Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 270516 meerdere auto-ongevallen en val uit lift; als schade aangetoond wordt is wg-er aansprakelijk voor val uit lift in parkeergarage na beeindiging werkzaamheden

Rb Rotterdam 270516 meerdere auto-ongevallen en val uit lift; als schade aangetoond wordt is wg-er aansprakelijk voor val uit lift in parkeergarage na beeindiging werkzaamheden
- voor vaststellen causaal verband is deskundigenbericht noodzakelijk

De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken staat tussen partijen – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende vast:

2.1.
[eiser] – geboren op [geboortedatum] 1968 – is bekend met de huidziekte psoriasis en met gewrichtsproblemen. [eiser] is in 1989 betrokken geweest bij een (ernstig) verkeersongeval. Hij heeft daarbij onder meer een hersenschudding en letsel aan zijn linkeroog opgelopen. Een andere inzittende van de auto is daarbij overleden. [eiser] heeft vanaf 1990 een WAO-uitkering ontvangen wegens depressieve klachten na het verkeersongeval van 1989. Deze uitkering is in 2000 beëindigd.

2.2.
Op 31 december 1996 is [eiser] opnieuw betrokken geweest bij een aanrijding, waarbij een andere auto achterop zijn auto is gebotst. Deze auto was op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) verzekerd bij de Onderlinge Schadeverzekeringsmaatschappij Woudsend Anno 1816 U.A. (hierna: Woudsend). [eiser] is na dit ongeval onder behandeling geweest voor onder meer heup- en nekklachten.

2.3.
[eiser] is op 6 januari 1997 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van de Gemeente op basis van de Wet sociale werkvoorziening, en was laatstelijk werkzaam in de functie van beveiligingsbeambte A. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor de Sociale Werkvoorziening (hierna: CAO WSW) van toepassing. Op basis hiervan ontving [eiser] een onregelmatigheidstoeslag (hierna: ORT). [eiser] heeft daarnaast op oproepbasis als beveiliger gewerkt voor The Security Company B.V.

2.4.
[eiser] heeft in rechte schadevergoeding gevorderd van Woudsend bij de rechtbank Rotterdam. In het tussenvonnis van 9 mei 2007 (zaak-/rolnummer 236848 / HA ZA 05-4457) heeft de rechtbank neuroloog [B.] (hierna: [B.] ) als deskundige benoemd.

2.5.
Op 13 maart 2007 is [eiser] wederom betrokken geweest bij een aanrijding, waarbij een andere auto achterop zijn auto is gebotst. [eiser] is daarna onder behandeling geweest naar aanleiding van onder meer nekpijn, hoofdpijn, oorsuizen en vermoeidheid. London heeft als WAM-verzekeraar van het achterop komende motorrijtuig aansprakelijkheid erkend. Tussen [eiser] en London is overleg geweest over de afwikkeling van de schade, maar de onderhandelingen hierover zijn uiteindelijk vastgelopen.

2.6.
[B.] heeft [eiser] op 27 november 2007 onderzocht. In zijn (ongedateerde) rapportage vermeld [B.] dat er in objectiverend neurologische zin geen afwijkingen zijn gevonden. In het rapport is voorts het volgende vermeld:

“VII. CONCLUSIES:
1. Bij het hem overkomen ongeval d.d. 31.12.1996 liep betrokkene een licht acceleratieletsel op van de nekstreek. Na redelijk herstel resteerden niettemin een zeer mild chronisch laat postwhiplashsyndroom bestaande uit gering verminderde belastbaarheid van nek- en schoudergordel met nu en dan optredende cognitieve klachten.

2. Bij het ongeval d.d. 13.3.2007 liep betrokkene een heftig acceleratieletsel op met thans het beeld van het ontwikkelen van een matig ernstig chronisch laat postwhiplashsyndroom. Dit is uiteraard los te zien van de gevolgen van het eerste hem overkomen ongeval.”

