Hof Arnhem-Leeuwarden 120313 leverancier aanhanger niet aansprakelijk voor dodelijk ongeval door losgeraakte aanhanger
- Meer over dit onderwerp:
Hof Arnhem-Leeuwarden 120313 leverancier aanhanger niet aansprakelijk voor dodelijk ongeval door losgeraakte aanhanger
De beoordeling
3. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans onvoldoende (gemotiveerd) weersproken en op grond van de overgelegde stukken, voor zover niet weersproken, staan de volgende feiten tussen partijen vast.
3.1 KTC Noord B.V. (thans Mammoet Zuidbroek B.V. en verder KTC te noemen), is verzekerd bij NN en verhuurt mobiele bouwkranen met machinist en organiseert ook exceptionele transporten. Vrijwel alle bouwkranen van KTC zijn voorzien van een aanhangwagen voor het vervoeren van (onder meer) hijsmiddelen.
3.2 [geïntimeerde] is een bedrijf dat aanhangwagens verkoopt, monteert en repareert.
3.3 [geïntimeerde] heeft op 26 juni 2001 aan KTC een aanhangwagen van het merk Hapert geleverd, welke aanhangwagen voldeed aan de specificaties die door KTC aan de aanhangwagen had gesteld.
3.4 Nadat deze aanhangwagen in juli 2001 door KTC in gebruik is genomen, kreeg KTC vrijwel direct problemen met de gasdemper in de schuifbuis van de oplooprem; door deze gasdemper wordt de schuifbeweging van de in deze aanhangwagen aanwezige oplooprem gedempt, zodat de schuifbuis zich zonder schokken heen en weer kan bewegen. Omdat deze gasdemper niet meer functioneerde, is deze - zonder raadpleging van [geïntimeerde] of melding aan [geïntimeerde] - door (de technische dienst van) KTC vervangen door een nieuwe gasdemper.
3.5 Enige tijd later kregen werknemers van KTC dezelfde problemen en is gebleken dat de gasdemper opnieuw is bezweken. Daarop heeft (de technische dienst van) KTC - zonder raadpleging van [geïntimeerde] of melding aan [geïntimeerde] - de gasdemper verwijderd en heeft zij de glijbuisbegrenzer geblokkeerd door middel van het vastlassen van een metalen strip op de glijbuisbegrenzer.
3.6 Aangezien men in maart/april 2002 scheurvorming in de disselbomen van het chassis van deze aanhangwagen constateerde en de garantietermijn nog liep, heeft KTC dit aan [geïntimeerde] gemeld en heeft zij aan [geïntimeerde] opdracht gegeven deze disselbomen te vervangen. Nadat door Hapert - via [Naam] Aanhangwagens - uiteindelijk disselbomen van een zwaarder type aan [geïntimeerde] zijn geleverd, terwijl [geïntimeerde] niet om deze zwaardere disselbomen heeft gevraagd, heeft [geïntimeerde] de disselbomen met scheurvorming vervangen door de nieuwe (zwaardere) disselbomen.
3.7 Terwijl op 24 juni 2002 op de Provinciale weg N33 een mobiele bouwkraan van KTC met deze aanhangwagen reed, is op deze weg te Rolde (gemeente Aa en Hunze) ter hoogte van hectometerbord 9.4 de aanhangwagen als gevolg van het afbreken van de glijbuis losgeraakt van de mobiele bouwkraan waardoor deze aanhangwagen op de linkerrijstrook bestemd voor het verkeer in de richting van Rolde is terechtgekomen en in botsing is gekomen met een auto van het merk Fiat. Daardoor kon de achter deze Fiat rijdende BMW niet tijdig tot stilstand worden gebracht, reden waarom deze BMW met de voorzijde tegen de achterkant van de Fiat is gebotst. Als gevolg van dit ongeluk zijn drie personen komen te overlijden, terwijl één persoon zwaar gewond is geraakt.
3.8 NN heeft de schade aan onder meer de (nabestaanden van de) slachtoffers vergoed en is daarmee getreden in de rechten van KTC jegens derden, waartoe zij [geïntimeerde] rekent. [geïntimeerde] heeft haar aansprakelijkheid verzekerd bij Aegon Schadeverzekering N.V. Deze financiële schade ten gevolge van dit ongeval bedraagt € 461.041.37.
4. Het geschil en de beslissing van de rechtbank
4.1 Aangezien NN [geïntimeerde] aansprakelijk houdt voor het losraken van de aanhangwagen waardoor het ongeluk is ontstaan, heeft zij van [geïntimeerde] voor voornoemd bedrag ad € 461.041.37 schadevergoeding gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente hierover en een bedrag ad € 18.846,55, althans € 5.160,- aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2 [geïntimeerde] heeft tegen deze vordering verweer gevoerd.
4.3 De rechtbank heeft de vordering afgewezen, tegen welke afwijzing (en motivering daarvan) het hoger beroep is gericht.
