Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 270123 schoonmaker valt van stootrand magazijnstelling bij vervangen van rol in dispenser op 2 meter hoogte; wg-er niet aansprakelijk

RBROT 270123 schoonmaker valt van stootrand magazijnstelling bij vervangen van rol in dispenser op 2 meter hoogte; wg-er niet aansprakelijk

2
De feiten

2.1.
[eiser01] is sinds 1994 als schoonmaker werkzaam in het [naam locatie01] van [drogisterij keten01] in Beverwijk.

2.2.
[eiser01] is op 1 januari 2019 in dienst getreden bij Gom in de functie van medewerker algemeen schoonmaakonderhoud II. [eiser01] bleef zijn werkzaamheden uitvoeren in het distributiecentrum in Beverwijk.

2.3.
Op 13 maart 2020 is [eiser01] ten val gekomen bij het vervangen van een rol in een zogenaamde Tork Dispenser (hierna: ‘de tork’), die op een hoogte van circa twee meter aan een stelling was bevestigd. Bij die val is de rechterarm van [eiser01] hard tegen een metalen stelling gekomen.

2.4.
Op 6 januari 2021 heeft de gemachtigde van [eiser01] een brief aan Gom gestuurd, waarvan de inhoud - voor zover van belang - als volgt luidt:

( ... ) In de middag, omstreeks 17:00 uur, heeft het ongeval plaatsgevonden.

Cliënt was op dat moment bezig met het aanvullen van tork rollen. Deze rollen worden aangevuld op een stelling op een hoogte van circa 1,8/2 meter. Cliënt stond op dat moment op een metalen blok om erbij te kunnen. Op het moment dat cliënt op het metalen blok stond gleed hij uit. Hierbij is de arm van cliënt met flinke impact tegen de metalen stelling gekomen. Cliënt had niet direct door dat hij zich goed bezeerd had. Na een half uur merkte hij dat zijn hand en pols warm en opgezet waren. Ook kreeg hij veel last van pijnklachten. Met zijn leidinggevende is cliënt vervolgens naar de spoedeisende hulp gereden.

Aansprakelijkstelling

Ik stel u als werkgever op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk voor de schade.

Schade

Als gevolg van het ongeval heeft cliënt een gefractureerde pols (rechts) opgelopen. Hiervoor heeft hij zich laten behandelen door een arts.

Namens cliënt vorder ik de nader te bepalen materiële en immateriële schade, wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Eventuele kosten van de vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid horen hierbij. ( ... )

3
Het geschil

3.1.
[eiser01] eist samengevat:
- voor recht te verklaren dat Gom aansprakelijk is voor de door [eiser01] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het arbeidsongeval op 13 maart 2020;
- Gom te veroordelen aan de gemachtigde van [eiser01] te betalen een bedrag van € 980,10 aan buitengerechtelijke kosten;
- Gom te veroordelen in de proceskosten;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.2.
[eiser01] baseert de eis op het volgende. Gom is op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk voor de door [eiser01] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het arbeidsongeval van 13 maart 2020. Gom heeft de op haar als werkgever rustende zorgplicht geschonden. Zij heeft onvoldoende maatregelen getroffen ter voorkoming van de situatie dat [eiser01] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Het aanvullen van de Tork-rollen behoorde niet tot de normale werkzaamheden van [eiser01] en [eiser01] heeft hiervoor ook geen instructie van Gom ontvangen. Ook is geen instructie gegeven om een huishoudtrap te gebruiken. Doordat de tork te hoog is geplaatst om veilig een rol te kunnen vervangen, is sprake van een onveilige werkomgeving.

3.3.
Gom heeft zich niet als een goed werkgever in de zin van artikel 7:611 BW gedragen door [eiser01] zonder instructie werkzaamheden te laten uitvoeren, die normaliter niet tot zijn normale werkzaamheden behoren. Gom is op basis van de redelijkheid en billijkheid aansprakelijk voor de op de werkvloer ontstane schade.

3.4.
Gom is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. Gom heeft wel degelijk aan haar zorgplicht voldaan. Alle nieuwe medewerkers van Gom zijn verplicht de Gom Instructie Bij Introductie-training (GIBI-training) te volgen, waarbij aandacht is voor hoe Gom werkt en welke materialen en middelen er gebruikt worden. Daarnaast is er veel aandacht voor veilig werken in de algemene huisregels van Gom, de veiligheidsregels binnen het object en de persoonsgebonden veiligheidsregels. Op het webportaal van Gom staan onder andere de Gom-wegwijzer en het Gom-veiligheidsboekje, waarin de nodige aandacht wordt besteed aan veilig werken.