2.7.
In 2008 is eindvonnis gewezen in de zaak tussen [eiser] en Woudsend, waarbij de vorderingen van [eiser] deels zijn toegewezen.

2.8.
In 2009 en in 2010 is [eiser] tweemaal lange tijd (eerst ruim tien maanden en later bijna zeven maanden) arbeidsongeschikt geweest als gevolg van psoriasis.

2.9.
Op 5 maart 2013 was [eiser] voor de Gemeente als beveiliger werkzaam in het Europoint-complex nabij het Marconiplein te Rotterdam. [eiser] was met de auto naar het werk gekomen en had deze geparkeerd in de bij het Europoint-complex behorende parkeergarage. Na het einde van zijn dienst nam [eiser] , op weg naar zijn auto, om circa 14:45 uur samen met zijn collega de heer [S.] (hierna: [S.] ) de lift naar de verdieping waar zijn auto geparkeerd stond. Bij het uit de lift stappen is [eiser] ten val gekomen dan wel heeft zich verstapt. De lift was niet op de juiste positie gestopt, waardoor de vloer van de lift hoger lag dan de vloer van de verdieping. Er heeft geen onderzoek door de arbeidsinspectie naar het ongeval plaatsgevonden.

2.10.
Op 6 maart 2013 is [eiser] aan het werk gegaan. Hij heeft die dag tevens zijn huisarts bezocht wegens onder meer nekpijn, hoofdpijn en misselijkheid. Op 7 maart 2013 heeft [eiser] zich per e-mail ziekgemeld. Hij heeft hierbij tevens om een ongevalsformulier verzocht. Op 2 mei 2015 heeft [eiser] de Gemeente verzocht zijn ORT door te betalen. Dit is namens de Gemeente bij brief van 23 mei 2013 geweigerd. Op 15 augustus 2013 heeft [eiser] een ongevalsformulier ingevuld, dat hij kort daarvoor had ontvangen. Bij brief van 23 augustus 2013 heeft de Gemeente [eiser] laten weten dat zij de stukken met betrekking tot het ongeval heeft doorgestuurd aan de beheerder van het de ongevalslocatie met het verzoek de aansprakelijkstelling in behandeling te nemen. Bij brief van 20 maart 2014 heeft de rechtshulpverlener van [eiser] de Gemeente als werkgever en als bezitter van het pand aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van het ongeval, waaronder de gemiste ORT. In onder meer haar e-mail van 26 mei 2014 heeft de Gemeente de aansprakelijkheid afgewezen.

2.11.
Vanaf 8 maart 2014 ontvangt [eiser] 70% van zijn laatst verdiende loon. In zijn e-mail van 29 april 2014 heeft [eiser] verzocht om over het tweede ziektejaar 100% van het laatst verdiende loon door te betalen. Volgens [eiser] heeft hij recht op 100% doorbetaling, omdat sprake is van een bedrijfsongeval. De Gemeente heeft hierop laten weten dat er geen sprake is van een bedrijfsongeval, waardoor de korting op het salaris gehandhaafd blijft. Met ingang van 7 maart 2015 ontvangt [eiser] een loongerelateerde WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-80%. Zowel [eiser] als de Gemeente hebben bezwaar gemaakt tegen het percentage arbeidsongeschiktheid (74,26%). In haar beslissing op het bezwaar van 19 oktober 2015 heeft het UWV dit percentage aangepast naar 73,39%, hetgeen echter geen gevolg had voor de hoogte van de WGA-uitkering.

2.12.
Op 7 april 2014 is [eiser] tijdens het file rijden met geringe snelheid van achteren aangereden door een andere auto. Aegon heeft als WAM-verzekeraar van het achterop komende motorrijtuig aansprakelijkheid erkend. Schaderegeling heeft nog niet plaatsgevonden.

