Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 150115 kapperszaak aansprakelijk voor schade door behandeling met waterstofperoxide

Rb Amsterdam 150115 kapperszaak aansprakelijk voor schade door behandeling met waterstofperoxide;
- nader onderzoek naar mogelijke schending schadebeperkingplicht door delay in medische behandeling;

- kosten gevorderd obv 24,8 uur, totaal € 5.701,52, toegewezen obv 16,5 x € 190,00 + 21%, totaal € 3.793,35

2 De feiten
2.1.
Op 19 juli 2011 heeft [verzoekster] een kappersbehandeling ondergaan in het filiaal van [kapperszaak] aan de [adres]. [verzoekster] werd behandeld door [kapster] (hierna: [kapster]). De kapster heeft het haar van [verzoekster] ontkleurd met waterstofperoxide, waarna [verzoekster] onder een climazonkap is gezet. Korte tijd daarna werd de hoofdhuid van [verzoekster] zeer pijnlijk, waarna zij onder de kap uit is gekomen. Nadat de kapster het haar van [verzoekster] had uitgespoeld, is de behandeling voortgezet en is [verzoekster] nogmaals onder de kap geplaatst. Op enig moment tijdens, dan wel aan het einde van de behandeling heeft de kapster een rood plekje op de hoofdhuid van [verzoekster] gezien.

2.2.
Een paar dagen na de kappersbehandeling is [verzoekster] met vakantie gegaan. Tijdens die vakantie kwam er aanvankelijk vocht uit de plek op de hoofdhuid, waarna zich een korst vormde en weer wat later kwam er bloed uit. Na terugkomst in Nederland heeft [verzoekster] op 8 augustus 2011 haar huisarts bezocht, die haar diezelfde dag heeft doorverwezen naar de afdeling Spoedeisende Hulp van het OLVG in Amsterdam. De ontslagbrief van het OLVG luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“(…)
SEH Status:
(…)
Reden van komst: geinfecteerde brandwond hoofdhuid
Anamnese: Twee weken geleden bij kapper haar laten bleken, direct daarna pijn en blaarvorming, sindsdien toenemende last van pussige wond
Onderzoek: pussende wond van 1 bij 2 cm, forse ondermijning van de huid met pus eronder vandaan.
Huid met ondermijning lijkt dood te zijn.
Beleid:
- dode huid weggeknipt
(…)”

2.3.
Kort daarna heeft de moeder van [verzoekster] telefonisch contact gezocht met [naam], een van de vennoten van [kapperszaak] (hierna: de eigenaresse). Naar aanleiding van dat gesprek heeft de eigenaresse de kapster gevraagd op te schrijven hoe de behandeling van [verzoekster] was verlopen. Dit (ongedateerde) handgeschreven verslag luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“(…)
Ze [[verzoekster], rb] wilde haar haren ligter maken. Maar ze kwam binnen met een zalm/oranje kleur. Dus ik heb haar uitgelegd dat ik niet weet wat er voor gebeurd is met het haar dus dat we met 6% Beginnen omdat ik niet weet hoe snel of langzaam het gaat. Daarbij heb ik uitgelegd Dat 6% het mildst is om het haar lichter te maken dat het 1 tint oplicht ong. 9% 2 tot 3 tinten en 12% soms wel 4 tinten op kan ligten. (…)
Nadat dat gedaan was heb ik haar haren eerst droog geföhnt om de kleur di er onder vandaan was gekomen te bekijken. [verzoekster][verzoekster], rb] vondt het voor haar doen genoeg opgelicht dus we hebben een kleur uitgezocht wat we er nu overheen zouden kunnen doen. Dat is (…) geworden met 3% want, nu is het alleen maar inkleuren dus heb ik de laagste waterstof gebruikt. Die heb ik een kwartiertje onder de kap gezet Uitgespoeld en gedroogd. Was helemaal mooi geworden. * tijdens het föhnen vroeg ik wel aan [verzoekster] of het niet te warm was omdat ze een Rood schaafwondje had * maar ze had nergens last van. (…)”

2.4.
Bij brief van 30 september 2011 van haar advocaat heeft [verzoekster] [kapperszaak] aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden schade.

