Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Hertogenbosch 121217 koolmonoxidevergiftiging; cv-ketel niet gebrekkig, gemeente als verhuurder/toezichthouder niet aansprakelijk

Hof 's-Hertogenbosch 121217 koolmonoxidevergiftigingcv-ketel niet gebrekkig, gemeente als verhuurder/toezichthouder niet aansprakelijk

In vervolg op: rb-limburg-220715-koolmonoxidevergiftiging-door-gebrek-cv-installatie-gebrek-niet-aan-gemeente-als-verhuurder-toe-te-rekenen-vordering-afgewezen

10.1
Bij tussenarrest van 14 februari 2017 ( ECLI:NL:GHSHE:2017:514) heeft het hof bepaald dat een deskundigenonderzoek, als omschreven in rechtsoverweging 4.6 van het tussenarrest van 1 november 2016 ( ECLI:NL:GHSHE:2016:4857), door ir. J.H.L.M. Lelieveld van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zal worden verricht naar de volgende vragen:

Welke zijn de bevindingen en conclusies van het NFI uit het forensisch onderzoek op 17 maart 2010?
In hoeverre sluiten de inhoud en conclusies van het voorlopig deskundigenbericht van Kiwa van 31 maart 2014 aan bij de bevindingen en conclusies van het NFI?

Op 17 augustus 2017 heeft ir. Lelieveld hierover zijn rapport uitgebracht.

10.2
De deskundige heeft in zijn rapport vermeld dat hij het conceptrapport aan beide partijen heeft toegestuurd en dat van de kant van de gemeente geen opmerkingen zijn gemaakt. Van de kant van [appellanten c.s.] heeft hij een aantal vragen gekregen die hij in het definitieve deskundigenbericht heeft opgenomen en beantwoord. In hun memories na deskundigenbericht hebben partijen geen bezwaren aangevoerd tegen de weergave van de bevindingen in het definitieve deskundigenbericht. Het hof is van oordeel dat dit voldoet aan de eisen die aan deskundigenbericht kunnen en moeten worden gesteld, zowel naar werkwijze als naar inhoud. De vragen die het hof aan de deskundige heeft gesteld, zijn door hem adequaat en inzichtelijk beantwoord en voorzien van een heldere en goed gemotiveerde toelichting. Dat geldt ook voor de beantwoording van de vragen die naar aanleiding van het conceptrapport door [appellanten c.s.] aan hem zijn gesteld. Het hof zal bij de verdere beoordeling de bevindingen van deze deskundige tot uitgangspunt nemen.

10.3
De rookgasafvoerbuis van de cv-installatie was ten tijde van het onderzoek door het NFI niet aanwezig omdat deze door de politie is veiliggesteld. De situatie direct na het incident heeft de deskundige op basis van het proces-verbaal van de politie weergegeven. De rookgasafvoerbuis hing toen geheel los. De buis was niet gebeugeld of bevestigd geweest aan de muur of het plafond. De klep op het afvoerkanaal van de schoorsteen zat dicht en functioneerde naar behoren. De cv-ketel reageerde goed op het instellen van zowel ketel- als kamerthermostaat. Bij een enige tijd in werking zijnde cv-ketel heeft het NFI een acceptabele concentratie van koolmonoxide in de rookgassen gemeten. Bij positionering van de rookgasafvoerbuis zoals deze direct na het incident is aangetroffen, heeft het NFI een zodanig concentratie van koolmonoxide gemeten dat de metingen na 55 minuten uit veiligheidsoverwegingen niet konden worden voortgezet. De ontbrekende thermische terugslagbeveiliging (TTB) heeft geen verband gehad met de koolmonoxideproductie van de cv-ketel omdat een TTB niet inwerking treedt wanneer de rookgasafvoer los ligt, zoals in dit geval. De ventilatievoorziening in de kelder is door het NFI tijdens het onderzoek op 17 maart 2010 niet onderzocht, waarbij de deskundige opmerkt dat ook wanneer de ventilatievoorziening aan de eisen voldoet door recirculatie een gevaarlijk hoge concentratie koolmonoxide kan ontstaan en dat Kiwa ook aangeeft dat zelfs bij een juiste ventilatie de koolmonoxideconcentratie in de opstellingsruimte (kelder c.q. keuken) erg hoog kan worden en dat de kans op gezondheidsproblemen nog steeds aanwezig is.

Met betrekking tot de keukengeiser vermeldt de deskundige dat de rookgasafvoerslang helemaal los van de kap is aangetroffen. Anders dan Kiwa uit het dossier kon opmaken, heeft het NFI destijds vastgesteld dat de afvoerkanalen van de geiser en de cv-installatie van elkaar gescheiden zijn. Omdat de geiser, voor zover bekend, tijdens het incident niet in bedrijf is geweest, heeft deze niet bijgedragen aan de vorming van koolmonoxide tijdens het incident. Het NFI beschouwt de cv-ketel daarom als de belangrijkste koolmonoxidebron.