De vordering

3.1.
[eiser] heeft – verkort weergegeven – gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad (de Romeinse cijfers verwijzen naar de onderdelen van het petitum):
Ten aanzien van de Gemeente:
- te verklaren voor recht dat de Gemeente aansprakelijk is voor de schade die [eiser] lijdt als gevolg van het liftongeval (I);
- de Gemeente te veroordelen tot betaling van het achterstallig loon over de periode van de maand april 2013 tot en met 4 maart 2015 van € 29.449,36 bruto inclusief 8% vakantiebijslag, vermeerderd de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, onder verstrekking van deugdelijke specificaties (II);

Ten aanzien van London:
- London te veroordelen tot betaling van het verlies arbeidsvermogen bestaande uit de gederfde ORT over de periode maart tot en met december 2007 ad € 1.660,00 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente (VI);
- London te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 3.093,34, te vermeerderen met de wettelijke rente (XII);

Ten aanzien van London, de Gemeente en Aegon:
- London, de Gemeente en Aegon te veroordelen tot betaling van:
- de reiskosten ad € 487,20 (III);
- de niet-vergoede ziektekosten ad € 497,60 (IV);
- de kosten voor huishoudelijke hulp ad € 21.030,50 (V);
- de gederfde inkomsten door niet te kunnen werken bij de firma [naam firma] in de periode van de maart 2007 tot en met juli 2015 ad € 35.121,00 (VII);
- het loon over de periode van april 2013 tot en met 4 maart 2015 ad € 15.756,70 netto inclusief 8% vakantiebijslag, in het geval dat dat de vordering onder II (gedeeltelijk) wordt afgewezen (VIII);
- de schade bestaande uit het verlies arbeidsvermogen over de periode van 7 maart 2015 tot en met 31 juli 2015 ad € 1.968,80 (IX);
- de schade als gevolg van verlies van zelfwerkzaamheid ad € 4.052,97 (X);
- immateriële schadevergoeding ad € 20.000,00 (XI);

steeds vermeerderd met de wettelijke rente;
- London, de Gemeente en Aegon te veroordelen tot betaling van de overige schade van [eiser] als gevolg van het verkeersongeval in 2007, het liftongeval in 2013 en het verkeersongeval in 2014, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet (XIII);
- London, de Gemeente en Aegon te veroordelen in de proceskosten, inclusief nakosten (XIV).

3.2.
Aan zijn vordering heeft [eiser] ten grondslag gelegd – kort weergegeven – dat de Gemeente aansprakelijk is voor de gevolgen van het liftongeval op grond van artikel 7:658 BW. (Meer) subsidiair baseert [eiser] de aansprakelijkheid van de Gemeente op artikel 7:611 BW dan wel artikel 6:174 BW in verbinding met artikel 6:181 en 6:182 BW. London en Aegon zijn op grond van de artikelen 6:99 BW in verbinding met 6:102 BW hoofdelijk aansprakelijk voor alle door [eiser] uit de ongevallen geleden schade, nu de schade ten minste het gevolg is van één van deze ongelukken.

3.3.
Op de stellingen van [eiser] wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

Het verweer

4.1.
London, de Gemeente en Aegon hebben ieder afzonderlijk verweer gevoerd en concluderen allen tot afwijzing van de vorderingen.

4.2.
London heeft tegen de vordering aangevoerd – kort weergegeven – dat de door [eiser] gestelde klachten en daaruit voortvloeiende schade niet het gevolg is van het ongeval in 2007. Er is sprake van zowel andere schadeveroorzakende gebeurtenissen als pre-existente klachten. London baseert zich daarvoor de informatie uit de eerdere schaderegeling in 2008 en 2012 met de toenmalige rechtshulpverleners van [eiser] en de door haar ingewonnen medische adviezen. London kan zich voorts niet vinden in de conclusies van neuroloog [B.] , bij wiens onderzoek zij in het geheel niet betrokken is geweest. Het beroep op artikel 6:102 BW gaat niet op, nu niet is onderbouwd dat de verschillende oorzaken dezelfde schade tot gevolg hadden. Het is ook niet zo dat elke schadeveroorzakende gebeurtenis de gehele schade kan hebben veroorzaakt, waardoor ook 6:99 BW toepassing mist. London betwist ten slotte de door [eiser] gehanteerde uitgangspunten ten aanzien van het verlies aan arbeidsvermogen, in het bijzonder de omvang van de verdiensten bij The Security Company B.V. en de aanname dat [eiser] bij [naam firma] in dienst zou zijn getreden.

