Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Justitie Antillen 100810 hartaanval na val van dak, of val van dak na hartaanval

Hof Justitie Antillen 100810 hartaanval na val van dak, of val van dak na hartaanval
3.4. Op grond van de stellingen van partijen en de overige inhoud van de gedingstukken kan over de toedracht van het ongeval het volgende worden vastgesteld. Op 29 juli 2003 heeft [werknemer] van [man van werkgever] - de echtgenoot van [werkgever] en feitelijk leidinggevende binnen haar bedrijf - opdracht gekregen om het afdak waaronder planten van de kwekerij stonden te repareren. Het werk bestond in hoofdzaak uit het vervangen van de plastic golfplaten en snoeien van grote takken die over het afdak hingen. Een andere werknemer, [collega], heeft [werknemer] die dag bij dit werk geholpen. [werknemer] en [collega] hebben eerst platen op het frame van het afdak gelegd, zodat [werknemer] op het afdak kon lopen. Ze gebruikten bij het werk een ladder, die door [collega] werd vastgehouden. [werknemer] is daarmee op het dak geklommen. [collega] heeft daarna de nieuwe golfplaten aan [werknemer] aangegeven en deze heeft de golfplaten geplaatst. Ook heeft hij takken gesnoeid. De volgende dag, 30 juli 2003, moest hij het werk afmaken. Hij is die ochtend door [collega] bij de kwekerij afgezet en is alleen aan het werk gegaan. Hij was alleen met één andere werkneemster op de kwekerij. Zij was aan de andere kant van het terrein planten aan het water geven, terwijl [werknemer] met het afdak bezig was, toen het ongeval gebeurde. De andere werkneemster hoorde [werknemer] schreeuwen en trof hem op de grond aan. Zij heeft de heer [werkgever] gewaarschuwd, die is gekomen en een ambulance heeft gebeld. [werknemer] is daarna naar de EHBO vervoerd, waar een ernstig hartinfarct bij hem werd vastgesteld.

3.5. Gelet op het voorgaande was onmiskenbaar sprake van een bedrijfsongeval, in de zin van een ongeval dat zich in de uitoefening van de dienstbetrekking heeft voorgedaan en op enigerlei wijze aan het werk gerelateerd kon zijn. Op grond van de in artikel 7A:1614x BW besloten liggende regels van stelplicht en bewijslast rustte daarom op [werkgever] de verplichting ervoor te zorgen dat ter zake een rapport werd opgemaakt waarin de toedracht van het ongeval zodanig wordt vastgelegd dat daaruit met een redelijke mate van zekerheid kan worden opgemaakt of en in hoeverre het ongeval het gevolg is van het feit dat onvoldoende maatregelen waren genomen ter voorkoming van ongevallen als waarom het hier gaat (vgl. onder meer HR 1 juli 1993, NJ 1993, 687). Op grond van artikel 2 lid 7 aanhef en onder b en c van de Veiligheidslandsverordening 1958 rustte op [werkgever] overigens ook de verplichting het ongeval bij de veiligheidsinspectie te melden, zodat deze instantie onderzoek daarnaar had kunnen instellen. [werkgever] heeft aan die verplichting niet voldaan, waardoor geen ongevalrapport is opgemaakt. Daardoor is bijvoorbeeld de situatie ter plaatse direct na het ongeval (waaronder de toestand van het dak waaraan werd gewerkt, soort en staat van de gebruikte/beschikbare ladder(s), de plaats waar de gebruikte ladder zich bevond, mogelijke sporen van een val e.d.) niet vastgesteld.

3.6. In deze procedure heeft [werkgever] over de toedracht van het ongeval ook geen toereikende informatie kunnen verschaffen. Weliswaar stelt zij, mede op basis van een schriftelijke verklaring van [collega], dat [werknemer] op de bewuste ochtend alleen nog maar de golfplaten aan de rand van het afdak hoefde vast te maken en daarvoor niet meer het dak op hoefde en wijst zij erop dat de heer [werkgever] geen schaafwonden, blauwe plekken of bloed bij [werknemer] heeft gezien, terwijl het SVB-rapport en verslag van de EHBO-arts ook geen melding van letsel maakt, maar daaruit kan nog niet worden afgeleid dat [werknemer] niet van het dak of de ladder is gevallen en “gewoon” een hartinfarct heeft gekregen en in elkaar is gezakt, zoals zij concludeert. De summiere verklaring van [collega] over het werk dat nog moest worden gedaan, is niet onverenigbaar met de lezing van [werknemer] dat hij de golfplaten nog moest vastspijkeren en op maat zagen, zodat op grond daarvan niet met voldoende mate van zekerheid kan worden aangenomen dat [werknemer] niet meer op het dak hoefde te komen (en daar feitelijk ook niet meer is geweest). Bovendien kan ook uit deze verklaring worden afgeleid dat [werknemer] op de bewuste ochtend in elk geval nog op een ladder aan het dak moest werken. De mogelijkheid dat [werknemer] van zekere hoogte op de grond is gevallen, is hiermee dus geenszins uitgesloten. De aard van de aandoening en het ontbreken van ander letsel maken het naar het oordeel van het Hof ook niet hoogst onwaarschijnlijk dat de aandoening door een val als gesteld is veroorzaakt.
Daarbij is in aanmerking genomen dat dit verband door de behandelend cardiologen, de medisch adviseur van SVB en de letselschadearts die [werknemer] heeft ingeschakeld niet in twijfel is getrokken en alleen door een later door [werkgever] geraadpleegde deskundige (dr. Honig) op basis van een schriftelijke beoordeling onwaarschijnlijk is genoemd.

