Hof L.warden 221106 val door lichtkoepel na starten borstelmachine; geen bewuste roekeloosheid
- Meer over dit onderwerp:
Hof L.warden 22-11-06 val door lichtkoepel na starten borstelmachine; geen bewuste roekeloosheid
2.2. Op 29 juni 1998, ten tijde van het dienstverband, is [geïntimeerde] een ongeval overkomen. Hij is, na een borstelmachine in werking te hebben gesteld op een dak op vijf meter hoogte, door die machine achteruitgeduwd en door een lichtkoepel op de grond gevallen, tengevolge waarvan hij lichamelijk letsel heeft opgelopen. (...)
4.1. Ter toelichting voegt het hof daaraan nog toe dat de werkingssfeer van art. 7:658 BW wordt bepaald door het werkplekvereiste en het vereiste dat de schade de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden is overkomen. Deze vereisten dienen ruim te worden uitgelegd. Vast staat dat [geïntimeerde] in opdracht van zijn werkgever (voorbereidende) dakdekkerswerkzaamheden uitvoerde op het dak van een school. Of onder die opdracht ook begrepen was het verplaatsen van de borstelmachine is in dat verband niet relevant. Onder deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat de schade [geïntimeerde] is overkomen in de uitoefening van zijn werkzaamheden.
4.2. Voorts stelt het hof bij de beoordeling van de vraag met betrekking tot de op de werkgever rustende zorgplicht voorop dat een en ander in het onderhavige geval moet worden beoordeeld in het licht van het feit (i) dat [geïntimeerde] volgens [appellant] niet competent was de machine te gebruiken; (ii) dat zulks hem daarom was verboden; (iii) dat er te weinig ruimte was om de machine op de motor te verplaatsen en dat deze om die reden slechts "zonder gevaar" kon worden verplaatst in uitgeschakelde toestand en met ontkoppelde veegborstel ("het is te gevaarlijk en tevens bestaat er een grote kans op beschadiging van de koepels") en (iv) dat het onoordeelkundig gebruik door [geïntimeerde] ervoor heeft gezorgd dat deze door de grote kracht van de machine achteruit is gedrukt en door de koepel is gevallen.
4.3. Met betrekking tot het door [appellant] ter afwering van haar schadeplichtigheid gevoerde verweer dat de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [geïntimeerde] zelf, overweegt het hof nog dat van bewust roekeloos handelen eerst dan sprake kan zijn indien [geïntimeerde] zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloos karakter van die gedraging daadwerkelijk bewust is geweest. Voor zover [geïntimeerde] al zou kunnen worden verweten, alle omstandigheden in aanmerking genomen, zeer onvoorzichtig te werk te zijn gegaan, dan is daarmee nog niet gezegd dat hij zich onmiddellijk voorafgaand aan het ongeval daadwerkelijk van het roekeloos karakter van zijn gedraging bewust zal zijn geweest. Integendeel, dat [geïntimeerde] de bewuste borstelmachine heeft gestart om deze te verplaatsen, doet - nog afgezien van het al dan niet noodzakelijk zijn van die verplaatsing - veeleer veronderstellen dat hij niet bewust roekeloos heeft gehandeld.
4.4. Het hof verenigt zich derhalve met het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] hoofdelijk aansprakelijk moet worden gehouden voor de gevolgen van het ongeval zoals dat [geïntimeerde] is overkomen en aldus schadeplichtig is. (...) LJN AZ2853