4.3.
De Gemeente heeft tegen de vordering aangevoerd – kort weergegeven – dat zij niet aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het liftongeval, nu dit buiten werktijd en niet tijdens de uitoefening van de werkzaamheden van [eiser] heeft plaatsgevonden. Er is volgens de Gemeente bovendien geen causaal verband tussen het liftongeval en de schade. De Gemeente is niet aansprakelijk op grond van artikel 7:611 BW, nu het ongeval geen verband houdt met de werkzaamheden en er evenmin sprake was van een specifiek en kenbaar gevaar. De Gemeente is niet de bezitter van het opstal waarin de lift zich bevindt waaruit [eiser] is gevallen, waardoor artikel 6:174 BW niet van toepassing is. [eiser] heeft geen recht op betaling van 100% van zijn loon over het tweede ziektejaar als bedoeld in artikel 8.1 lid 4 CAO WSW, nu geen sprake was van een bedrijfsongeval. Het geschil met betrekking tot de vraag of [eiser] recht heeft doorbetaling van de ORT is reeds beslecht in een procedure tussen de Gemeente en [eiser] bij het gerechtshof Den Haag. Dit onderdeel van de vordering is destijds al afgewezen. Het debat over de schade kan pas gevoerd worden wanneer vast zou komen te staan dat de Gemeente jegens [eiser] aansprakelijk is. Gelet op het aantal ongevallen en het aantal gedaagden, zou de schade beoordeeld moeten worden in een schadestaatprocedure.

4.4.
Aegon heeft tegen de vordering aangevoerd – kort weergegeven – dat het indemniteitsbeginsel zoals neergelegd in artikel 7:960 BW zich mogelijk verzet tegen toewijzing van de vordering. De schade van [eiser] is mogelijk al (gedeeltelijk) vergoed na schaderegeling dan wel gerechtelijke procedure naar aanleiding van de ongevallen in 1989 en 1996. [eiser] dient de relevante stukken te achterhalen en in het geding te brengen. Aegon heeft voorts aangevoerd dat geen causaal verband bestaat tussen de door [eiser] gestelde klachten en het ongeval in 2014. Volgens Aegon betrof dit een aanrijding met een zodanig lage impact, dat het niet mogelijk is dat daardoor klachten zijn veroorzaakt. Het betreft naar haar mening pre-existente klachten die kennelijk het gevolg zijn van eerdere gebeurtenissen. Subsidiair is er volgens Aegon sprake van een zodanige predispositie dat de schade als gevolg van het ongeval in 2014 niet aan haar kan worden toegerekend. De klachten zijn als gevolg van het ongeval in 2014 niet verergerd, waardoor geen sprake is mengschade in de zin van artikel 6:99 BW. Aegon betwist de juistheid van de schadebegroting en merkt daarbij op dat [eiser] niet steeds heeft voldaan aan de schadebeperkingsplicht, nu van [eiser] meer inzet verwacht had mogen worden bij de medische behandelingen.

4.5.
Op de stellingen van London, de Gemeente en Aegon wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling van het geschil

5.1.
De vordering van [eiser] bestaat hoofdzakelijk uit vergoeding van de schade die volgens hem het gevolg is van de ongevallen van 2007, 2013 en 2014, waarbij [eiser] stelt dat London, de Gemeente en Aegon hoofdelijk aansprakelijk zijn voor (het grootste deel van) de totale schade. London en Aegon stellen slechts aansprakelijk te zijn voor (eventuele) schade die het gevolg is van de ongevallen van respectievelijk 2007 en 2014, de Gemeente betwist überhaupt aansprakelijk te zijn jegens [eiser] .