2.5.
Op 20 januari 2012 bezocht [verzoekster] de polikliniek chirurgie van het Rode Kruisziekenhuis, afdeling brandwondenzorg, voor een second opinion. Bij brief aan de huisarts van [verzoekster] schrijft de arts-assistent [naam 2], voor zover thans van belang, als volgt:
“(…)
Anamnese
Second opinion na behandeling in OLVG ivm chronische wond op behaarde hoofdhuid, heeft derde graads brandwond opgelopen op behaarde hoofdhuid na kappersbehandeling in juli 2011. Sinds maanden bestaand defect wat weinig tot geen genezingstendens laat zien. Derhalve meldt patiente zich op 04-01-2012 op onze poli voor een second opinion.
(…)
In verband met de overgebleven alopecia maakt patiente tzt een nieuwe afspraak op onze littekenpoli om de eventuele reconstructieve opties te bespreke. (…)”
2.6.
Op 26 september 2012 heeft [verzoekster] een operatie ondergaan, waarbij achter het oor van [verzoekster] een drain is geplaatst om het wondvocht weg te laten lopen. Daarnaast is onder haar hoofdhuid een weefselexpander geplaatst om de hoofdhuid op te rekken.

2.7.
Op 29 november 2012 heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden, waar [verzoekster] als getuige – voor zover thans van belang – als volgt heeft verklaard:
“(…)
[kapster] [de kapster, rb] vertelde mij dat mijn haar eerst met waterstofperoxide moest worden ontkleurd en dat ik daarna een andere kleur zo mogen uitzoeken. Die kleur zou dan beter hechten. Zij heeft mij gewaarschuwd dat de uiteindelijke kleur zou kunnen afwijken. Verder heeft ze mij geen waarschuwingen gegeven.
Als eerste heeft zij de waterstofperoxide aangebracht. (…) Op dat moment hebben we het niet gehad over het gehalte waterstofperoxide. Ik herinner mij niet of wij op dat moment hebben gesproken over hoe licht het zou moeten worden. Ik meen dat [kapster] de waterstofperoxide met een kwast heeft aangebracht, verder gebruikte zij geen hulpmiddelen. U houdt mij voor dat [kapster] heeft verklaard dat zij aan mij heeft voorgesteld te beginnen met 6%. Ik zeg u dat ik mij dat niet kan herinneren. Ik weet zeker dat op dat moment niet gesproken is over het gehalte waterstofperoxide.
(…)
Na het aanbrengen ben ik onder een droogkap geplaatst. (…) Na ongeveer 2 minuten ging het prikken. Vervolgens ging het steeds meer prikken en branden. Toen sprongen de tranen mij in de ogen en ben ik er onder uit gekomen. Het heeft zo’n 5 minuten geduurd. (…) [kapster] kwam gelijk. Ik vertelde haar dat het heel veel pijn deed en zei dat ze het nu moest uitspoelen. (…) Ze heeft op mijn hoofdhuid gekeken, maar kon op dat moment niets zien. Ze zei wel dat het sterk spul was en dat het goed was dat ik naar de kapper was gegaan en het niet zelf was gaan doen. Ik heb tijdens het spoelen aan [kapster] gevraagd hoeveel waterstofperoxide zij heeft gebruikt. Ze vertelde mij dat ze 12% had gebruikt en dat dat het maximum was.
Na het spoelen had ik een tintelend gevoel op mijn kruin. [kapster] zei dat mijn haar niet goed genoeg ontkleurd was. Ze stelde voor om het nogmaals te ontkleuren, dit keer met 6% waterstofperoxide. Vervolgens heeft zij het haar geföhnd. (…) Daarna heeft zij het haar opnieuw ontkleurd. (…) Na het ontkleuren vroeg ze aan mij of ik het nog een keer aandurfde om onder de droogkap te gaan. Ik heb even getwijfeld, maar heb het toen toch gedaan. Ik ben onder dezelfde droogkap gegaan als de eerste keer. Ik weet niet meer hoe lang dit was. Ik heb het dit keer wel uitgezeten. Tijdens het drogen voelde ik niets op mijn hoofd, ik voelde wel de warmte. (…)

