Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Leeuwarden 061211 werkgever slaagt niet in bewijs dat werkzaamheden met rolsteiger niet lagen in het verlengde van eigen werk

Hof Leeuwarden 061211 werkgever slaagt niet in bewijs dat werkzaamheden met rolsteiger niet lagen in het verlengde van eigen werk 
De verdere beoordeling 

1.  In het tussenarrest van 22 december 2009 heeft het hof overwogen dat wanneer [geïntimeerde], zoals Start c.s. stellen, niet was aangesteld om de sloopwerkzaamheden te verrichten waarmee hij ten tijde van het ongeval bezig was, die werkzaamheden ook niet in het verlengde van het eigen werk van [geïntimeerde] lagen, [geïntimeerde] voor zijn eigen werk geen rolsteiger nodig had en hij uitdrukkelijk was geïnstrueerd om zich te beperken tot schoonmaakwerk, niet zijnde sloopwerkzaamheden, op Start c.s. niet de verplichting rustte om [geïntimeerde] te instrueren ten aanzien van het verrichten van sloopwerkzaamheden op een rolsteiger. Het hof heeft verder overwogen dat in dat geval in het midden kan blijven of de rolsteiger aan de daaraan te stellen veiligheidseisen voldeed, omdat Start c.s. er dan geen rekening mee hoefden te houden dat [geïntimeerde] de steiger zou gaan gebruiken. 

2.  Het hof heeft Start c.s. opgedragen te bewijzen (feiten en omstandigheden waaruit volgt) dat [geïntimeerde] niet was aangesteld om de sloopwerkzaamheden die hij ten tijde van het ongeval feitelijk verrichtte op de bouwplaats te verrichten, dat die werkzaamheden ook niet in het verlengde van het eigen werk van [geïntimeerde] op de bouwplaats lagen, dat [geïntimeerde] voor zijn eigen werk en de werkzaamheden in het verlengde van dat werk ook geen rolsteiger nodig had en hij uitdrukkelijk en adequaat was geïnstrueerd om zich te beperken tot schoonmaakwerk, niet zijnde de desbetreffende sloopwerkzaamheden, en om geen ander werk te doen. 

3.  Ter uitvoering van deze bewijsopdracht hebben Start c.s. de heren [getuige 1] en [getuige 2] als getuige doen horen. [getuige 1] was ten tijde van het ongeval als hoofduitvoerder van [bedrijf] op het project werkzaam. Hij was de leidinggevende van [geïntimeerde]. [getuige 2] was toen directeur van Ge-Ru, dat [geïntimeerde] had ingeleend van Start en op het project had tewerkgesteld om voor [bedrijf] werkzaamheden te verrichten. [getuige 1] heeft, naar aanleiding van de getuigenverklaringen die zijn afgelegd door [geïntimeerde] en de in contra-enquête gehoorde getuige [getuige 3], nog een verklaring afgelegd ten overstaan van een notaris. De notariële akte waarin deze verklaring is vastgelegd, is in het geding gebracht. Dat geldt ook voor de notariële akten waarin de verklaringen zijn vastgelegd die [geïntimeerde] en [getuige 3] na de getuigenverhoren nog ten overstaan van een notaris hebben afgelegd. 

4.  Het hof stelt vast dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] enerzijds en die van [geïntimeerde] en [getuige 3] anderzijds niet met elkaar te verenigen zijn. De verklaringen staan op cruciale onderdelen lijnrecht tegenover elkaar. Voor het door hen te leveren bewijs kunnen Start c.s. dan ook geen steun ontlenen aan de verklaringen van [geïntimeerde] en [getuige 3]. Bij het antwoord op de vraag of Start c.s. er in geslaagd zijn het bewijs te leveren, komt het dan ook aan op de geloofwaardigheid van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] enerzijds en van [geïntimeerde] en [getuige 3] anderzijds. Daarbij heeft te gelden dat het bewijs alleen geleverd is wanneer eerstgenoemde verklaringen (de in de notariële akten vastgelegde verklaringen daaronder begrepen), ook in het licht van wat verder vaststaat over de voor de bewijsopdracht relevante feiten en omstandigheden, zo veel meer geloofwaardig zijn dan de laatstgenoemde verklaringen dat deze laatste geen betekenis toekomt. Daaraan doet niet af dat de verklaring van [geïntimeerde] een partijgetuigenverklaring is. De beperking van de bewijskracht van een partijgetuigenverklaring geldt immers niet voor feiten waarvoor de partij niet het bewijsrisico draagt. 