5.2.
Eerst zal beoordeeld worden of de Gemeente jegens [eiser] aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval met de lift in 2013 (de vordering onder I). Vervolgens zal worden ingegaan op het causaal verband tussen de verschillende ongevallen en de door [eiser] gestelde schade, voordat toegekomen kan worden aan de beoordeling van de schadeposten zelf. Ten slotte wordt ingegaan op de loonvordering van [eiser] op de Gemeente (de vordering onder II).

Aansprakelijkheid van de Gemeente

5.3.
Voor aansprakelijkheid van de Gemeente op grond van artikel 7:658 BW is vereist dat [eiser] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Door de Gemeente is niet betwist dat de lift niet naar behoren functioneerde. Hoewel het exacte hoogteverschil tussen de lift en de vloer niet vast staat (daarover is niet eenduidig verklaard), kan er in rechte vanuit worden gegaan dat er sprake was van een aanzienlijk niveauverschil, waardoor de lift niet voldeed aan de eisen van artikel 7:658 lid 1 BW. De Gemeente betwist echter wel dat (1) het ongeval ‘in de uitoefening van de werkzaamheden’ heeft plaatsgevonden en (2) [eiser] schade heeft geleden die het gevolg is van het ongeval met de lift. Er is door de Gemeente geen beroep gedaan op opzet of bewuste roekeloosheid van [eiser] .

5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat het ongeval met de lift op 5 maart 2013 om omstreeks 14:50 uur heeft plaatsgevonden. [eiser] heeft gesteld (randnummer 34 van de dagvaarding) dat zijn dienst die dag tot 15:00 uur duurde, en concludeert daaruit dat het ongeval tijdens zijn dienst en dus in de uitoefening van de werkzaamheden heeft plaatsgevonden. De kantonrechter volgt [eiser] niet in dit standpunt. Uit zijn eigen stellingen (randnummer 10 van de dagvaarding) blijkt immers dat – hoewel hij tot 15:00 uur was ingepland – [eiser] zijn werkzaamheden reeds om 14:45 uur had overgedragen en zijn dienst had beëindigd. Het ongeval vond dus plaats na afloop van het verrichten van zijn werkzaamheden als beveiliger.

5.5.
Dat [eiser] zijn werkzaamheden had beëindigd, hoeft aansprakelijkheid echter niet uit te sluiten, zie Hoge Raad 1 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1027 en NJ 1993, 687 (Power/Ardross), waaruit volgt dat een werkgever ook aansprakelijk kan zijn voor een ongeval dat zich voordeed na het verlaten van de werkplek (op weg naar een kleedruimte). In de onderhavige zaak is sprake van een enigszins vergelijkbare situatie, nu het ongeval zich voordeed toen [eiser] na het werk op weg was naar zijn auto, die geparkeerd stond in de parkeergarage. [eiser] is gevallen uit de lift die bij de parkeergarage behoort. De parkeergarage maakt weer onderdeel uit van het gebouwencomplex waar [eiser] werkte. [eiser] was weliswaar op weg naar huis, maar ongeval gebeurde niet op de openbare weg of een andere locatie waar de werkgever evident geen zeggenschap over heeft. Het betreft dan ook geen ongeval tijdens regulier woon-werkverkeer, waarvoor de werkgever doorgaans niet aansprakelijk is.

5.6.
De Gemeente moet op grond van artikel 7:658 lid 2 BW aansprakelijk worden geacht wanneer de lift in de parkeergarage aangemerkt kan worden als een plaats waar [eiser] zijn werkzaamheden verrichtte. Voor dit begrip kan aansluiting worden gezocht bij de in artikel 1 lid 3, aanhef en onder g, Arbeidsomstandighedenwet omschreven ‘arbeidsplaats’, dat wil zeggen iedere plaats die in verband met het verrichten van arbeid wordt of pleegt te worden gebruikt (zie Hoge Raad 12 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3129 (Maatzorg/Van der Graaf). Bij de beoordeling van de vraag of de betreffende lift als arbeidsplaats beschouwd moet worden, is met name van belang of de werkgever zeggenschap had over de plaats waar het ongeval gebeurde. Dit betreft de mogelijkheid van de werkgever om maatregelen te treffen of aanwijzingen te geven om te voorkomen dat de werknemer schade lijdt. Daaruit volgt dat wanneer een lift onderdeel uitmaakt van de werkplek, de werkgever hieraan regulier onderhoud dient te (laten) verrichten en actie te ondernemen wanneer zich mankementen voordoen. Niet in geschil is dat de Gemeente als (mede)gebruiker van het pand in staat was om zorg te (laten) dragen voor het onderhoud aan de liften.

