beroep, prijs te geven. Dat betekent dat het hof de zaak alleen inhoudelijk zal beoordelen.
3.2
[geïntimeerde] was opgedragen om een sparing (opening) in het plafond boven de begane grond te dichten. Daartoe moesten eerst L-profielen worden aangebracht, waarna houten balken en daarop een houten plaat zouden worden geplaatst. Vaststaat dat het hier ging om een grotere sparing dan de door [geïntimeerde] en zijn collega’s eerder gedichte sparingen. Verder gold hier de bijzonderheid dat aan één kant van de sparing over de gehele breedte van de sparing gipsplaten waren aangebracht steunend op een (gipsen) kast, hierna het ‘gipsen plafond’ te noemen. Om de L-profielen aan de zijde van de betonnen vloer vast te maken waaraan ook het gipsen plafond (net iets lager) was vastgemaakt, is [geïntimeerde] met zijn collega [naam2] op het gipsen plafond gaan staan. Voordat zij dat deden hadden zij de houten leuningen en het rood-witte afzetlint rondom de sparing verwijderd en een houten plaat over het gipsen plafond gelegd. Na enige tijd zijn zij tegelijk door het gipsen plafond heen gezakt, waarbij ze ongeveer drie meter lager op de begane grond terecht kwamen.
3.3
Het hof stelt allereerst vast dat geen grieven zijn gericht tegen het door de kantonrechter in 4.1 tot en met 4.3 van de tussenbeschikking geschetste juridisch kader. Ook het hof gaat van dat kader uit. Kort gezegd komt het erop neer dat Dura Vermeer (die als materiële werkgever van [geïntimeerde] geldt) aansprakelijk is voor de schade van [geïntimeerde] , tenzij zij aantoont dat de zorgplicht van artikel 7:658 lid 1 BW is nagekomen. Toegespitst op deze zaak betekent dat dat Dura Vermeer moet stellen (en zo nodig bewijzen) dat zij zodanige maatregelen heeft getroffen en aanwijzingen heeft verstrekt als redelijkerwijs nodig was om te voorkomen dat onder meer [geïntimeerde] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade zou lijden.
3.4
Dura Vermeer stelt dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht. Bij de kantonrechter voerde zij daartoe aan dat zij [geïntimeerde] heeft geïnstrueerd om het gipsen plafond niet te betreden en om de sparing te dichten vanaf een rolsteiger vanaf de onderliggende verdieping. Nadat de kantonrechter Dura Vermeer had toegelaten tot het bewijs van die door [geïntimeerde] betwiste stellingen, heeft de kantonrechter geoordeeld dat Dura Vermeer op beide onderdelen niet in het bewijs is geslaagd.
3.5
In hoger beroep stelt Dura Vermeer zich allereerst op het standpunt dat zij de waarschuwing om het gipsen plafond niet te betreden wel heeft gegeven en dat zij alleen met die waarschuwing al heeft voldaan aan haar zorgplicht. Het hof is echter met de kantonrechter van oordeel dat Dura Vermeer op dit punt niet in het bewijs is geslaagd. [naam1] (de hoofduitvoerder van Dura Vermeer) heeft als getuige verklaard dat hij ‘er sterk van overtuigd is dat’ hij de drie timmermannen ( [geïntimeerde] , [naam2] en [naam3] ) heeft gezegd dat de gipsen vloer niet beloopbaar was. Dat vindt weliswaar steun in de verklaring van [naam2] (eveneens in dienst van Dura Vermeer), maar volgens hem heeft iemand anders dan [naam1] gezegd dat ze wél op het gipsen plafond konden lopen. Onduidelijk is wie dat zou zijn geweest. Volgens [geïntimeerde] heeft [naam1] hen juist gezegd dat de gipsvloer beloopbaar was en [naam3] dacht dat er niets gezegd is over het al dan niet beloopbaar zijn van het plafond. Uit het vervolg van de getuigenverklaring van [naam1] valt op te maken dat hij toch met de timmermannen heeft besproken dat ze op de gipsen vloer konden staan, maar daar zou hij bij gezegd hebben dat ze die gipsen vloer dan moesten onderstempelen. Dit laatste vindt geen steun in de verklaringen van de overige drie getuigen ( [naam2] en [geïntimeerde] verklaren dat [naam1] niet heeft gesproken over onderstempeling en [naam3] weet niet of er gesproken is over onderstempeling). Naar het oordeel van het hof resteert hiermee teveel onduidelijkheid over de vraag of van de zijde van Dura Vermeer een duidelijke, eenduidige instructie is gegeven dat het gipsen plafond niet (zonder onderstempeling) betreden mocht worden. De overige in het geding gebrachte stukken en verklaringen van de diverse betrokkenen bieden die duidelijkheid evenmin.