5.  De door [getuige 1] als getuige afgelegde verklaring kan bijdragen aan het bewijs ten aanzien van alle onderdelen van de bewijsopdracht: 
a.  [getuige 1] heeft allereerst verklaard dat [geïntimeerde] was ingehuurd als bouwopruimer en dat hij in die hoedanigheid het bouwafval op de bouwplaats diende af te voeren naar een container. Volgens [getuige 1] gaat het bij het verwijderen van bekisting om heel andere werkzaamheden. Het slopen van bekistingen ligt volgens hem ook niet in het verlengde van de door een bouwopruimer te verrichten schoonmaakwerkzaamheden; 
b.  [getuige 1] heeft vervolgens verklaard dat een bouwopruimer dagelijks, aan het begin van de dag, van hem te horen krijgt wat hij die dag moet doen. Op de dag van het ongeval heeft [getuige 1] [geïntimeerde] verteld dat hij die dag in het casco gedeelte van de bouw de boel diende aan te vegen en het afval - er lag wat, maar niet veel, houtafval - op te ruimen; 
c.  [getuige 1] heeft ook verklaard dat [geïntimeerde] hem die dag gevraagd heeft of hij de bekisting in de desbetreffende ruimte mocht slopen, maar dat hij, [getuige 1], gezegd heeft dat dit niet mocht. Het slopen van bekisting hoorde volgens [getuige 1] niet bij het werk van [geïntimeerde] en kon prima door de eigen timmermannen van [bedrijf] gedaan worden, als klusje tussendoor. Het was geen werk voor een schoonmaker, maar voor een timmerman. Bovendien was er voor het werk een steiger nodig en [bedrijf] beschikte op dat moment op het werk niet over een steiger; 
d.  [getuige 1] heeft, tenslotte, verklaard dat [geïntimeerde] wel vaker geprobeerd had om ander werk te doen en dat hij, [getuige 1], daarover eerder zijn beklag had gedaan bij [getuige 2], de werkgever van [geïntimeerde]. 

6.  In zijn ten overstaan van de notaris afgelegde verklaring heeft [getuige 1] zijn getuigenverklaring bevestigd. Hij heeft betwist dat hij [geïntimeerde] opdracht heeft gegeven de bekisting te slopen. Verder heeft hij nog het volgende verklaard: 
e.  Het kan zijn dat [geïntimeerde] tijdens het project wel eens, als onderdeel van zijn opruimwerk, water heeft weggepompt, ijzer-resten heeft afgeknipt of planken heeft gesorteerd bij het afval; 
f.  Het ligt niet voor de hand dat [geïntimeerde] eerst de vloer heeft aangeveegd en vervolgens aan het slopen is gegaan. Bovendien was met het opgedragen veegwerk zoveel tijd gemoeid dat [geïntimeerde] daar nooit ’s ochtends om 10.00 mee klaar kon zijn geweest; 
g.  In het door hem bijgehouden logboek voor die dag heeft [getuige 1] vermeld dat [geïntimeerde] als opruimer aan het werk was; 
h.  Het is onzin dat hij [geïntimeerde] zou hebben opgedragen een kamerrolsteiger te gebruiken voor het desbetreffende sloopwerk. Zo’n steiger is daarvoor ongeschikt; 
i.  Het stoort [getuige 1] dat [geïntimeerde] verklaard heeft dat hij [geïntimeerde] nooit heeft aangesproken op het verrichten van niet opgedragen werkzaamheden. Hij heeft [geïntimeerde] daar wel op aangesproken en hem uitdrukkelijk gemaand zich aan zijn eigen werk te houden. 