10.4
Uit de rapportage van het NFI, in samenhang met de overige rapportages die in de loop van de procedure zijn overgelegd waaronder het voorlopig deskundigenbericht van Kiwa, leidt het hof af dat de oorzaak van de koolmonoxidevergiftiging in de woning op 10 maart 2010 moet worden toegeschreven aan de loshangende rookgasafvoerbuis van de cv-installatie. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de rookgasafvoerbuis is losgeraakt als gevolg van een gebrekkige werking van de cv-installatie. Gezien de zeer hoge concentratie aan koolmonoxide die het NFI heeft gemeten in de situatie zoals deze direct na het incident is aangetroffen, met een loshangende rookgasafvoerbuis van de cv-ketel, is er geen grond om aan te nemen dat de rookgasafvoerbuis van de cv-ketel al langere tijd voorafgaande aan het incident in die positie is geweest. Het ontbreken van beugels of een andere bevestiging van de rookgasafvoerbuis aan de muur of het plafond is niet aangemerkt als een reden voor het losraken ervan en is in ieder geval bij het verhelpen van een storing door een storingsmonteur in oktober 2009 en door een technisch beheerder van de gemeente in november 2009 niet aangemerkt als een gebrek aan de installatie als geheel. De aard van de storingen die aanleiding gaven voor het voornemen van de gemeente om tot vervanging van de installatie over te gaan, duidt niet op een probleem met de rookgasafvoerbuis of met de wijze waarop deze toen van de ketel naar het rookgasafvoerkanaal liep. Er is alles bij elkaar geen enkele aanwijzing dat de rookgasafvoerbuis spontaan, dat wil zeggen enkel als gevolg van de staat waarin de cv-installatie zich bevond en zonder van buiten komend handelen, is losgeraakt. Waardoor deze dan wel is losgeraakt, met het fatale gevolg daarvan, is bij alle onderzoek dat inmiddels is uitgevoerd niet opgehelderd. Daar komt bij dat ook de rookgasafvoer van de geiser was losgeraakt op een wijze die niet wijst op spontaan losraken of op enig gebrek aan de geiser zelf. Die situatie heeft niet bijgedragen aan de koolmonoxidevergiftiging op 10 maart 2010, maar vertoont in zijn onverklaarbaarheid wel een overeenkomst met de situatie van de rookgasafvoerbuis van de cv-ketel.

10.5
Bij deze stand van zaken kan niet worden gezegd dat de koolmonoxide vergiftiging die op 10 maart 2010 is opgetreden het gevolg is van wanprestatie of onrechtmatig handelen van de kant van de gemeente als verhuurder dan wel als toezichthouder en/of dat de gemeente uit dien hoofde aansprakelijk is voor de schade die daardoor is ontstaan. Dit geldt voor de verschillende posities die [appellanten c.s.] in deze procedure tegenover de gemeente in nemen, zoals onderscheiden in het tussenarrest van 1 november 2016 (r.o. 4.4). De consequentie is dat de drie grieven van [appellanten c.s.] die van aansprakelijkheid van de gemeente uitgaan, niet slagen. De grieven en de verschillende onderdelen daarvan behoeven geen afzonderlijke bespreking.

10.6
In hun memorie na deskundigenbericht hebben [appellanten c.s.] aangevoerd dat artikel 6:174 lid 1 BW van belang is. Deze bepaling betreft de aansprakelijkheid van de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert. Voor zover [appellanten c.s.] hiermee beogen een nieuwe grondslag voor hun vordering aan te voeren, dient daaraan - zoals de gemeente in haar antwoordmemorie na deskundigenbericht ook stelt - als niet tijdig opgevoerd voorbijgegaan te worden.

Gelet op de twee-conclusie-regel die in artikel 347 lid 1 Rv ligt besloten, hadden [appellanten c.s.] deze grondslag uiterlijk bij memorie van grieven moeten aanvoeren. Dat in dit geval een uitzondering op deze regel zou moeten worden aangenomen, is niet gesteld of gebleken. Deze nieuwe grondslag zou [appellanten c.s.] overigens niet hebben gebaat aangezien in dit geval niet aan de orde is dat de opstal niet aan de eisen voldoet, maar dat de aansluiting van de rookgasafvoerbuis van de cv-installatie op het rookgasafvoerkanaal van de opstal is verbroken.

10.7
Door [appellanten c.s.] is op een aantal punten bewijs aangeboden, terwijl zij met betrekking tot de bewijslast ook een beroep doen op de zogenaamde omkeringsregel. De omkeringsregel houdt in dat op grond van de redelijkheid en billijkheid een uitzondering op de hoofdregel van artikel 150 Rv wordt gemaakt in die zin dat het bestaan van het conditio sine qua non-verband tussen de onrechtmatige gedraging of tekortkoming en het ontstaan van de schade wordt aangenomen, tenzij degene die wordt aangesproken bewijst - waarvoor in het kader van het hier te leveren tegenbewijs voldoende is: aannemelijk maakt - dat de bedoelde schade ook zonder die gedraging of tekortkoming zou zijn ontstaan. Voor toepassing van de omkeringsregel is vereist dat sprake is geweest van een gedraging in strijd met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade, en dat degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het specifieke gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt. Die situatie doet zich niet voor, zodat reeds om die reden niet met vrucht een beroep op de omkeringsregel kan worden gedaan. Voor bewijslevering op de voet van artikel 150 Rv is evenmin grond aanwezig aangezien de feiten en omstandigheden die [appellanten c.s.] aanbieden te bewijzen niet kunnen afdoen aan de conclusie die het hof in het hieraan voorafgaande uit het deskundigenbericht heeft getrokken en die daarom, indien bewezen, niet tot een andere beslissing kunnen leiden.

10.8
Nu alle grieven zijn verworpen, wordt het vonnis van 22 juli 2015 bekrachtigd met veroordeling van [appellanten c.s.] in de kosten van het hoger beroep. De kosten van het deskundigenbericht blijven voor rekening van [appellanten c.s.] ECLI:NL:GHSHE:2017:5506