3.5.
Het bijvullen van de tork is een dermate eenvoudige taak dat daarvoor geen aparte instructie hoeft te worden gegeven door Gom. [eiser01] is bovendien een ervaren schoonmaker en was goed geïnstrueerd. Het gebruik van een huishoudtrap, die op een afstand van circa 15 meter van de plaats van het ongeval aanwezig was, betreft een alledaagse activiteit, waarvoor eveneens geen extra instructies vereist zijn. [eiser01] heeft bovendien daags na het ongeval aan de objectleider te kennen gegeven dat hij zich er van bewust was dat hij de huishoudtrap had moeten gebruiken. Gom hoeft geen maatregelen te nemen ter voorkoming van zogenaamde ‘huis-, tuin- en keukenongevallen’.

3.6.
Het beroep van [eiser01] op artikel 7:611 BW faalt. Indien er sprake is van een ongeval dat binnen het toepassingsbereik van artikel 7:658 BW valt, maar ten aanzien waarvan geen sprake is van schending van de zorgplicht door de werkgever, kan men de geleden schade niet via artikel 7:611 BW vergoed krijgen.

4
De beoordeling

4.1.
Centraal staat de vraag of Gom aansprakelijk is voor de schade die [eiser01] stelt te hebben geleden en nog zal lijden als gevolg van het door hem beschreven incident op 13 maart 2020. [eiser01] baseert de aansprakelijkheid van Gom op artikel 7:658 BW en op artikel 7:611 BW.

aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW

4.2.
Om tot aansprakelijkheid van Gom op grond van artikel 7:658 BW te kunnen concluderen, moet op basis van het tweede lid van dat artikel tenminste vast komen te staan dat [eiser01] schade heeft geleden in het kader van de uitoefening van zijn werkzaamheden voor Gom. Partijen zijn het er over eens dat [eiser01] op 13 maart 2020 in de uitoefening van zijn werkzaamheden zodanig ten val is gekomen dat hij hierdoor letsel aan zijn rechter-onderarm, meer in het bijzonder zijn pols, heeft opgelopen. Het gegeven dat op dit moment nog geen sprake is van een medische eindsituatie en daardoor de totale omvang van de schade nog niet kan worden vastgesteld, staat er niet aan in de weg dat op dit moment voldoende vast is komen te staan dat [eiser01] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden.

4.3.
Ten aanzien van de toedracht van het ongeval is uit de stellingen van partijen in voldoende mate komen vast te staan dat [eiser01] op 13 maart 2020 een op de kopse kant van een stelling op een hoogte van circa twee meter bevestigde tork moest bijvullen, daarbij op de vóór de stelling aanwezige metalen stootrand is gaan staan en vervolgens is uitgegleden en tegen de stelling is gevallen. Gom heeft erkend dat [eiser01] direct na het ongeval tegen de objectleider, de heer [naam03] , heeft verklaard dat het ongeval op de hiervoor genoemde wijze heeft plaatsgevonden. Weliswaar heeft Gom daarnaast ook gesteld dat [eiser01] op een later moment - vele maanden na het ongeval - zou hebben verklaard dat hij op een schrobmachine zou zijn geklommen om bij de bovenkant van de tork te kunnen komen, maar die stelling is door [eiser01] betwist en door Gom verder niet onderbouwd. Bij de verdere beoordeling zal dan ook worden uitgegaan van het scenario dat [eiser01] op de metalen stootrand is gaan staan om de tork bij te vullen en vervolgens is uitgegleden.

4.4.
Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever ten opzichte van de werknemer aansprakelijk voor de schade die deze in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Artikel 7:658 lid 1 BW bevat de zorgplicht van de werkgever voor de veiligheid van de werkomgeving van de werknemer. De werkgever moet die maatregelen nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn functie schade lijdt. Zo dient de werkgever aanwijzingen te verstrekken om zoveel mogelijk te voorkomen dat de werknemer schade lijdt, en dient hij tevens de daartoe geëigende veiligheidsmaatregelen te treffen. Artikel 7:658 BW houdt een ruime zorgplicht in, in die zin dat niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Dit artikel beoogt evenwel geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke (veiligheids)-maatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid van het gevaar, de te verwachten oplettendheid van de werknemer en de bezwaarlijkheid van het nemen van maatregelen.