2.8.
De kapster heeft tijdens het voorlopig getuigenverhoor, voor zover thans van belang, het volgende verklaard:
“(…)
Ik had mevrouw [verzoekster] niet eerder behandeld. Wel heb ik ervaring met een dergelijke blondeerbehandeling. Dit komt regelmatig voor. Als u mij vraagt hoe vaak ik dit al gedaan had, schat ik ergens tussen de 10 en de 50 keer.
(…)
Wij gebruikten in de salon waterstofperoxide van het merk Selective. De waterstofperoxide kwam in verschillende sterktes: 3, 6, 9 en 12%. 3% is voor inkleuring, daarmee kun je niet oplichten. 6% is voor één tint oplichten, 9% is voor 2 tot 3 tinten en met 12% kun je 4 tinten oplichten. Nadat je het poeder mengt met de waterstofperoxide, ontstaat er een papje. Dat papje heb ik met een kwast op het haar aangebracht. Ik heb vooraf mevrouw [verzoekster] uitgelegd dat ik zou beginnen met 6%, omdat ik niet wist wat er onder vandaan zou komen nu er met het haar geëxperimenteerd was. (…)Na het aanbrengen van het blondeermiddel heb ik mevrouw onder de climazon gezet. Een climazon geeft ultra violet licht, in tegenstelling tot een droogkap die echt blaast. In de kapsalon hadden wij zowel een climazon als een droogkap. Onder de climazon versnelt de inwerktijd van het blondeermiddel. (…) Je moet het wel in de gaten houden. Je moet de klant waarschuwen dat het kan gaan prikken en dat de klant dan een seintje moet geven. (…) Ik was (…) achter toen twee collega’s mij kwamen halen. Toen ik in de salon terug kwam was de climazon al omhoog. Ik heb gezegd dat ik gelijk de kraan er op zou doen. Ik weet niet meer precies wat mevrouw [verzoekster] zei, we hebben het er wel over gehad. Het kan altijd gebeuren dat het onder de climazon prikt. Ik had niet het idee dat er iets bijzonders aan de hand was.(…) Tijdens het spoelen heb ik haar hoofdhuid niet bekeken. Bij het droogföhnen heb ik het wel gezien. Dit was de eerste keer dat ik het haar föhnde om er vervolgens een nieuwe kleur in te zetten. Ik heb gezegd dat ik een rood vlekje op haar hoofd zag en heb haar de plek met een spiegel laten zien. Ik heb gevraagd of het pijn deed. Dat deed het niet.
(…)
Nadat ik klaar was, is er niets meer over de rode plek gezegd. Alleen tijdens het föhnen is dit ter sprake gekomen. Ik heb haar geen advies gegeven over de plek.
U houdt mij voor dat mevrouw [verzoekster] heeft verklaard dat ik eerst een ontkleuringsmiddel met 12% waterstofperoxide heb gebruikt. Ik weet zeker dat dit niet waar is. Ik begin nooit met 12%, tenzij dit op de verfkaart van een klant staat. Dit is een kaart die we na de eerste keer aanmaken en waar we opschrijven welke behandeling is toegepast. Ik heb ook voor mevrouw [verzoekster] zo een kaart gemaakt.
(…)
U vraagt mij waarom ik heb besloten om, nadat ik het wondje had gezien, het haar te verven. Ik zeg u dat het geen wondje was, maar een vlekje. Ik had mevrouw gevraagd of het zeer deed en dat was niet zo.
(…)”

2.9.
Een (toenmalige) collega van de kapster, [naam 3], heeft tijdens het getuigenverhoor – voor zover thans van belang – als volgt verklaard:
“(…)
[kapperszaak] werkt met waterstofperoxidegehaltes van 3%, 6%, 9% en 12%. Het te gebruiken percentage hangt af van welke tint je wilt bereiken. Ik gebruik mestal 6%. Als het echt nodig is, gebruik ik soms 9% bij highlights, maar dat gebeurt niet vaak. Soms, als een klant het heel erg licht wil, gebruik ik voor highlights 12%. (…)”

2.10.
Op 27 december 2012 heeft [verzoekster] een tweede operatie ondergaan waarbij de opgerekte hoofdhuid operatief over het litteken is geplaatst.

2.11.
Op 18 november 2013 heeft een voorlopig tegengetuigenverhoor plaatsgevonden, ter gelegenheid waarvan de kapster nogmaals is gehoord. Haar verklaring van dat tegenverhoor luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“(…)
Na mijn verklaring van vorig jaar heb ik het dossier nog een keer doorgenomen met [naam]. Ik ben erachter gekomen dat ik in mijn verklaring toen iets fout heb gezegd. In mijn beide schriftelijke verklaringen staat dat ik aan het einde van de behandeling het vlekje opmerkte. In mijn verklaring van vorig jaar heb ik gezegd dat dit tijdens het droogföhnen was tussen het blonderen en het inkleuren. Dit klopt dus niet, het was aan het eind van de behandeling bij het knippen en föhnen.
Ik heb mijn verklaring van vorig jaar nog terug gelezen. Dit was het enige wat erin stond wat niet klopte. (…)”

