Rb Haarlem 141009 "hulp"aan onwel geworden bestuurder niet onrechtmatig
- Meer over dit onderwerp:
Rb Haarlem 141009 "hulp"aan onwel geworden bestuurder niet onrechtmatig
2.2. De Regiopolitie Amsterdam-Amstelland heeft naar aanleiding van dit ongeval proces-verbaal opgemaakt. In het “relaas proces-verbaal” is onder meer het volgende beschreven:
Ongeval
[A] is vermoedelijk achter het stuur van de door hem bestuurde auto onwel geworden. [A] bereed als bestuurder van de genoemde Mercedes Vito bestelbus, met hoge snelheid de rijbaan van de Herengracht, komende uit de richting van de Leidsestraat en gaande in de richting van de Vijzelstraat.
[B] liep als voetganger over het voetpad van de Herengracht, komende uit de richting van de Vijzelstraat en gaande in de richting van de Leidsestraat.
Doordat [A] met hoge snelheid over de voor perceel Herengracht 464 gelegen verkeersdrempel reed, verloor deze het contact met het wegdek.
Hierdoor volgde het voertuig van [A] niet de flauwe bocht die de rijbaan naar links maakt, maar ging rechtdoor.
Het voertuig van [A] kwam in zijn vlucht vermoedelijk met de rechtervoorzijde tegen de gevel van perceel Herengracht 466.
Door dit contact met de gevel is het voertuig vermoedelijk 180 graden horizontaal gedraaid.
Het voertuig is door dit contact teruggekaatst naar de rijbaan van de Herengracht.
In zijn ‘vlucht’ tussen het perceel Herengracht 466 en de rijbaan van de Herengracht, waar het voertuig belandde, heeft de auto de voetganger [B], die op dat moment op het voetpad voor Herengracht 466 liep, geschept.
(..)
De bestuurder [A] was kennelijk uit het voertuig geslingerd en lag links naast het voertuig op het voetpad van de Herengracht. [A] was buiten bewustzijn.
De voetganger [B] lag onder het rechtervoorwiel van de genoemde Mercedes Vito bekneld, op haar buik op de rijbaan van de Herengracht.
(..)
[B] is vermoedelijk onmiddellijk ter plaatse overleden.
2.3. [gedaagde] is naar aanleiding van voornoemde aanrijding op 6 mei 2003 door de politie als getuige gehoord. Hij heeft daarbij onder meer het volgende verklaard:
Op maandag 5 mei 2003 omstreeks 15.45 uur bevond ik mij op de Herengracht ter hoogte van perceel 406/408 te Amsterdam. Ik bevond mij in mijn auto, een Alfa Romeo (..).
Voor mij op de Herengracht stond een bestelauto stil voor genoemd perceel. Tussen mij en genoemde bestelbus stonden nog twee auto’s. (..)