4.5.
Niet in geschil is dat [eiser01] al sinds 1994 als schoonmaker werkzaam is in het distributiecentrum in Beverwijk en dat hij, voordat hij in 2019 in dienst is getreden bij Gom, dezelfde werkzaamheden verrichte voor schoonmaakbedrijf Asito. Door [eiser01] is niet weersproken dat het bijvullen van de tork voorheen tot het takenpakket van de schoonmakers van Asito behoorde. Dat [eiser01] nooit eerder een tork zou hebben bijgevuld is om die reden dan ook weinig aannemelijk. Dat [eiser01] al eerder een tork heeft bijgevuld, vindt bovendien steun in de schriftelijke verklaring van zijn leidinggevende [naam03] , welke verklaring door [eiser01] niet is betwist. Bovendien geldt dat, zelfs als [eiser01] daadwerkelijk nooit eerder een tork zou hebben bijgevuld, dit niet betekent dat [eiser01] deze taak niet zonder verdere instructies zou hebben kunnen uitvoeren. Voldoende gebleken is immers dat het bijvullen van een tork een dermate eenvoudige taak is, dat daarvoor geen specifieke nadere instructies vereist zijn.

4.6.
Door Gom is voorts onweersproken gesteld dat [eiser01] bij aanvang van zijn dienstverband bij Gom instructies heeft ontvangen, waaronder de algemene huisregels van Gom, de veiligheidsregels binnen het object (het Ahold-distributiecentrum) en persoonsgebonden veiligheidsregels. In laatstgenoemde persoonsgebonden veiligheidsregels is onder meer het volgende opgenomen:

Klim niet op dingen die daar niet voor bestemd zijn, zoals stoelen, krukken, tafels, maar gebruik een trap.”

Gom heeft gesteld dat deze veiligheidsregels ook op het web-portaal van Gom zijn geplaatst. [eiser01] heeft ter zitting verklaard er van op de hoogte te zijn dat deze veiligheidsregels op het web-portaal staan. Gelet hierop moet [eiser01] bekend worden verondersteld met de inhoud van die veiligheidsregels.

4.7.
Omdat [eiser01] ten tijde van het ongeval al meer dan 25 jaar als schoonmaker werkzaam was in het distributiecentrum, heeft hij als zeer ervaren te gelden en moet hij bovendien ook goed bekend worden verondersteld met de feitelijke situatie op de werkvloer. Om die reden wist [eiser01] dan ook dat de metalen stootrand uitsluitend als doel heeft te voorkomen dat men met een heftruck of schrobmachine tegen de stelling rijdt en dat deze stootrand dus niet bedoeld is om op te staan.

4.8.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat op ongeveer 15 meter van de plaats van het ongeval een ruimte is, waar de schoonmaakspullen staan opgeslagen. Door Gom is gesteld dat in die ruimte eveneens een huishoudtrap aanwezig is. In dat kader heeft [eiser01] ter zitting ook verklaard dat hij er mee bekend is dat er een huishoudtrap aanwezig is en dat hij weet dat die trap bedoeld is om te gebruiken in die gevallen waarin hij ergens niet bij kan. [eiser01] heeft erkend de huishoudtrap normaliter ook op de werkvloer te gebruiken, bijvoorbeeld bij het schoonmaken van ramen.

4.9.
Het is een feit dat [eiser01] een relatief geringe lengte van circa 1.63 meter heeft. Nu de tork op een hoogte van circa twee meter aan de stelling bevestigd was, betekent dit dat [eiser01] zich moet hebben gerealiseerd dat hij niet lang genoeg was om de tork zonder hulpmiddelen te kunnen bijvullen. Indachtig de bij [eiser01] bekend veronderstelde veiligheidsregels - waaronder de instructie om niet op dingen te klimmen die daar niet voor bestemd zijn - had [eiser01] moeten nalaten om op de metalen stootrand te gaan staan en had hij in plaats daarvan de huishoudtrap moeten gebruiken. Dat geldt te meer nu [eiser01] de huishoudtrap vaker gebruikte in gevallen waarin hij tot een bepaalde hoogte moest reiken. [eiser01] heeft geen steekhoudende verklaring gegeven voor het feit dat hij in dit concrete geval van die gebruikelijke werkwijze heeft afgezien en op de metalen stootrand is gaan staan.