7.  In zijn getuigenverklaring en zijn ten overstaan van de notaris afgelegde verklaring heeft [geïntimeerde] de hiervoor onderscheiden onderdelen van de verklaring van [getuige 1] weersproken: 
aa.  [geïntimeerde] heeft allereerst verklaard dat hij als bouwopruimer naast schoonmaakwerk ook allerhande ander werk gedaan heeft, zoals het slopen van muurtjes, het weghalen van ijzeren staven, het wegpompen van water uit een bouwwerk en het slopen van bekisting. Al deze werkzaamheden waren hem door de uitvoerder opgedragen en de belangrijkste regel voor werknemers bij Ge-Ru was, dat ze moesten doen wat de uitvoerder opdroeg; 
bb.  [geïntimeerde] heeft verder verklaard dat hij zich op het project waar het ongeval heeft plaatsgevonden, heeft gehouden aan de aanwijzingen van [getuige 1]. Op diens aanwijzingen heeft hij onder meer bekisting weggehaald, ijzer gesneden en water weggepompt. Op de dag van het ongeval heeft [getuige 1] hem, [geïntimeerde], gevraagd om de casco binnenruimte helemaal schoon te maken, door de vloeren te vegen, de planken aan de muren weg te halen en de bekisting aan het plafond te verwijderen. Hij kon voor dit werk gebruik maken van gereedschap en een rolsteiger, die zich in het magazijn van de bouwplaats bevonden; 
cc./dd.  [geïntimeerde] heeft ook verklaard dat [getuige 1] hem er nooit op heeft aangesproken dat hij werkzaamheden verrichtte die hem niet waren opgedragen. Op de dag van het ongeval heeft hij ook niet zelf voorgesteld om de bekisting te slopen, maar dit is hem door [getuige 1] opgedragen. Hij is er ook nooit door [getuige 2] op aangesproken dat hij niet opgedragen werkzaamheden deed; 
ee.  [geïntimeerde] heeft verklaard dat hij ook andere dan de hiervoor onder a verrichte werkzaamheden heeft verricht, te weten de hierboven onder aa. vermelde werkzaamheden; 
ff.  Hoe laat het ongeval precies is gebeurd, weet [geïntimeerde] niet meer, wel dat het tussen 10.00 en 11.30 uur plaatsvond, na de pauze en nadat hij van [getuige 1] onder meer de opdracht had gekregen om de bekisting van het plafond te verwijderen; 
hh.  [getuige 1] heeft [geïntimeerde] de opdracht gegeven de desbetreffende rolsteiger te gebruiken. Hij had deze rolsteiger al eerder gebruikt bij (sloop) werkzaamheden op het project die hem waren opgedragen. 

8.  Het is evident dat de verklaringen van [getuige 1] en [geïntimeerde] niet naast elkaar kunnen bestaan - de inhoud ervan is bepaald onverenigbaar -, maar het hof ziet in de inhoud van de verklaringen geen reden om de verklaringen van [geïntimeerde] als (aanmerkelijk) minder betrouwbaar te beoordelen dan die van [getuige 1]. Dat [geïntimeerde] niet meer precies weet op welk tijdstip het ongeluk precies heeft plaatsgevonden, maakt zijn verklaring nog niet onbetrouwbaar. Dat hij, volgens zijn eigen verklaring, een niet logische volgorde van werken zou hebben gehanteerd, maakt de verklaring van [geïntimeerde] ook niet onbetrouwbaar. Bovendien heeft [geïntimeerde] ontkend dat met het veegwerk veel tijd was gemoeid. Hij heeft er in dat verband op gewezen dat er maar weinig houtafval in de ruimte aanwezig was en dat strookt met de verklaring van [getuige 1] (zie diens verklaring onder b). 

9.  De getuigenverklaring van [getuige 2] ondersteunt onderdelen van de verklaringen van [getuige 1]. [getuige 2] heeft benadrukt dat zijn medewerkers zich bezig hielden met schoonmaakwerk en dat het slopen van bekisting daar beslist niet onder viel. Voorts heeft hij verklaard dat hij al zijn medewerkers, dus ook [geïntimeerde], heeft geïnstrueerd dat zij zich moesten beperken tot schoonmaakwerkzaamheden en zich strikt moesten houden aan de opdrachten van de uitvoerder op het werk en dat hij hen heeft verboden ander werk te doen dan hun werd opgedragen. [getuige 2] heeft verder verklaard dat [getuige 1] zich bij hem heeft beklaagd over het feit dat [geïntimeerde] op het dak van het bouwwerk was aangetroffen, waar hij niets te zoeken had, en dat hij, [getuige 2], [geïntimeerde] daar toen op heeft aangesproken. Ten slotte heeft [getuige 2] verklaard dat als zijn medewerkers een steiger nodig hebben, daarover afspraken worden gemaakt met de opdrachtgever. 