Ik zag dat de bestuurder van genoemde bestelbus pakjes aan het afleveren was in genoemd perceel en dat hij een paar keer moest heen en weer lopen van perceel naar de bestelbus. Het viel mij op dat genoemde bestuurder moeilijk liep. (..) Op een gegeven moment stapte de man achter het stuur en bleef hij enige tijd, misschien 2 minuten achter het stuur zitten terwijl er niets gebeurde. De gehele tijd dat genoemde bestelbus voor Herengracht stond werd er getoeterd. Omdat ik ongerust was stapte ik uit en liep naar de genoemde bestelbus. Tegelijkertijd zag ik dat de chauffeur van de taxi ook uitstapte. (..) Wij liepen naar de bestuurderszijde van genoemde bestelauto. Ik zag dat de bestuurder zijn portiersdeur opende. Mij viel op dat de bestuurder een vermoeide indruk maakte. De bestuurder sprak ons aan en zei “Ik kan niet weg komen omdat ik mijn been niet op het gaspedaal kan krijg. Kan u mij daar bij helpen, ik heb wel meer problemen met dat been.” Omdat ik de man had zien lopen begreep ik dat hij moeite had met dat been normaal te kunnen gebruiken. Ik vroeg aan de man of ik hem daar bij moest helpen en hij antwoorde ja. Tussen mij en de taxichauffeur was geen communicatie maar wij begrepen dat de bestuurder geholpen moest worden. Ik stond het dichtste bij de bestuurder en heb zijn rechterbeen beetgepakt en opgetild. Ik voelde dat de bestuurder niet mee hielp maar dat ik echt, met kracht zijn been moest optillen en op het gas pendaal moest zetten. Terwijl ik zijn been verzetten zei hij tegen mij “Misschien moet ik de auto even ergens neer zetten” Ik zag dat de bestuurder zijn portier sloot. Ik ben terug gelopen naar mijn auto en ben ingestapt. Het viel mij op dat het enige tijd, zeker ½ a 1 minuut, duurde voordat hij wegreed in de richting van de Leidsestraat. In het begin reed de bestelbus stapvoets en zo reed hij ook de kruising met de Leidsestraat over. Op dat moment had ik de bestelauto niet meer in zicht omdat er een tram passeerde.
2.4. De politie heeft de (onder meer) door [gedaagde] genoemde taxichauffeur niet kunnen achterhalen.
2.5. [A] is naar aanleiding van genoemde aanrijding op 9 februari 2004 door de politie gehoord als verdachte van overtreding van artikel 6 WVW. Bij dat verhoor heeft hij onder meer verklaard:
Ik stond daar maar heel even stil, dus er stond geen lange rij auto’s achter mij te wachten. (..) De bestuurders van deze auto’s stonden volgens mij geduldig te wachten en er werd niet geclaxonneerd. Als ze dat wel hadden gedaan, dan had ik mij daar ook niet druk om gemaakt.
Toen ik terugliep naar mijn auto (..) en de deur opende en zou instappen, voelde ik mij niet goed worden. Je vraagt mij was ik dan voelde. Ik kan het gevoel het best omschrijven alsof ik mijzelf weg voelde zakken.
Ik ben toen in mijn auto gaan zitten met de deur open. Ik zat op de bestuurdersstoel met mijn benen op de treeplank. Ik weet niet hoelang ik zo heb gezeten.
Op een gegeven moment kwam er een blanke man naar mij toe. Volgens mij was het de bestuurder van de auto die achter mij stond. Ik vond dat hij nogal een beetje opgefokt was. Hij zei: “Nou doorrijden met dat spul.” Ik zei: “Sorry, joh, maar dat kan niet. Ik voel mij niet goed. Ik kan niet rijden.” Ik kan niet rijden, dat heb ik duidelijk gezegd, wel vijf of zes maal. Ik heb de man niet gevraagd of hij mijn voet op het gaspedaal wilde zetten.
Dat kan u ook controleren, want ik zat niet in de gordel. Het eerste wat ik doe is mijn gordel om als ik in de auto stap. Ik heb mijn gordel niet omgehad, want ik ben uiteindelijk uit de auto geslingerd.
Ik weet helemaal niets van dat de man mijn voet op het gaspedaal heeft gezet. U vraagt mij of ik mij kan herinneren dat de man die mij aansprak is weggelopen. Nee, dat kan ik mij niet herinneren. Toen is het lampje uitgegaan.
Ik weet ook niet of er nog een tweede man bij mij heeft gestaan. Ik kan mij dat niet herinneren.
(..)
Resumerend kan ik het volgende verklaren:
Ik voelde mij onwel worden en ik ben in mijn auto gaan zitten. Ik heb een automatische versnellingsbak en ik weet niet in wat voor versnelling de auto stond. Ik weet wel dat ik mijn auto op de voetrem heb gezet voordat ik de dozen ging lossen.