2.12.
Op verzoek van [verzoekster] is in een voorlopig deskundigenprocedure plastisch chirurg dr. R.M. Kappel (hierna: Kappel) tot deskundige benoemd. Zij heeft op 28 maart 2014 een conceptrapport afgegeven. Het conceptrapport luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“(…)
Geneeskundig rapport
(…)
Bij lichamelijk onderzoek voor deze expertise heeft betrokkene een haarloos litteken met een afmeting van 9 bij 1,5 cm (…). Dit gebied is eventueel verder te verbeteren middels een seriële excisie.
(…)
Zakelijk rapport
(…)
Ad.4.
Het huidige klachtenbeeld kan worden verklaard uit het feit dat er met een mengsel van waterstof peroxide en blondeermiddel is gewerkt, en dat deze middelen onvermijdelijk, zoals zelf ook door de kapster is gemeld, met de hoofdhuid is aanraking komen. De mate van waarschijnlijkheid is zeer groot. Het is voor de hand liggend dat het percentage waterstof peroxide van een hoog percentage moet zijn geweest, omdat er een verandering moest plaatsvinden van bruin haar naar lichtblond en dat al direct na het inbrengen van dit middel in combinatie met de Climazon warmtebehandeling er een chemische beschadiging is opgetreden van de behaarde hoofdhuid.
Dit was reeds na 5 minuten het geval en een dergelijke snelle reactie van het lichaam met heftige prikkeling die patiënte niet meer kon verdragen, geeft aan dat het om agressief inwerkende chemicaliën moet zijn gegaan. Het plaatsen onder de warmtebron zal dit zeker hebben versterkt.
(…)
Ad.6.
Bijgaand treft u een overzicht van de sterktes, die Wikipedia aangeeft voor het blonderen en ik heb ook contact gehad met apotheker (…), die mij een kopie stuurde uit zijn farmacopee. Uit beide overzichten komt naar voren dat sterk geconcentreerde oplossingen van waterstof peroxide irriterende brandwonden kunnen veroorzaken en dat er voorzichtigheid is geboden met de hoofdhuid al bij 9%. Als ik kijk naar het type beschadiging en de snelheid waarmee de reactie optrad, zou het mij niet verbazen als er een hoger percentage waterstof peroxide zou zijn gebruikt.
(…)”
2.13.
Voorts heeft Kappel bij brief van 6 juni 2014 gereageerd op opmerkingen gemaakt door de advocaat van [kapperszaak], ingegeven door het advies van haar medisch adviseur. De vragen (cursief) en het daarop gegeven antwoord luiden – voor zover thans van belang – als volgt:
“(…)
Graag zou ik (…) willen weten of het mogelijk is dat er een dergelijk letsel ontstaat na een korte blootstelling (5-10 minuten) met een concentratie van 6% waterstofperoxide?
- hier wordt de suggestie gewekt dat patiënte heftig zou hebben gereageerd bij een lagere concentratie en dus waarschijnlijk overgevoelig zou zijn voor dit percentage van 6%. Dit is niet waarschijnlijk, want bij eerdere verfbeurten heeft zij niet gereageerd op de waterstofperoxide in de verfsubstantie. (…) Indien zij overgevoelig was geweest voor een lager percentage waterstofperoxide van 6%, dan had zij ook op andere plekken van haar behaarde hoofd huidbeschadiging opgelopen. Dit is niet gebeurd, zodat overgevoeligheid kan worden uitgesloten.
(…)
Ik [zou] willen horen of het niet zoeken naar hulp in de eerste drie weken een negatieve invloed zou kunnen hebben gehad op het letsel en het herstel ervan?
- Indien patiënte eerder medische hulp had gekregen, zou wellicht de ontsteking minder ernstig zijn geweest. Maar patiënte had in eerste instantie niet in de gaten wat er gaande was vanwege de voor haar onzichtbare localisatie van de plek op haar kruin en omdat zij er behalve de nattigheid geen klachten van had. Toen zij erachter kwam dat er iets niet in orde was, is zij ook zonder verder uitstel naar de huisarts gegaan. Het zou medisch inzicht in de pathogenese van chemische huidletsels vergen voor patiënte om direct de meest ideale behandeling af te dwingen. Dit kan niet van haar worden verlangd of verwacht.
(…)”

3 Het deelgeschil
3.1.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank voor recht te verklaren dat [kapperszaak] aansprakelijk is voor de door haar geleden en nog te lijden schade, veroorzaakt door de kappersbehandeling die op 19 juli 2011 heeft plaatsgevonden en tot verbranding en vervolgens verwijdering van een deel van de behaarde hoofdhuid van [verzoekster] heeft geleid. Voorts verzoekt [verzoekster] de rechtbank de kosten van de deelgeschilprocedure te begroten en [kapperszaak] te veroordelen tot betaling daarvan.