10.  Naar het oordeel van het hof wettigt de verklaring van [getuige 2] niet de conclusie dat de verklaring van [geïntimeerde] als ongeloofwaardig terzijde kan worden geschoven. De verklaring staat weliswaar op het punt van de klacht over [geïntimeerde] lijnrecht tegenover die van [geïntimeerde], maar tast de meeste andere onderdelen van de verklaring van [geïntimeerde] niet aan. Bovendien heeft [getuige 2] kort na het ongeval een schriftelijke verklaring afgelegd, waarin hij het verwijderen van planken van het plafond onder het begrip schoonmaakwerkzaamheden brengt. Onder deze omstandigheden komt, zeker nu een (plausibele) verklaring voor deze koerswijziging ontbreekt, niet al te veel gewicht toe aan de stellige bewering van [getuige 2] als getuige dat het slopen van bekisting niet als schoonmaakwerk mag worden gezien. Bovendien worden de verklaringen van [geïntimeerde] op enkele onderdelen ondersteund door die van [getuige 3]. [getuige 3] heeft verklaard dat [geïntimeerde] hem op het project enkele malen heeft geholpen bij werkzaamheden die hij verrichtte, waaronder het weghalen van bekisting. Dat het door [getuige 3] opgegeven tijdstip van het ongeval niet precies overeenkomst met dat van [geïntimeerde], betekent niet - gelet op het tijdsverloop tussen het ongeval en het afleggen van de verklaring - dat aan de verklaring van [getuige 3] geen gewicht kan worden toegekend. 

11.  De slotsom is dat Start c.s. er niet in zijn geslaagd om het hun opgedragen bewijs te leveren. Het hof ziet geen reden om hen, in overeenstemming met hun bewijsaanbod, opnieuw in de gelegenheid te stellen dit bewijs te leveren. Start c.s. hebben aangeboden om [getuige 2] en [getuige 1] opnieuw te horen. Nu zij niet hebben aangegeven dat deze getuigen dan een andere verklaring zullen afleggen dan zij reeds hebben gedaan (bij gelegenheid van het getuigenverhoor en ten overstaan van de notaris) is dit bewijsaanbod onvoldoende gespecificeerd. 

12.  Nu Start c.s. niet zijn geslaagd in de bewijslevering, faalt grief IV. In dit verband overweegt het hof dat niet ter discussie staat dat [geïntimeerde] niet geïnstrueerd was over het gebruik van de steiger. Bovendien heeft [getuige 1] verklaard dat de steiger die [geïntimeerde] gebruikte, een kamerrolsteiger, niet geschikt is voor het verrichten van sloopwerk. Dat de steiger aan de veiligheidseisen voor een steiger voldoet, betekent dan ook niet dat Start c.s. ten aanzien van het gebruik van de steiger door [geïntimeerde] aan hun verplichtingen hebben voldaan. 

13.  Met grief V komen Start c.s. op tegen de toewijzing door de kantonrechter van de vorderingen van [geïntimeerde]. In de toelichting op de grief wordt verwezen naar de (toelichting op) de grieven I tot en met IV. In zoverre heeft de grief geen zelfstandige betekenis en deelt zij het lot van de andere grieven. Start c.s. verwijzen verder naar wat in eerste aanleg is gesteld en verzoeken het hof dat als herhaald en ingelast te beschouwen. Voor zover Start c.s. hiermee beogen andere inhoudelijke bezwaren tegen het vonnis van de kantonrechter naar voren te brengen dan in de grieven I tot en met IV zijn verwoord, is de grief onvoldoende gespecificeerd. 

14.  Ook grief V faalt. 

Nu de grieven falen, zal het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. Start c.s. zijn in appel in het ongelijk gesteld en zullen om die reden, hoofdelijk, worden veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde] (geliquideerd salaris van de advocaat: 3 punten, tarief II). LJN BU6955