Voor zover ik weet heb ik niet zelf de voetrem ontkoppelt. Ik kan mij niet herinneren dat mijn voet op het gaspedaal is gezet. Ik kan mij niet herinneren dat mijn auto is gaan rijden. Ik kan mij niets van het ongeval herinneren.
Later heeft mijn neuroloog mij verteld dat ik een acute zenuwaanval heb gehad.
Ik heb in ieder geval geen hartaanval gehad.
Ik ben wel hartpatiënt (..). Ik wordt gedotterd door de bloedvaten in mijn lies, vandaar dat omschreven kan worden dat ik moeilijk loop. Ik heb echter geen spier uitval of beperking in mijn benen.
(..)
Van het ongeval kan ik mij niets herinneren. Ik werd zes weken na het ongeval wakker in het Sophia ziekenhuis op de Intensive Care.
2.6. Bij brief van 30 juni 2003 bericht [C], internist-intensivist bij de Isala klinieken te Zwolle aan de huisarts van [A]:
Van 5-5-2003 tot aan zijn overplaatsing naar de verpleegafdeling o p 30-6-2003 was bovengenoemde patiënt opgenomen op de Intensive Care van locatie Sophia te Zwolle.
(..)
Anamnese: Op 5-5-2003 ramde patiënt met zijn busje een pui. De werkelijke toedracht van dit alles is onbekend. Patiënt werd opgevangen door het mobiel medisch team en vervoerd naar de Spoedeisende Hulp van het VU Medisch Centrum te Amsterdam. Er bleek sprake te zijn van 6 ribfracturen rechts met een pneumo-pericard waarvoor thoraxdrainage. Tevens was er sprake van een pneumo-pericard en een loncontuse mn. rechts. Een CT-hersenen liet bloed zien in de ventrikels. I.v.m. het ontbreken van beademingsmogelijkheden werd patiënt overgeplaatst naar ons ziekenhuis.
(..)
P.S. Nu patiënt hersteld is, geeft hij aan wel vaker krachtsverlies in de benen te hebben gehad bij langdurig autorijden. Gaarne aandacht van de neuroloog hiervoor.
2.7. Het proces-verbaal van politie heeft niet geleid tot enige strafrechtelijke vervolging.
2.8. Op 29 maart 2007 en 3 september 2007 is in dit geschil op verzoek van Axa een voorlopig getuigenverhoor gehouden, waarbij [A], [gedaagde], mevrouw [D] (hierna: [D]) en de heer [E] (hierna: [E]) als getuigen zijn gehoord.
[D] heeft bij die gelegenheid onder meer verklaard:
U vraagt mij hoe lang ik op de gracht heb staan wachten. Dat was een minuut of vijf. Achter mij werd er getoeterd. Een oude man was aan het lossen.
(..)
Ik dacht bij mijzelf: dit gaat eindeloos duren. Maar op een gegeven moment was de oude man klaar, hij deed de deuren dicht, stapte in en deed de knipperlichten uit. Vervolgens gebeurde er echter nog niets. De man voor mij stapte toen uit zijn auto en liep er heen.
(..)
De man van de auto voor mij heb ik geïrriteerd gevraagd: wat is er nou allemaal aan de hand? Hij zei toen: “we gaan nu rijden, we hebben zijn voet op het pedaal gezet”. Ik moest toen heel erg lachen. Het klonk heel droog. Het kwam op mij over als echte Amsterdamse humor.
[E] heeft bij dat verhoor verklaard:
Toen ze terugkwamen hoorde ik dat ze zeiden dat de man van het busje iets aan zijn been had en dat ze hem hadden geholpen en zijn been op het gaspedaal hadden gezet. Ik weet niet meer wie van de mannen dat zei. Ik zag wel de beide mannen lachen.