5.7.
Door de Gemeente is niet betwist dat de lift waar het ongeval heeft plaatsgevonden zich op een gebruikelijke route naar de parkeerplekken bevindt. Voorts staat vast dat de beveiligingswerkzaamheden zich buiten kantooruren en in het weekeinde ook tot dit onderdeel van het gebouwencomplex uitstrekten (onder meer in verband met het toezicht houden op de parkeergarage en het openen van deuren en hekken), maar dat [eiser] hier op de dag van het ongeval (een dinsdag) zelf niet hoefde te zijn voor de uitvoering van zijn werkzaamheden. De Gemeente stelt zich op het standpunt de betreffende lift daarom niet als werkplek van [eiser] kan worden aangemerkt, omdat op werkdagen tussen 7:00 uur en 18:30 uur een andere partij zeggenschap had over de parkeergarage. Het standpunt van de Gemeente impliceert dat de lift tijdens andere diensten volgens haar wel onderdeel uitmaakt van de werkplek en dat zij daardoor tijdens die diensten wel verantwoordelijk kan zijn met ongevallen met de lift. Hoewel het mogelijk is dat het gebruik en daarmee wellicht ook de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de lift door de Gemeente gedeeld werd met derden, kan de verantwoordelijkheid van de Gemeente voor een goed functionerende lift naar zijn aard niet worden beperkt tot bepaalde dagen of uren.

5.8.
Nu (a) de werkzaamheden van de beveiliging op bepaalde momenten ook uitstrekten tot de lift en (b) het ongeval zich voordeed bij direct na het beëindigen van de werkzaamheden verlaten van het pand langs een gebruikelijke route, moet geconcludeerd worden dat de betreffende lift onderdeel uitmaakte van de arbeidsplaats van [eiser] . Het ongeval heeft zich dan ook voorgedaan in de uitoefening van de werkzaamheden in de zin van artikel 7:658 lid 2 BW.

5.9.
Uit het voorgaande volgt dat de Gemeente aansprakelijk is jegens [eiser] voor de gevolgen van de val uit de lift, mits er sprake is van schade als gevolg van dit ongeval. Het causaal verband tussen het liftongeval en de door [eiser] gestelde klachten en beperkingen wordt echter door de Gemeente betwist. De beantwoording van de vraag of er een oorzakelijk verband bestaat tussen het liftongeval en de door [eiser] gestelde schade hangt samen met de beoordeling van de causale verbanden tussen de andere ongevallen en de schade. Deze vragen zullen hieronder daarom gezamenlijk behandeld worden.

5.10.
Indien een causaal verband met door [eiser] geleden schade wel vast komt te staan, ontstaat aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW en komt de kantonrechter niet meer toe aan de subsidiair aangevoerde grondslagen voor aansprakelijkheid, te weten goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW) en aansprakelijkheid voor de opstal (artikel 6:174 BW). Ten aanzien van de laatgenoemde grond is overigens niet vast komen te staan dat de Gemeente naast gebruiker ook als bezitter van de opstal aangemerkt moet worden. In het geval dat geen causaal verband tussen het liftongeval en de klachten en beperkingen (en daaruit voortvloeiende schade) niet vast komt te staan, ontbreekt om die reden ook op grond van de artikelen 7:611 BW en 6:174 BW aansprakelijkheid.

ECLI:NL:RBROT:2016:4317