Rb Amsterdam 160715 PTSS na onterechte vertoning verborgen camerabeelden in Undercover in Nederland; herkenbaar voor naasten; SBS aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
Rb Amsterdam 160715 PTSS na onterechte vertoning verborgen camerabeelden in Undercover in Nederland; herkenbaar voor naasten; SBS aansprakelijk
- verweer dat ondanks uitspraak in deelgeschil geen VSO tot stand zal komen, wordt verworpen;
- kosten gevorderd en toegewezen € 6.426,87
4 De beoordeling
Deelgeschil
4.1.
De eerste vraag die ter beoordeling voorligt is of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschil, zoals [verzoeker] heeft gesteld en SBS c.s. heeft betwist.
4.2.
De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de afwikkeling van de zaak belemmeren. De rechter kan in een deelgeschil worden gevraagd om op die geschilpunten te beslissen, zodat partijen de buitengerechtelijke onderhandelingen vervolgens kunnen voortzetten, met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w Rv). Er is sprake van een geschil dat voor behandeling in deelgeschil in aanmerking komt, indien (i) het verzoek een geschil betreft over een deel van hetgeen tussen partijen rechtens geldt ter zake van aansprakelijkheid voor schade door dood of letsel en (ii) de beëindiging van dat geschil kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, waarbij geldt dat de investering in tijd, geld en moeite moet worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst kan leveren.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek zich leent voor behandeling in deelgeschil. Partijen zijn het erover eens dat het verzoek een geschil betreft over een deel van hetgeen tussen partijen rechtens geldt ter zake van aansprakelijkheid voor schade door (psychisch) letsel. De beëindiging van dat geschil kan bovendien bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Dat, zoals SBS c.s. heeft gesteld, zij ongeacht de uitkomst van de deelgeschilprocedure de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst uitsluit, doet daaraan niet af. Immers, indien deze stelling in zijn algemeenheid een grond zou vormen om een verzoek tot behandeling van een deelgeschil af te wijzen, zou dat leiden tot het onaanvaardbare gevolg dat eenvoudig aan behandeling van een deelgeschil kan worden ontkomen door geen buitengerechtelijke onderhandelingen aan te gaan. Voor een beoordeling van het verzoek is evenmin een zodanige investering in tijd, geld en moeite noodzakelijk dat het belang van het verzoek daartegen niet zou opwegen. De beoordeling kan immers plaatsvinden zonder dat nadere bewijslevering nodig is, zoals uit het hierna volgende ook zal blijken.
Aansprakelijkheid
4.4.
De rechtbank zal derhalve beoordelen of, zoals [verzoeker] heeft gesteld en SBS c.s. heeft betwist, SBS c.s. aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] stelt te hebben geleden als gevolg van de uitzending.
4.5.
Voor het antwoord op de vraag of het gebruik door SBS c.s. van een verborgen camera en het uitzenden van het met die camera verkregen beeldmateriaal onrechtmatig is, komt het aan op de vraag welk recht prevaleert: het recht van [verzoeker] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, zoals neergelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), of het recht van SBS op vrijheid van meningsuiting, zoals neergelegd in artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het EVRM. Bij een botsing van die rechten moet het antwoord op de vraag welk van deze rechten in het concrete geval zwaarder weegt, worden gevonden door een afweging te maken van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. In het kader van het recht op vrijheid van meningsuiting komt daarbij aan de positie van de pers bijzondere betekenis toe, gelet op enerzijds de taak van de pers om informatie en ideeën van publiek belang te verspreiden en om zijn vitale rol van publieke waakhond te spelen en anderzijds het recht van het publiek informatie en ideeën te ontvangen. Bij de afweging komt in beginsel geen voorrang toe aan het door artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting. Ditzelfde geldt voor de door artikel 8 EVRM beschermde rechten. Het voorgaande leidt ertoe dat de toetsing in één keer dient te geschieden waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle ter zake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat daarmee de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van het tweede lid van artikel 10 EVRM dan wel het tweede lid van artikel 8 EVRM.
4.6.
[verzoeker] heeft erop gewezen dat SBS c.s. – en in ieder geval Stegeman –gebonden is aan de Leidraad van de Raad voor de Journalistiek en dat naar de journalistieke maatstaven zoals neergelegd in deze Leidraad het gebruik van verborgen opnameapparatuur in beginsel niet toelaatbaar is en dat dit slechts uitzondering leidt als er geen andere weg openstaat om een ernstige misstand aan het licht te brengen.
4.7.