5. De motivering van de beslissing
5.1 Grief I is gekeerd tegen de weergave van de tussen partijen vaststaande feiten door de rechtbank in het bestreden vonnis. Het hof heeft evenwel hiervoor zelfstandig de feiten opnieuw vastgesteld. Er is overigens geen rechtsregel die de rechter verplicht alle door de ene partij gestelde en door de andere partij erkende of niet weersproken feiten als vaststaand in de uitspraak te vermelden. Het staat de rechter vrij uit de tussen partijen vaststaande feiten die selectie te maken die hem voor de beoordeling van het geschil relevant voorkomt. Aldus behoeft de eerste grief geen behandeling.
5.2 De primaire grondslag waarop NN in appel haar vordering op [geïntimeerde] stoelt is de toerekenbare tekortkoming die [geïntimeerde] in haar ogen heeft gepleegd jegens KTC, in wier rechten zij is gesubrogeerd. De grieven II en IV (tweemaal) keren zich tegen het afwijzend oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] is tekort geschoten in haar rechtsverhouding tot KTC.
Het standpunt van NN laat zich als volgt samenvatten. Toen KTC de aanhanger bij haar terugbracht in verband met de scheurvorming, had KTC niet kunnen volstaan met de vervanging van de disselbomen.
[geïntimeerde] had tijdens de reparatiewerkzaamheden de koppeling en daarmee de oplooprem, waarvan de glijbuis scheurvorming vertoonde, door een zwaardere uitvoering moeten vervangen. [geïntimeerde] moet het bij het vervangen van de disselbomen zijn opgevallen dat de koppeling scheuren vertoonde, omdat [geïntimeerde] daarbij deze koppeling heeft moeten demonteren, aldus NN. Voor zover [geïntimeerde] dit niet is opgevallen, had zij volgens NN bij het vervangen van de disselbomen in ieder geval dienen te onderzoeken of de koppeling en daarmee de glijbuis in goede staat verkeerde. Zij zou dan daarbij hebben geconstateerd dat er scheurvorming in de glijbuis aanwezig was en dat er scheuren in de koppeling zaten. Daarop had [geïntimeerde] moeten besluiten de aanhangwagen af te keuren dan wel de koppeling door een zwaardere koppeling te vervangen, aldus NN. Voorts had [geïntimeerde] volgens NN, nadat [geïntimeerde] de disselbomen had vervangen, het remsysteem - waaronder de oplooprem - moeten controleren.
5.3 Naar het oordeel van het hof staat vast dat [geïntimeerde] in maart/april 2002 slechts is opgedragen de disselbomen in verband met scheurvorming te vervangen door nieuwe, aangezien de garantietermijn van de aanhangwagen nog liep. Dit betekent dat [geïntimeerde] slechts gehouden was - in het kader van de garantie - de disselbomen te vervangen. De stellingen van KTC gaan er van uit dat de verplichtingen van [geïntimeerde] uit hoofde van de garantieovereenkomst een verdere strekking hadden en impliceerden dat van [geïntimeerde] ook verwacht mocht worden dat hij de andere onderdelen van de aanhanger, met name de reminrichting en de koppeling met de trekker, zou onderzoeken. Het hof verwerpt deze stellingen, waarbij het hof van belang acht dat het gewone onderhoud van de aanhanger niet bij [geïntimeerde] doch bij KTC berustte. De aanhanger was, in verband met de verleende garantie, uitsluitend voor een scheurvorming aan de disselbomen in reparatie aan [geïntimeerde] gegeven. Onder deze omstandigheid was er voor [geïntimeerde] geen verplichting om spontaan ook andere onderdelen van de aanhanger op mogelijke problemen te onderzoeken, zodat zij in die verplichting ook niet tekort geschoten kan zijn.
5.4 In grief III voert NN aan dat de rechtbank heeft nagelaten te beoordelen of [geïntimeerde] mogelijk onrechtmatig jegens KTC heeft gehandeld. Hetgeen NN daartoe stelt overlapt evenwel met hetgeen zij heeft gesteld voor de toerekenbare tekortkoming. Het hof oordeelt dat deze gedragingen van [geïntimeerde] evenmin als onrechtmatig jegens KTC kunnen worden aangemerkt. [geïntimeerde] wist niet van de modificaties die KTC had aangebracht. Zelfs als mag worden aangenomen dat [geïntimeerde] de vastgelaste glijbuisbegrenzer had moeten opmerken, dan nog volgt uit haar eigen stellingen niet dat [geïntimeerde] haar daarvoor had moeten waarschuwen, nu KTC immers volhoudt dat dit vastlassen niet de causa proxima is geweest.
5.5 Dit betekent naar het oordeel van het hof dat geen sprake is van een contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid van [geïntimeerde] voor het afbreken van de glijbuis op 24 juni 2002. Aldus kunnen de grieven II en IV (tweemaal) en grief III niet slagen, terwijl de overige grieven geen behandeling behoeven.
5.6 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zijn de grieven niet gegrond. Aldus zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd en zal NN, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de proceskosten (tarief VII, 1,5 punt). LJN BZ4036