Rb Limburg 040516 onderdeel autohefbrug valt op voet bij uitladen vrachtwagen; bewijsopdracht tzv toedracht
- Meer over dit onderwerp:
Rb Limburg 040516 onderdeel autohefbrug valt op voet bij uitladen vrachtwagen; bewijsopdracht tzv toedracht
4 De beoordeling
4.1.
Tussen partijen staan de volgende feiten en omstandigheden vast. [eiser] heeft de hulp van [gedaagde] ingeroepen voor het verplaatsen van de twee kolommen van de autohefbrug met behulp van de loader van [gedaagde] . De eerste kolom is door [eiser] en [gedaagde] samen met twee stroppen vastgemaakt aan één van de lepels van de loader (zoals [gedaagde] stelt) of aan beide lepels van de loader (zoals [eiser] stelt). Het zwaarste gedeelte van de kolom – de voet – bevond zich aan de zijde van de cabine en het andere uiteinde van de kolom bevond zich aan het uiteinde van de lepel(s). [gedaagde] heeft met de loader de eerste kolom uit de vrachtwagen getild en deze tien tot vijftien meter verderop op een pallet geplaatst. De tweede kolom is eveneens met twee stroppen aan de lepel(s) bevestigd, echter met de voet van de kolom aan de zijde van het uiteinde van de lepel(s) en het verst van de cabine af. Op enig moment is de kolom van de lepel(s) van de loader geschoven en op de linkervoet van [eiser] terechtgekomen.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat partijen van mening verschillen over de feitelijke toedracht van het ongeval.
4.3.
[eiser] stelt dat [gedaagde] , na het verplaatsen van de eerste kolom, in zijn eentje de stroppen om de tweede kolom en de lepels van de loader heeft gehangen. [gedaagde] heeft vervolgens de tweede kolom met de loader omhoog gehesen, is naar de pallet gereden en heeft de tweede kolom op de pallet geplaatst. De tweede kolom lag echter niet goed op de pallet en [eiser] verzocht [gedaagde] om de kolom te verplaatsen. [gedaagde] heeft de kolom weer aan de stroppen omhooggetild. Vervolgens is [gedaagde] met de loader tegen de pallet gereden, waardoor de lepels van de loader gekanteld zijn, dan wel heeft [gedaagde] de lepels van de loader gekanteld in plaats van naar beneden bewogen. Als gevolg van het kantelen van de lepels is de voorste strop van de lepels afgeschoven, waardoor de kolom op de voet van [eiser] is terechtgekomen.
4.4.
[gedaagde] betwist dat hij de lepels van de loader heeft gekanteld. Hij stelt dat [eiser] en [gedaagde] samen de stroppen om de tweede kolom en de lepel van de loader hebben bevestigd. Toen [gedaagde] de kolom boven de pallet liet zakken, begon [eiser] plotseling en onverwacht aan de kolom te sjorren. Daardoor schoot de voorste strop los, dan wel schoof de strop van de lepel af, waardoor de kolom op de voet van [eiser] is terechtgekomen. Het is technisch niet mogelijk om de lepels van de loader te laten zakken en tegelijkertijd te laten kantelen.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. De vordering van [eiser] is gebaseerd op de stelling dat [gedaagde] – kort samengevat – een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen door de lepels van de loader te (laten) kantelen. Voor de vraag of het in het leven roepen of laten voortbestaan van een gevaarlijke situatie onrechtmatig is, is bepalend of een ander aan een groter risico is blootgesteld dan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs verantwoord is.
4.6.
Het in het leven roepen van een gevaarzettende situatie kan, bij verwezenlijking van dat gevaar, leiden tot aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW), indien is voldaan aan de criteria die door de Hoge Raad zijn geformuleerd in het Kelderluikarrest van 5 november 1965 (ECLI:NL:HR:1965:AB7079). In dit arrest is bepaald dat alleen in het licht van de omstandigheden van het gegeven geval kan worden beoordeeld of en in hoeverre aan iemand, die een situatie in het leven roept die voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, de eis kan worden gesteld, dat hij rekening houdt met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet zullen worden betracht en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen neemt. Daarbij moet worden gelet op de aard van de gedraging, de grootte van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en op de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen. Deze criteria dienen in onderling verband te worden beschouwd.
Daarbij komt dat het enkele feit dat bepaald gedrag zou kunnen leiden tot een ongeval, nog niet betekent dat dit gedrag ook onrechtmatig is. Gevaarscheppend gedrag is alleen onrechtmatig indien de kans op een ongeval als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat men zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden (HR 7 april 2006, LJN: AU6934).
