Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Haag 200710 aansprakelijkheid voor val van touwladder, betekenis voldoen aan Arbeidsomstandighedenwet, Arbeidsomstandighedenbesluit

Hof Den Haag 200710 aansprakelijkheid voor val van touwladder, betekenis voldoen aan Arbeidsomstandighedenwet, Arbeidsomstandighedenbesluit
6.2.3  Het hof overweegt dat voorzover de grieven en de toelichting daarop (alsmede hetgeen door Meuva in de MvA/MvG onder 50 wordt aangevoerd) beogen te stellen dat het door de werkgever voldoen aan publiekrechtelijke veiligheidsvoorschriften, m.n. de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit, meebrengt dat aan de zorgplicht van artikel 7:658 BW wordt voldaan, zulks van een onjuiste rechtsopvatting doet blijken. Daargelaten dat gesteld noch gebleken is dat de bestuursrechter ten aanzien van enig (publiekrechtelijk) aspect van onderhavig bedrijfsongeval uitspraak heeft gedaan, dient de burgerlijke rechter een eigen afweging te maken met betrekking tot de evt. schending van de privaatrechtelijke zorgverplichting ex artikel 7:658 BW. In dat kader wordt het volgende overwogen.
6.2.4  Naar blijkt uit het in rov. 5.2.5 genoemde arrest behoeft het ontbreken van een Arborichtlijn of een voorschrift niet eraan in de weg te staan dat een situatie voor de toepassing van artikel 7:658 BW als gevaarlijk kan worden aan gemerkt. Niet in discussie is dat de werkzaamheden valgevaar met het risico van letselschade met zich brachten. Het hof stelt in het licht van hetgeen hiervoor in rov. 5.2.1 en 5.2.2 is overwogen vast dat Meuva nagelaten heeft voldoende te onderbouwen dat van haar het treffen van andere meer effectieve maatregelen daartegen niet kon worden gevergd. Uit de door Meuva bij CvD overgelegde verklaring van [appellant], die inzoverre niet gemotiveerd is weersproken, blijkt dat
a. [appellant] niet gewoon was te werken met een touwladder: “De andere keren als wij afdaalden in een cycloon of tank dan gebeurde dat altijd met een vaste trap” en “Nee, niet echt” ten antwoord op de vraag of hij ervaring had met het klimmen van een touwladder;
b. “Het ook moeilijk (was) om naar boven te klimmen met die touwladder omdat hij vaak scheef hing of begon te slingeren.”
[naam projectleider] (verklaring bij het ongevalsrapport, eveneens overgelegd bij CvD) verklaarde: “(…) Wij hebben hier gekozen voor het gebruik van een touwladder omdat het niveau waar de mensen werken door het wegzuigen van de “palringen” zakt. Als wij gebruik moesten maken van een vaste ladder die steeds verlengd zou moeten worden dan moet er continue een gecertificeerde steigerbouwer aanwezig zijn om de ladder te verlengen. (…)”
Het hof leidt uit de laatste zin van deze verklaring af dat het gebruik van een - regelmatig te verlengen - vaste ladder feitelijk wel mogelijk was, maar dat daarvoor niet is gekozen, naar het hof begrijp om financiële redenen: dan moest er continue een gecertificeerde steigerbouwer aanwezig zijn. Uit de conclusie van het ongevalsrapport en de bijlage “Beheersmaatregelen ter beperking risico’s vallen op grotere hoogtes”, inhoudend dat er een werkinstructie komt met betrekking tot het beperken van valgevaar en er ten behoeve van op en af gaan naar het te bereiken werkniveau gebruik gemaakt zal worden van een ‘Skyclimber’ - hetgeen kennelijk een harnas is waarin de medewerker die werkzaamheden moet verrichten in de kolom zich vastzet en die (vervolgens) door middel van een motor op en neer bewogen kan worden - begrijpt het hof dat het gebruik van de Skyclimber het risico te vallen onmiskenbaar zou hebben beperkt. De touwladder wordt dan nog slechts als extra achter de hand gehouden: “(…) bij het mangat wordt een touwladder standbye gelegd om in het mogelijke geval dat de Skyclimber niet meer zou functioneren, de touwladder gebruikt kan worden.”
Meuva heeft nagelaten duidelijk te maken waarom het bouwen van een vaste, te verlengen, ladder en de aanwezigheid daartoe van een gecertificeerde steigerbouwer of het werken met een Skyclimber niet reeds vanaf de aanvang van de werkzaamheden van haar gevergd kon worden. Uit de hiervoor genoemde bijlage bij het ongevalsrapport blijkt immers dat voor het vervolg van de werkzaamheden in de kolom C-804B waarin het ongeval heeft plaatsgevonden, van de Skyclimber gebruik gemaakt moet/zal worden. Ten slotte: dat Meuva VCA**-gecertificeerd bedrijf was en [appellant] het diploma VVA1 behaald had, maakt het voorgaande niet anders.
6.2.5  In aansluiting op hetgeen in 6.2.2 is overwogen verwerpt het hof het beroep van Meuva op opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van [appellant]. Meuva heeft onvoldoende feiten en/of omstandigheden gesteld om daaruit tot opzet of bewuste roekeloosheid van [appellant] te kunnen concluderen nu daarvoor is vereist dat [appellant] zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloos karakter daarvan daadwerkelijk bewust is geweest, vgl. o.m. HR 11 september 1998, NJ 1998, 870. Uit de wèl vaststaande feiten en omstandigheden (rov. 2.2 t/m 2.4) is dit laatste niet af te leiden. Hierbij moet rekening gehouden worden met het ervaringsfeit dat het dagelijks verkeren in een bepaalde werksituatie de werknemer er makkelijker toe zal brengen niet alle voorzichtigheid in acht te nemen. Tot dit laatste rekent het hof - aangenomen dat er een vallijn aan [appellant] was uitgereikt en deze te bevestigen was - het nalaten van het gebruik daarvan wanneer een afstand van max. 4 meter, de lengte van de touwladder volgens de eigen stelling van Meuva (CvA sub 5), moet worden geklommen.
6.2.6  De conclusie van het voorgaande is dat de grieven in het voorwaardelijk incidenteel appel falen.
LJN BN4190