4.10.
Hoewel de verantwoordelijkheid ten aanzien van de veiligheid op de werkvloer bij Gom is gelegen, gaat die in dit geval niet zo ver dat van haar kan worden verlangd dat zij, bij het verstrekken van de opdracht aan [eiser01] om de tork bij te vullen, hem expliciet instrueert een huishoudtrap te gebruiken om deze taak uit te voeren. Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden - in het bijzonder de jarenlange werkervaring van [eiser01] op deze specifieke locatie - mocht Gom verwachten dat [eiser01] zelf de nodige oplettendheid en voorzichtigheid zou betrachten bij het bijvullen van de tork op ongeveer twee meter hoogte en op basis van gezond verstand de keuze zou maken om de huishoudtrap te gebruiken in plaats van de niet voor dat doel bestemde metalen stootrand.

4.11.
De kantonrechter volgt [eiser01] niet in zijn stelling dat er sprake is van een onveilige werksituatie, in die zin dat de plaats van het ongeval niet geschikt zou zijn voor het gebruik van een huishoudtrap vanwege de aldaar rondrijdende heftrucks. Uit de overgelegde foto’s van de plaats van het ongeval en de nadere toelichting daarop van Gom heeft de kantonrechter een voldoende duidelijk beeld gekregen van de situatie ter plaatse. Uit die feitelijke situatie volgt dat het praktisch vrijwel onmogelijk is dat een heftruck, indien deze bij de betreffende stelling de bocht om rijdt, deze bocht zodanig scherp neemt dat de heftruck daarbij op de plaats aan de kopse kant van de stelling terechtkomt, waar men voor het bijvullen van de tork de huishoudtrap zou moeten neerzetten. Daarbij komt dat [eiser01] heeft verklaard dat hij zich rijdend op een schrobmachine naar de betreffende stelling heeft begeven en aldaar is uitgestapt om de tork bij te vullen. In dat geval had het naar het oordeel van de kantonrechter in het kader van de veiligheid voor de hand gelegen dat [eiser01] de schrobmachine bij of voor de stelling had geparkeerd met de alarmlichten aan, zodat het de overige werknemers in het distributiecentrum duidelijk was geweest dat bij het passeren van die stelling met een heftruck de nodige voorzichtigheid geboden was en [eiser01] veilig met gebruikmaking van de huishoudtrap zijn taak had kunnen uitvoeren. Dat [eiser01] dit alles heeft nagelaten maakt echter niet dat daarmee sprake is van een onveilige werkplek.

4.12.
Nu van een onveilige werkplek niet is gebleken, Gom [eiser01] in voldoende mate heeft gewezen op de geldende veiligheidsregels en [eiser01] bekend was met de aanwezigheid van de huishoudtrap en de situaties waarin deze gebruikt diende te worden, valt niet in te zien wat Gom (nog meer) had kunnen doen om dit specifieke ongeval te voorkomen. Naar het oordeel van de kantonrechter is in deze situatie dan ook geen sprake van schending van de zorgplicht door Gom. Het beroep van [eiser01] op artikel 7:658 BW slaagt dan ook niet, zodat er op deze grond geen aansprakelijkheid van Gom kan worden aangenomen voor de door [eiser01] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het ongeval. Dit leidt er toe dat de gevorderde verklaring voor recht niet op grond van artikel 7:658 BW kan worden toegewezen.

aansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW

4.13.
[eiser01] heeft zijn vordering gegrond op de stelling dat hem in de uitoefening van zijn werkzaamheden een arbeidsongeval is overkomen, ten gevolge waarvan hij schade heeft geleden. Nu het een ongeval tijdens diensttijd op de werkvloer betreft, moet deze vordering beoordeeld worden op de voet van artikel 7:658 BW. Indien de vordering op deze grondslag faalt - hetgeen in deze zaak het geval is - biedt artikel 7:611 BW in het onderhavige geval geen alternatieve of aanvullende grondslag waarop de vordering desondanks kan worden toegewezen. Immers, indien een werkgever niet is tekortgeschoten in de nakoming van de in artikel 7:658 lid 1 genoemde verplichtingen en zij ook overigens niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen, is er geen plaats voor een op basis van de redelijkheid en billijkheid dan wel op goed werkgeverschap in het algemeen rustende verplichting om aan de werknemer die als gevolg van een hem in de uitoefening van zijn werkzaamheden overkomen ongeval schade lijdt, een schadevergoeding te betalen (vgl. Hof Den Haag, 27 maart 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BW1781). Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht ook niet op grond van artikel 7:611 kan worden toegewezen. ECLI:NL:RBROT:2023:611