3.2.
[verzoekster] legt aan haar verzoek kort gezegd ten grondslag dat [kapperszaak] tekort is geschoten in de nakoming van de verbintenis (de kappersbehandeling), doordat niet gehandeld is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend kapster kan worden verwacht, als gevolg waarvan een derdegraads brandwond is ontstaan. Volgens [verzoekster] is het blondeermiddel met waterstofperoxide in strijd met de voorgeschreven handelwijze in contact gekomen met haar hoofdhuid en is de beschadigde hoofdhuid vervolgens nogmaals behandeld. Bovendien is een te hoog percentage waterstofperoxide aan het blondeermiddel toegevoegd en is gebruik gemaakt van een warmtebron.

3.3.
[kapperszaak] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling
Leent het verzoek zich voor behandeling in een deelgeschilprocedure?
4.1.
De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen kunnen in een deelgeschilprocedure de rechter vragen om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen, met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)).

4.2.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of [kapperszaak] aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] ten gevolge van het ongeval heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat de aard van dit geschil zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure en dat de beslechting van dit deelgeschil de weg vrij zal kunnen maken voor verdere schikkingsonderhandelingen en aldus zal kunnen bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen. Dat tussen partijen (nog) geen onderhandelingen zijn gevoerd, zoals [kapperszaak] aanvoert, is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf onvoldoende om het verzoek af te wijzen. De rechtbank ziet voldoende aanleiding voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek en zal daartoe thans dan ook overgaan.

Aansprakelijkheid
4.3.
Tussen partijen is allereerst in geschil of de kapster in dienst van [kapperszaak] heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend kapster kan worden verwacht. Anders dan [verzoekster] stelt, wordt het antwoord op die vraag niet gegeven in het deskundigenrapport van Kappel. Kappel is deskundig op het gebied van plastische chirurgie. Bovendien gaat Kappel in haar rapportage uit van een gehanteerd percentage waterstofperoxide van meer dan 9%. Daarover zijn partijen het niet eens. Volgens [kapperszaak] is een percentage van 6% gebruikt. De rechtbank kan uit de thans overgelegde stukken niet zonder meer afleiden dat het gehanteerde percentage meer dan 9% is geweest. Tijdens de getuigenverhoren heeft [verzoekster] verklaard dat een percentage waterstofperoxide van 12% is gebruikt. Deze verklaring wordt niet ondersteund door andere verklaringen of bewijsmateriaal, ook niet, anders dan [verzoekster] stelt, door het rapport van Kappel. Het was immers niet aan Kappel om de feitelijke toedracht vast te stellen, hetgeen voor haar ook niet mogelijk zou zijn. In haar rapport wordt weliswaar uitgegaan van een percentage van 12%, maar Kappel is daarbij afgegaan op informatie van [verzoekster], waarbij zij heeft geoordeeld dat een dergelijk percentage het letsel zou verklaren. Daarmee is nog niet komen vast te staan dat ook daadwerkelijk een percentage van 12% is gebruikt. Anderzijds heeft de kapster in haar verklaring toegelicht dat en waarom zij de keuze heeft gemaakt voor een percentage van 6%. Deze verklaring is consistent en ook uit de verklaring van [naam 3] (zie hiervoor 2.9) is af te leiden dat een percentage van 12% slechts in uitzonderlijke gevallen wordt gebruikt. Weliswaar heeft [verzoekster] verklaard dat zij haar haar zeer lichtblond wilde kleuren, maar in het licht van het verweer van [kapperszaak] kan thans, binnen de kaders van deze deelgeschilprocedure, in elk geval niet als vaststaand worden aangenomen dat een percentage van 12% is gebruikt.

4.4.
De rechtbank gaat er op grond van het voorgaande dan ook vanuit dat een percentage van 6% waterstofperoxide is gebruikt. Ten tijde van de mondelinge behandeling bleken partijen het erover eens dat het gebruik van een percentage van 6% op zichzelf niet is aan te merken als een beroepsfout. Voor zover [verzoekster] in de brief van haar advocaat van 8 december 2014 heeft willen aanvoeren dat een dergelijke overeenstemming ter zitting niet zou zijn uitgesproken, volgt de rechtbank haar daarin niet. De rechtbank heeft deze wel degelijk gehoord en genoteerd. Bovendien strookt het ook met de door [verzoekster] gebruikte onderbouwing van haar vordering door middel van het rapport van Kappel, waarin wordt gesproken van een percentage van meer dan 9%.