De vraag of Dura Vermeer met alleen die gestelde waarschuwing al zou hebben voldaan aan haar zorgplicht, hoeft daarom niet beantwoord te worden.
3.6
Ook de stelling dat de instructie is gegeven om de hele sparing van onderaf te dichten (zoals tijdens de mondelinge behandeling toegelicht, nog steeds de primaire stelling van Dura Vermeer), is niet bewezen. Het hof wijst op de getuigenverklaring van [naam1] (ook in de visie van Dura Vermeer degene die de bewuste instructie zou hebben gegeven) dat voor het deel van de sparing waar het gipsen plafond zich bevond niet van onderaf, vanaf een rolsteiger, kon worden gewerkt. Volgens [naam1] heeft hij de instructie gegeven dat op die plaats moest worden gekozen voor overhands werken van bovenaf, dan wel voor werken vanaf het gipsen plafond, met onderstempeling. Ook de andere getuigen hebben niet verklaard dat de gehele sparing vanaf een rolsteiger moest worden gedicht ( [geïntimeerde] zegt: daar waar het gipsen plafond zich bevond, moest het vanaf het gipsen plafond; [naam2] zegt: we moesten het van bovenaf doen, door overhands te werken; [naam3] weet niet meer welke instructie is gegeven). Uit de overige overgelegde stukken kan evenmin bewijs worden geput voor de stelling dat de instructie zou zijn gegeven om de L-profielen ook ter plaatse van het gipsen plafond met behulp van een rolsteiger te plaatsen. Niet alleen was dat volgens [naam1] (degene die de instructies heeft gegeven) niet mogelijk, ook ter mondelinge behandeling kon Dura Vermeer niet goed uitleggen hoe er vanaf een rolsteiger (gesteld dat die te plaatsen was) reikend over het ten minste 1 meter brede gipsen plafond L-profielen aan de achterliggende betonnen vloer hadden moeten worden bevestigd.
3.7
In hoger beroep heeft Dura Vermeer (subsidiair) het standpunt ingenomen dat zij, zoals [naam1] als getuige heeft verklaard, de instructie heeft gegeven om ter plaatse van het gipsen plafond van bovenaf te werken (overhands, gezeten op de knieën) dan wel vanaf het (eerst te onderstempelen) gipsen plafond.
[geïntimeerde] heeft hiertegen aangevoerd dat zelfs indien zou worden aangenomen dat [naam1] heeft gezegd dat overhands of vanaf het gipsen plafond moest worden gewerkt, nog steeds niet zodanige aanwijzingen zijn verstrekt als redelijkerwijs nodig waren om een arbeidsongeval te voorkomen. Niet is door [naam1] immers de instructie gegeven dat [geïntimeerde] en zijn collega’s zich moesten aanlijnen, terwijl dit uit veiligheidsoogpunt wel noodzakelijk was.
Het hof volgt dit verweer. Dura Vermeer heeft niet gesteld dat zij de timmermannen mondeling heeft geïnstrueerd om zich, als zij van bovenaf (overhands dan wel vanaf het gipsen plafond) zouden werken, aan te lijnen, terwijl dit aanlijnen ook in de visie van Dura Vermeer en [naam1] , uit veiligheidsoogpunt wel nodig was. Dura Vermeer stelt slechts dat ter zake van het aanlijnen geen mondelinge instructie nodig was omdat uit de in het geding gebrachte toolboxmeetingverslagen blijkt dat [geïntimeerde] eerder geïnstrueerd was hoe hij op hoogte moest werken, namelijk met gebruik van een harnas en aanlijnen.