Ook voor de beantwoording van de vraag die hier voorligt – of het gebruik van de verborgen camera in dit geval in het kader van het onderzoek naar de misstand die SBS c.s. in het programma Undercover Nederland aan het licht wilde stellen en het gebruiken in de uitzending van het met die camera verkregen beeldmateriaal onrechtmatig is – komt het aan op een afweging van de daarbij betrokken belangen en omstandigheden. De journalistieke maatstaven over het gebruik van een verborgen camera zoals neergelegd in de Leidraad vormen een omstandigheid die bij de afweging van die belangen gewicht in de schaal kan leggen, maar zijn niet doorslaggevend (HR 8 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6165 (Pretium/TROS)).
4.8.
Relevante omstandigheden voor de belangenafweging zijn voorts onder meer de aard en inhoud van de publicatie en de te verwachten gevolgen daarvan voor [verzoeker], de ernst (bezien vanuit het algemeen belang) van de misstand die de publicatie aan de kaak beoogt te stellen, de mate waarin de gepubliceerde uitlatingen steun vinden in het beschikbare bewijsmateriaal en de mate van waarschijnlijkheid dat ook zonder de publicatie het nagestreefde doel langs andere, voor [verzoeker] minder schadelijke, wegen bereikt had kunnen worden.
4.9.
Volgens SBS c.s. werd in het programma aandacht besteed aan een ernstige vorm van schade die een ondernemer kan leiden als gevolg van verduistering/diefstal door het eigen personeel en die onopgelost en daarmee onvergoed blijft. Op zich is dit een misstand die de samenleving raakt en onder de aandacht van het publiek mag worden gebracht. De belangenafweging leidt evenwel tot het oordeel dat SBS c.s. met het maken en uitzenden van de met een verborgen camera gemaakte opnamen van [verzoeker], zonder zijn medeweten of toestemming, de eisen van hetgeen maatschappelijk aanvaardbaar is heeft overschreden en dit derhalve onrechtmatig was jegens [verzoeker]. Hiervoor is het volgende redengevend:
- [verzoeker] is, ondanks de ‘wipe’ over zijn gezicht, voor zijn naaste omgeving – waaronder zijn werkgever – herkenbaar in beeld gebracht; [verzoeker] werd immers – samen met zijn echtgenote – gefilmd in zijn directe woonomgeving;
- dat [verzoeker] zou worden herkend door kennissen en zijn werkgever was een te verwachten (ernstig) gevolg van de uitzending;
- SBS c.s. mocht er op het moment van de uitzending niet vanuit gaan dat de beschuldiging van [verzoeker] van heling voldoende steun vond in de feiten. Hiertoe wordt het volgende overwogen. [verzoeker] heeft (evenals de andere wederverkoper die door Undercover Nederland was benaderd) tijdens de opnamen verklaard dat de sloten die hij ter verkoop aanbood niet van diefstal maar van een brandschade afkomstig waren. SBS c.s. heeft na de opnamen naar eigen zeggen navraag gedaan bij de exclusief distributeur van de sloten. Deze distributeur zou hebben bevestigd dat er inderdaad een brand is geweest in een magazijn, maar dat alle producten die in dat magazijn aanwezig waren als verloren waren beschouwd. SBS c.s. heeft deze verklaring niet zonder meer voor juist mogen aannemen in weerwil van de verklaringen van beide wederverkopers zonder [verzoeker] hierover nader te bevragen;
- zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat het onderwerp van het programma niet in voldoende mate onder de aandacht van het publiek had kunnen worden gebracht zonder gebruik van de opnamen van [verzoeker] met de verborgen camera.
4.10.
Deze omstandigheden afwegend is de rechtbank dan ook van oordeel dat in dit geval het recht van [verzoeker] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer prevaleert boven het recht van SBS c.s. op vrijheid van meningsuiting. Het gebruik door SBS c.s. van de verborgen camera en het uitzenden van het daarmee verkregen beeldmateriaal, is dan ook onrechtmatig.
4.11.
Voor aansprakelijkheid uit hoofde van onrechtmatige daad dient naast het bestaan van een onrechtmatige daad ook voldaan te zijn aan een viertal andere vereisten, namelijk toerekenbaarheid van de daad aan de dader, schade, causaal verband tussen daad en schade en relativiteit. Toerekenbaarheid en relativiteit zijn niet in geschil.
4.12.
SBS c.s. betwist dat sprake is van causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de (gestelde) schade. Zij wijst op de beschikkingen van de kantonrechter van 12 juni 2013 en 7 februari 2014 waaruit blijkt dat de aanleiding voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet de uitzending was, maar de wijze waarop [verzoeker] zich heeft opgesteld in gesprekken hierover en het al langer aanwezig zijn van een conflict tussen [verzoeker] en zijn werkgever. De klachten van psychische aard zijn veroorzaakt door het ontslag, niet door de uitzending, aldus SBS c.s.