3. Het geschil
3.1. Axa vordert samengevat - een verklaring voor recht dat [gedaagde] in zijn verhouding tot Axa als gesubrogeerde WAM-verzekeraar geheel of gedeeltelijk aansprakelijk is voor de door Axa vergoede ongevalschade en de daarmee verband houdende kosten van afwikkeling en begroting van die schade, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Axa legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] jegens [A] en jegens de slachtoffers van de aanrijding onrechtmatig heeft gehandeld op grond waarvan hij (mede)aansprakelijk is voor de schade die door de aanrijding is veroorzaakt. Volgens Axa heeft [gedaagde] een geschreven of ongeschreven verkeers- of veiligheidsnorm geschonden, doordat hij de rechtervoet van [A] op het gaspedaal van diens busje heeft geplaatst, terwijl [A] hem kenbaar had gemaakt en hem ook overigens kenbaar was dat [A] daartoe zelf niet in staat was. [gedaagde] had moeten begrijpen dat, als [A] na het indrukken van het gaspedaal zijn rechtervoet daarvan af had willen halen, hem dat wegens zijn fysieke onmacht niet gemakkelijk – snel – gelukt zou zijn en dat het uitgesloten was dat hij die voet op de rem had kunnen plaatsen. Derhalve is er, aldus Axa, sprake van gevaarzetting door [gedaagde] en heeft hij gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Bovendien heeft [gedaagde] gehandeld in strijd met de artikelen 5 en 6 van de Wegenverkeerswet.
4.2. [gedaagde] heeft daartegen aangevoerd dat hij op verzoek en met instemming van [A] diens rechtervoet bij het gaspedaal van het busje heeft geplaatst om hem te helpen. Hij had niet de indruk dat [A] niet in staat was te rijden. Volgens [gedaagde] is het ook niet geloofwaardig dat hij, in een situatie dat [A] had gezegd dat hij niet kon rijden, diens voet tegen diens wil op het gaspedaal heeft gezet. [gedaagde] had hiertoe immers geen enkele reden. Dit wordt bovendien weersproken door het feit dat [A] zelf een aantal handelingen heeft moeten verrichten om de bestelbus daadwerkelijk in beweging te zetten en weg te rijden. Daarbij komt dat [A] met de bus een drukke kruising is overgestoken en voorts de bus actief heeft moeten besturen, aangezien de Herengracht tussen de plaats waar [gedaagde] zijn hulp verleende en het uiteindelijke ongeval – ruim 300 meter verder – verschillende bochten kent. [gedaagde] ging ervan uit dat [A] ‘zijn handicap’ compenseerde door te rijden in een automaat. Op grond van de mededeling van [A] dat hij vaker last had van zijn been, hoefde hij niet te bedenken dat [A] niet in staat was om te rijden.
4.3. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van handelen in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt stelt de rechtbank voorop dat niet alleen moet worden gelet op de kans op schade, maar ook op de aard van de gedraging, de aard en de ernst van de eventuele schade en de bezwaarlijkheid en gebruikelijkheid van het nemen van voorzorgsmaatregelen. Niet reeds de enkele mogelijkheid van schade als verwezenlijking van aan een bepaald gedrag inherent gevaar doet dat gedrag onrechtmatig zijn; zodanig gevaarscheppend gedrag is slechts onrechtmatig indien de mate van waarschijnlijkheid van schade als gevolg van dat gedrag zo groot is dat de betrokkene zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. Vergelijk HR 7 april 2006, NJ 2006, 244.
4.4. In de onderhavige zaak neemt de rechtbank op grond van de onder 2.3, 2.5 en 2.8 weergegeven verklaringen het volgende als vaststaand aan.