3.8
Naar het oordeel van het hof is deze algemene instructie tijdens toolboxmeetings echter onvoldoende. Het antwoord op de vraag welke aanwijzingen de werkgever moet geven, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de werkzaamheden, de kans dat zich een ongeval zal voordoen, de ernst die de gevolgen van een ongeval kunnen hebben en de mate van de bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen. Afhankelijk van voormelde omstandigheden is de werkgever niet alleen verplicht om op de gevaren afgestemde instructies geven, maar moet hij ook toezien op de naleving daarvan. Daarbij moet de werkgever ermee rekening houden dat werknemers wel eens nalaten de voorzichtigheid in acht te nemen die ter voorkoming van ongelukken geraden is.
3.9
In dit geval ging het om een serieus risico op een val van drie meter, met een grote kans op ernstig letsel tot gevolg. Niet voor niets stonden er leuningen en een rood-wit afzetlint om de hele sparing heen – het hof laat in het midden wie dit heeft geplaatst – en is vanwege het risico op een val van zo’n drie meter hoogte, aanlijnen aangewezen. Omdat de kans op een val bij het werken vanaf de betonnen rand of vanaf het gipsen plafond (ook als het onderstempeld zou zijn geweest) aanzienlijk was, de mogelijke gevolgen van een val zeer groot waren, die risico’s voor Dura Vermeer kenbaar waren en zij er ook op bedacht had moeten zijn dat de timmermannen niet uit zichzelf een harnas zouden gaan halen en zich zouden aanlijnen, had Dura Vermeer een mondelinge instructie moeten geven om dat te doen. Dat was in het geheel niet bezwaarlijk voor haar geweest omdat hoofduitvoerder [naam1] toch al met de timmermannen sprak over het vullen van deze bewuste sparing. Deze mondelinge instructie was des te meer aangewezen omdat dit de enige sparing was die niet (volledig) met behulp van een rolsteiger kon worden gedicht. Daarnaast was een op de situatie afgestemde instructie over het gebruik van een valharnas in dit geval temeer noodzakelijk omdat, zoals [geïntimeerde] onweersproken heeft verklaard tegenover de Arbeidsinspectie en zoals in het inleidende verzoekschrift is aangevoerd (onder 34), er ter plaatse geen mogelijkheid was om het valharnas aan vast te maken. Door te vertrouwen op algemene instructies uit een (kennelijk op 9 juni 2016 gehouden) toolboxmeeting over veilig werken op hoogte, heeft Dura Vermeer niet de aanwijzingen verstrekt als redelijkerwijs nodig was om te voorkomen dat [geïntimeerde] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade leed.
3.10
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter terecht heeft geconcludeerd dat Dura Vermeer niet heeft voldaan aan haar zorgplicht zoals bedoeld in artikel 7:658 BW en dat Dura Vermeer aansprakelijk is voor de gevolgen van het [geïntimeerde] op 12 januari 2017 overkomen ongeval.
4
De slotsom
4.1
Het hoger beroep van Dura Vermeer faalt. Het hof zal de beschikking van 25 september 2020, voor zover onderwerp van dit hoger beroep, daarom bekrachtigen.
4.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Dura Vermeer in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Bij akte na zijn memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] nog verzocht om vergoeding van de daadwerkelijk door hem gemaakte kosten in de bodemprocedure in eerste aanleg en in hoger beroep. Naast het feit dat [geïntimeerde] deze vermeerdering van eis te laat heeft ingediend, te weten na zijn memorie van antwoord, geldt dat in een gewone dagvaardingsprocedure in beginsel geen plaats is voor vergoeding van de daadwerkelijke kosten. [geïntimeerde] heeft ook onvoldoende duidelijk gemaakt waarom in dit geval afgeweken zou moeten worden van het uitgangspunt dat slechts ‘geliquideerde’ proceskosten worden toegewezen. Dit nadere verzoek van [geïntimeerde] wordt daarom afgewezen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 760
- salaris advocaat € 2.228 (2 punten x tarief II) ECLI:NL:GHARL:2022:2000