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat, indien de toedracht van het ongeval zoals door [eiser] gesteld zou komen vast te staan, [gedaagde] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.8.
Niet betwist is dat [gedaagde] ervaren is in het bedienen van zijn eigen loader. [gedaagde] was op 11 oktober 2008 bezig met het verplaatsen van een tweeënhalve meter lang en honderden kilo's zwaar object. De kolom hing aan zijn eigen gewicht aan twee stroppen. Anders dan bij de eerste kolom lag het zwaartepunt van de kolom aan het uiteinde van de lepels, derhalve vóór de loader. [gedaagde] heeft – alleen dan wel samen met [eiser] – de stroppen zelf om de tweede kolom bevestigd, zodat hij daarvan op de hoogte was.
Gelet op het gewicht van de kolom en de plaats van het zwaartepunt acht de rechtbank de kans dat de strop bij het kantelen van de lepels van de lepel(s) zou afschuiven, aanmerkelijk. Voorzienbaar was ook dat indien de kolom van de lepel(s) zou afschuiven, deze op [eiser] terecht zou kunnen komen. De rechtbank acht voorts, gelet op de omvang en het gewicht van de kolom, de kans op (ernstig) lichamelijk letsel zeer groot.
[eiser] hoefde naar het oordeel van de rechtbank niet beducht te zijn op een bijzondere, niet voor de hand liggende, manoeuvre als het kantelen van de lepels. Niet in geschil is immers dat [eiser] de regie had over het verplaatsen van de kolommen en gesteld noch gebleken is dat hij [gedaagde] geïnstrueerd heeft de lepels te kantelen. Daarbij komt dat het verplaatsen van de eerste kolom succesvol was verlopen, zonder daarbij de lepels te kantelen. [gedaagde] moest er derhalve rekening mee houden dat [eiser] het kantelen van de lepels niet zag aankomen en dus ook geen extra voorzichtigheid – zoals bijvoorbeeld het nemen van voldoende afstand – zou betrachten.
[gedaagde] heeft daarnaast geen veiligheidsmaatregelen getroffen. [eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] de stroppen met lijmklemmen had moeten vastmaken, zodat deze niet van de lepels hadden kunnen afschuiven. Hoewel het aanbrengen van lijmklemmen mogelijkerwijs niet voldoende was geweest om te voorkomen dat de zware kolom van de strop was afgeschoven, heeft [gedaagde] ook geen andere veiligheidsmaatregelen genomen. [gedaagde] had [eiser] op zijn minst genomen kunnen waarschuwen voldoende afstand te nemen, hetgeen hoogstwaarschijnlijk ook afdoende zou zijn geweest om de schade te voorkomen.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] zich had moeten onthouden van het kantelen van de lepels van de loader.
4.9.
Het betoog van [gedaagde] dat er in het onderhavige geval geen of minder snel aansprakelijkheid moet worden aangenomen omdat het ging om een vriendendienst en [eiser] degene was die instructies gaf aan [gedaagde] , volgt de rechtbank niet. Zonder nadere toelichting – welke ontbreekt – valt niet in te zien waarom de enkele omstandigheden dat [gedaagde] [eiser] belangeloos heeft geholpen en [eiser] de regie had over het verplaatsen van de kolommen, mee zou brengen dat [gedaagde] zich meer risico’s zou mogen veroorloven dan ten opzichte van een andere partij.
4.10.
Voor zover [eiser] stelt dat ook de situatie waarin de strop van de lepels is afgeschoven doordat [gedaagde] tegen de pallet is gereden aansprakelijkheid van [gedaagde] meebrengt, gaat de rechtbank daarin niet mee. Nu [eiser] ter comparitie heeft verklaard dat hij niet gezien heeft dat [gedaagde] met de loader tegen de pallet is gereden, maar dat hij meent dit te hebben gehoord, staat dit niet vast. Voor zover wel in rechte zou komen vast te staan dat de lepels van de loader niet gekanteld zijn door een (directe) handeling van [gedaagde] , maar doordat hij met de loader tegen de pallet is gereden, is de rechtbank van oordeel is dat [gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] . De rechtbank acht de kans dat de strop in een dergelijke situatie, waarbij de lepels van de loader horizontaal zijn gebleven (althans niet door een directe handeling van [gedaagde] zijn gekanteld), niet dermate groot dat [gedaagde] had kunnen voorzien dat de strop van de lepel(s) zou afschuiven en hij er voor had moeten zorgen niet tegen de pallet aan te rijden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat – in de lezing van [eiser] – de tweede kolom al door [gedaagde] op de pallet was geplaatst en op instructie van [eiser] opnieuw door [gedaagde] omhoog is gehesen, waarna het ongeval zich voordeed.