Op 5 mei 2003 reed [A], gepensioneerd inspecteur bij de Nederlandse Gasunie, als bestuurder van een bestelbus op de Herengracht te Amsterdam om een bestelling te bezorgen. Hij heeft zijn auto op de rijbaan stilgezet om diverse pakketten te bezorgen. Achterop komende auto’s moesten daardoor wachten. Tijdens het afleveren van de bestelling was voor de wachtende bestuurders, waaronder [gedaagde] (onderweg voor zijn werk als gerechtsdeurwaarder), zichtbaar dat [A] moeilijk liep en sleepte met zijn been. [A] maakte een vermoeide indruk. Nadat [A] zijn bestelling had afgeleverd, ging hij in zijn auto zitten. Toen hij vervolgens niet wegreed, ging [gedaagde], bestuurder van een van de wachtende auto’s, kijken wat er aan de hand was. Tussen [A] en [gedaagde] heeft zich een gesprek ontwikkeld. De verklaringen over de inhoud van dit gesprek van [A] en [gedaagde] lopen uiteen. Vast staat wel dat [gedaagde] vervolgens het rechterbeen van [A] heeft opgetild, zodanig dat de rechtervoet van [A] op of bij het gaspedaal van de bestelbus is geplaatst. Niet gebleken is dat [A] hiertegen heeft geprotesteerd. Vervolgens is [A] weggereden, waarna zich het onder 2.1 genoemde ongeval heeft voorgedaan.
4.5. De verklaringen van [gedaagde] en [A] lopen uiteen als het gaat om de vraag of dit handelen plaats vond op verzoek en met instemming van [A].
De rechtbank gaat in dit verband voorbij aan de stelling van Axa dat [A] om hulp had gevraagd, maar dat zijn verzoek niet was gericht op hulp bij het wegrijden. Axa baseert zich daarbij in de eerste plaats op de verklaring van [A]. Die verklaring acht de rechtbank echter niet betrouwbaar, omdat [A] na het ongeval wekenlang in coma heeft gelegen en hij zich de gebeurtenissen rondom en betreffende het ongeval niet tot nauwelijks kan herinneren. Bovendien is dat wat hij zich wel stelt te herinneren niet in lijn met de verklaringen van andere betrokkenen. Zo verklaren meerdere getuigen dat de auto’s achter het busje van [A] hebben geclaxonneerd, maar verklaart [A] het tegendeel.
Voorts staat tussen partijen vast dat [A] na het handelen van [gedaagde] zelf verschillende handelingen heeft moeten verrichten om zijn busje te doen wegrijden, hetgeen niet valt te rijmen met zijn verklaring dat hij zich niet in staat achtte om te rijden.
De verklaringen van [D] en [E] over de opmerking van [gedaagde] nadat hij bij het busje van [A] wegliep, leiden niet tot een ander oordeel. Uit hun verklaringen valt niet op te maken dat het handelen van [gedaagde] tegen de wens van [A] plaats vond.
4.6. Toetsend aan de hiervoor genoemde norm, overweegt de rechtbank ten aanzien van voornoemde feiten als volgt. De manoeuvre van [gedaagde] door het been van [A] te verplaatsen moet als bepaald ongebruikelijk en met de kennis achteraf van de daarop volgende gebeurtenissen als niet raadzaam worden bestempeld. Dat maakt die handelwijze echter nog niet onrechtmatig. In de eerste plaats speelt daarbij een rol dat [gedaagde] ten tijde van zijn handelen niet over die kennis achteraf beschikte. Voorts is van belang dat [gedaagde] er bij zijn handelen op mocht vertrouwen dat [A], die immers kort tevoren de bestelbus had bestuurd, een juiste inschatting kon maken van zijn eigen conditie en de mate waarin hij in staat was zijn auto te besturen. Dat [A] een vermoeide indruk maakte en tijdens het lopen last had van zijn been leidt nog niet tot de conclusie dat [gedaagde] had moeten begrijpen dat [A] niet in staat was om zijn auto adequaat te besturen en dat hij dus had moeten afzien van de gewraakte handelingen. Tot slot is van belang dat er geen grond is om het optreden van [gedaagde] anders te kwalificeren dan het bieden van hulp aan [A], hetgeen noopt tot terughoudendheid bij het oordeel over de onrechtmatigheid.
4.7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van Axa zal worden afgewezen, omdat uit hetgeen zij heeft gesteld niet volgt dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld. LJN BK3929