4.13.
Hier geldt het volgende. SBS c.s. betwist niet dat [verzoeker] klachten heeft van psychische aard, zij betwist wel dat deze klachten (schade) zijn veroorzaakt door de uitzending. Voor de vestiging van aansprakelijkheid is voldoende dat tussen de onrechtmatige daad en de geleden schade een conditio sine qua non verband bestaat. De vraag is derhalve of de schade niet zou zijn ontstaan indien de onrechtmatige daad niet had plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat het conditio sine qua non verband aanwezig is en dat [verzoeker] niet in de problemen was geraakt die hij thans ondervindt als de uitzending niet had plaatsgevonden. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de brief van de psycholoog (zie hiervoor onder 2.16) en in de beschikking van de kantonrechter van 12 juni 2013 waarin is overwogen dat de problemen die uiteindelijk hebben geleid tot het indienen van het ontbindingsverzoek hun oorsprong vinden in het optreden van [verzoeker] in de uitzending. Die uitzending moet ook volgens de beschikking van de kantonrechter van 7 februari 2014 als het beginpunt van het tussen partijen bestaande conflict worden beschouwd. De klachten van psychische aard zouden derhalve niet, althans niet in dezelfde mate, zijn ontstaan zonder de uitzending.
4.14.
SBS c.s. heeft nog tot haar verweer aangevoerd dat voor zover door de uitzending ten onrechte het beeld zou zijn ontstaan dat vaststond dat de door [verzoeker] verkochte sloten van diefstal afkomstig waren, dat onjuiste beeld is rechtgezet, zowel schriftelijk als op televisie.
4.15.
Dit verweer kan SBS c.s. niet baten. Op het moment dat de rectificatie plaatsvond in de uitzending van 25 november 2012 waren de schadelijke gevolgen voor [verzoeker] immers al ingetreden en konden deze niet meer ongedaan worden gemaakt.
4.16.
Het voorgaande betekent dat het verzoek van [verzoeker] om te bepalen dat SBS c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor de door hem als gevolg van de uitzending geleden schade, zal worden toegewezen. Welke klachten (en derhalve schade) het gevolg zijn van de uitzending en met die uitzending in zodanig verband staan dat deze SBS c.s. als een gevolg daarvan kunnen worden toegerekend (als bedoeld in artikel 6:98 Burgerlijk Wetboek (BW)), ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor. Over de hoogte van de door SBS c.s. te vergoeden schade zullen partijen dus nader moeten onderhandelen.
Kosten
4.17.
[verzoeker] heeft verzocht om SBS c.s. hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van de (buitengerechtelijke) kosten van dit deelgeschil ad € 6.348,87, te vermeerderen met het griffierecht.
4.18.
SBS c.s. heeft aangevoerd dat het zo evident is dat onderhavige zaak zich niet leende voor een deelgeschil, dat de kosten van [verzoeker] niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarnaast heeft zij opgemerkt dat nergens uit blijkt dat [verzoeker] de kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en gedragen.
4.19.
Hier geldt het volgende. Uit artikel 1019aa Rv volgt dat de rechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt, dient te begroten. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Zoals hiervoor is overwogen is daarvan geen sprake. Dit betekent dat zal worden overgegaan tot een begroting van de kosten aan de zijde van [verzoeker]. Daarbij zullen de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Of deze kosten redelijk zijn hangt ervan af of de kosten redelijk zijn gemaakt en of de hoogte van deze kosten redelijk is.
4.20.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten in redelijkheid zijn gemaakt. Immers, deze zijn gemaakt om een tussen partijen gerezen geschilpunt te laten beslechten opdat partijen buitengerechtelijk tot een vergelijk kunnen komen.
4.21.
SBS c.s. heeft niet betwist dat de hoogte van de door [verzoeker] opgevoerde kosten redelijk is. Ook de rechtbank acht de hoogte van de kosten redelijk. Het verweer dat niet is gebleken dat [verzoeker] de kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en gedragen wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen. Indien SBS c.s. met haar stelling doelt op het feit dat [verzoeker] met een toevoeging procedeert, geldt dat de rechtszoekende niet gehouden is van een eenmaal verleende toevoeging gebruik te maken (HR 20 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2592).
4.22.
De rechtbank zal SBS c.s. hoofdelijk veroordelen in de kosten in en buiten rechte van deze deelgeschilprocedure, welke kosten, aan de zijde van [verzoeker] gemaakt, begroot worden op een bedrag van € 6.426,87 (€ 6.348,87 aan salaris advocaat + € 78,00 griffierecht).ECLI:NL:RBAMS:2015:4446