4.5.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is door [verzoekster] nog aan de orde gesteld, dat indien zou blijken dat een percentage van 6% is gebruikt, de kapster, nadat zij het plekje op de hoofdhuid van [verzoekster] had ontdekt, niet verder had mogen gaan met de behandeling en haar nogmaals onder de climazon kap had mogen zetten en dat ook dat derhalve is aan te merken als een fout in vorenbedoelde zin. De stellingen lopen ook hieromtrent uiteen. Vast staat dat de kapster hierover tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Aanvankelijk heeft zij verklaard het plekje bij het droogföhnen, tussen het ontkleuren en het inkleuren, heeft gezien. Nadien – ter gelegenheid van de contra-enquête – heeft de kapster haar verklaring op dit punt gewijzigd en gesteld dat zij het plekje pas helemaal aan het einde van de behandeling heeft gezien. De rechtbank ziet aanleiding om meer waarde toe te kennen aan de door de kapster ten tijde van het getuigenverhoor op 29 november 2012 afgelegde verklaring, vanwege de gedetailleerde weergave van de gang van zaken tijdens het droog föhnen en de omstandigheid dat de kapster ook in antwoord op een specifiek daarop gerichte vraag nog heeft verklaard waarom zij nadat ze het vlekje had ontdekt, had besloten om het haar te verven, waarop haar antwoord luidde dat zij [verzoekster] had gevraagd of het pijn deed en dat was niet zo. Indien het inderdaad een vergissing was geweest van de kapster dat zij had verklaard dat zij het vlekje tussen het ontkleuren en het inkleuren had ontdekt, dan had het in de rede gelegen dat zij bij de beantwoording van voornoemde vraag daarop zou zijn teruggekomen. Anders dan [kapperszaak] stelt, kan uit het schriftelijke verslag dat door [verzoekster] is opgesteld (zie hiervoor 2.3) niet zonder meer worden afgeleid dat de kapster het vlekje pas na afloop van de behandeling heeft opgemerkt.

4.6.
Partijen zijn het eens dat doorgaan met een behandeling als de onderhavige op een aangedane huid, moet worden aangemerkt als een beroepsfout, ongeacht welk percentage waterstofperoxide wordt gebruikt. In dit kader is niet relevant of het een wondje of een vlekje betreft. De rechtbank volgt partijen hierin. Voorts zal moeten worden beoordeeld in hoeverre deze fout heeft geleid tot het letsel dat bij [verzoekster] is opgetreden. In aanmerking nemend dat tussen partijen in confesso is dat een beschadigde huid niet verder behandeld mag worden, alsmede de bevindingen in de rapportage van Kappel, ligt het naar het oordeel van de rechtbank in de rede dat daaruit tenminste enige mate van schade is ontstaan. Nu [kapperszaak] echter gemotiveerd heeft betwist dat alle door [verzoekster] gestelde schade is ontstaan door de behandeling, onder meer vanwege de omstandigheid dat zij pas na drie weken, na terugkomst van vakantie, een arts heeft bezocht, is naar het oordeel van de rechtbank (nog) niet vast te stellen wat de gevolgen zijn geweest van de beroepsfout van [kapperszaak]. Het ligt in de rede dat daartoe een deskundige wordt aangezocht. Het is dan ook in dit stadium niet mogelijk de verzochte verklaring voor recht dat [kapperszaak] aansprakelijk is voor de door [verzoekster] geleden en nog te lijden schade, veroorzaakt door de kappersbehandeling die op 19 juli 2011 heeft plaatsgevonden en tot verbranding en vervolgens verwijdering van een deel van de behaarde hoofdhuid van [verzoekster] heeft geleid, toe te wijzen. De rechtbank ziet in het voorgaande, mede indachtig hetgeen hierover ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van de zijde van [verzoekster] is gesteld, evenwel aanleiding het mindere toe te wijzen, te weten een verklaring voor recht dat [kapperszaak] aansprakelijk is voor de door [verzoekster] als gevolg van de hiervoor in 4.6 omschreven beroepsfout geleden en nog te lijden schade.

ECLI:NL:RBAMS:2015:140