3.7. Op grond van het vorenstaande is het Hof van oordeel dat [werkgever] in zoverre niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Daarom zal het Hof als onvoldoende weersproken van de door [werknemer] gestelde toedracht uitgaan, te weten dat [werknemer] tijdens zijn werkzaamheden aan de dakconstructie van het dak of de ladder naar beneden is gevallen. Daarmee is ook gegeven dat [werkgever] niet aan haar zorgplicht heeft voldaan. Zij heeft [werknemer] werk aan een dak laten doen, op zekere hoogte van de grond, zonder hem een gezekerde ladder ter beschikking te stellen en andere maatregelen te treffen om het gevaar van vallen te voorkomen, terwijl onomstreden is dat dergelijke maatregelen in de gegeven omstandigheden in redelijkheid van haar mochten worden verwacht. Dat [collega] op de bewuste ochtend aan [werknemer] heeft gevraagd of hij nog moest helpen en [werknemer] heeft geantwoord dat hij geen hulp meer nodig had - wat [werkgever] stelt en [werknemer] overigens betwist - kan [werkgever] in dit verband niet baten. Uit haar stellingen blijkt niet dat zij of echtgenoot op de uitvoering van het werk heeft toegezien of nadere instructies over het nog uit te voeren werk heeft verstrekt, wat wel op hun weg gelegen had. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat [werknemer] er zelf voor heeft gekozen om van door de werkgever beschikbaar gestelde veiligheidsmaatregelen geen gebruik te maken. De grieven 1 en 3 falen derhalve.

3.8. Met het voorgaande staat nog niet vast dat tussen de val en de door [werknemer] opgelopen schade (het hartinfarct en de gevolgen daarvan) ook daadwerkelijk causaal verband bestaat. [werkgever] heeft, met een beroep op de medische opinie van dr. Honig, gemotiveerd gesteld dat een hartinfarct - buiten gevallen waarin een interne medische oorzaak bestaat - alleen door zwaar/ernstig trauma wordt veroorzaakt en dat van een dergelijk trauma in dit geval niet blijkt. Indien dat juist is, is het de vraag of de aandoening gevolg is van de val en daarmee of de door die aandoening ontstane schade aan [werkgever] kan worden toegerekend. Het Hof zal, overeenkomstig het verzoek van [werkgever], een onafhankelijke deskundige benoemen om onderzoek te verrichten naar de vraag of het hartinfarct dat [werknemer] blijkens de medische stukken heeft opgelopen als gevolg van de hiervoor beschreven val kan worden beschouwd. Omdat [werknemer] met de door hem overgelegde medische stukken wel een begin van bewijs heeft geleverd, dient [werkgever] het (nog te bepalen) voorschot op de kosten van de deskundige te betalen. Partijen krijgen gelegenheid zich bij akte uit te laten over de te benoemen deskundige en de aan deze te stellen vragen. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol.

3.9. [werkgever] heeft op basis van de opinie van dr. Honig verder nog aangevoerd dat [werknemer] geen adequate behandeling in het ziekenhuis heeft gekregen, waardoor hij meer gezondheidsschade heeft opgelopen. Of dat inderdaad het geval is, kan echter in het midden blijven. Ook als sprake is geweest van medisch tekortschieten bij de behandeling van [werknemer] na het ongeval, waardoor de gezondheidsschade groter is geworden dan bij een adequate behandeling het geval was geweest, is dat op zichzelf geen reden om de schade (in zoverre) niet aan de primaire veroorzaker toe te rekenen. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn door [werkgever] niet gesteld en zijn het Hof ook niet gebleken. Aan dit verweer gaat het Hof daarom voorbij.

3.10. De grieven 4, 5 en 6 van [werkgever] hebben betrekking op de omvang van de schade en grief 7 op de door het GEA uitgesproken proceskostenveroordeling. De grief van [werknemer] betreft eveneens de omvang van de schade (het niet toewijzen van wettelijke rente over de immateriële schade). Afhankelijk van de uitkomst van het deskundigenonderzoek zal het Hof in het vervolg van de procedure daarop ingaan.

3.11. Het Hof houdt iedere verdere beslissing aan.
LJN BN7336