4.11.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat, indien zou komen vast te staan dat [gedaagde] de lepels van de loader gekanteld heeft, [gedaagde] [eiser] aan een groter risico heeft blootgesteld dan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs verantwoord was, waardoor hij in strijd met de jegens [eiser] in het maatschappelijke verkeer geldende zorgvuldigheid – en derhalve onrechtmatig – jegens [eiser] heeft gehandeld.
4.12.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat [gedaagde] de lepels van de loader heeft gekanteld, heeft [eiser] overgelegd een schriftelijke verklaring van zijn moeder, mevrouw [moeder eiser] , en een schriftelijke verklaring van een vriend, de heer [vriend eiser] . [moeder eiser] verklaart dat [gedaagde] direct na het gebeurde in haar bijzijn erkende dat het per ongeluk was gegaan en dat de lepels iets te schuin hadden gestaan (productie 3 bij dagvaarding). [vriend eiser] verklaart dat hij na het ongeval in de woning aan [gedaagde] vroeg wat er gebeurd was en dat [gedaagde] antwoordde dat de voetplaat op de voet van [eiser] was gevallen, dat de lepels niet ver genoeg naar achteren stonden waardoor er een spanband van de lepel is afgegleden (productie 4 bij dagvaarding).
4.13.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van [moeder eiser] en [vriend eiser] ongeloofwaardig zijn, nu zij niet bij het ongeval aanwezig zijn geweest en beiden in een nauwe affectieve relatie tot [eiser] staan en derhalve in zijn voordeel verklaren. [gedaagde] onderbouwt zijn lezing van het gebeurde met de verklaring van zijn echtgenote, [echtgenote gedaagde] . Zij verklaart dat [gedaagde] direct na het ongeval aan de telefoon tegen haar heeft gezegd dat [eiser] de tweede kolom nog even wilde draaien toen deze boven de pallet hing en dat, voordat hij iets kon roepen, de kolom al op de voet van [eiser] lag (productie 2 bij conclusie van antwoord). [gedaagde] wijst er op dat dit overeenkomt met het door hem op 20 oktober 2008 ingevulde schadeformulier met bijbehorende situatieschets (productie 7 bij dagvaarding).
4.14.
Bij deze stand van zaken acht de rechtbank de stellingen van [eiser] voldoende onderbouwd en door [gedaagde] gemotiveerd betwist, zodat aan bewijslevering wordt toegekomen. Volgens de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering draagt [eiser] de bewijslast van zijn stelling dat [gedaagde] de lepels van de loader heeft gekanteld, aangezien hij zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept. Nu [eiser] ook bewijs heeft aangeboden, zal hij tot bewijs van zijn stelling worden toegelaten.
4.15.
Indien [eiser] slaagt in het hiervoor bedoelde bewijs, staat daarmee vast dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Het onder 1 gevorderde ligt in dat geval voor toewijzing gereed.
[eiser] stelt dat zijn linkervoet als gevolg van het ongeval is geamputeerd. [gedaagde] betwist dat [eiser] schade heeft geleden. Subsidiair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat inmiddels een medische eindtoestand is bereikt. Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van de verklaringen van L en [vriend eiser] voldoende vast dat [eiser] als gevolg van het ongeval schade heeft geleden. Nu door [eiser] geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd waaruit volgt dat ten aanzien van het door hem als gevolg van het ongeval op 11 oktober 2008 geleden letsel thans nog geen medische eindtoestand is bereikt, zal de rechtbank [eiser] – indien hij slaagt in het hem opgedragen bewijs – in deze procedure toelaten zich uit te laten over de omvang van de door hem geleden schade, waarna [gedaagde] in de gelegenheid zal worden gesteld daarop te reageren.
Indien [eiser] niet slaagt in het aan hem opgedragen bewijs, zal het gevorderde worden afgewezen.
4.16.
Gelet op het vorenoverwogene draagt de rechtbank [eiser] bewijs op van de onder 4.14 genoemde feiten en omstandigheden. Alle overige beslissingen zullen worden aangehouden. ECLI:NL:RBLIM:2016:11629