Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 190521 Man tilt vrouw van achteren op, raakt in onbalans en valt; vrouw loopt letsel op, man aansprakelijk

RBGEL 190521 Man tilt vrouw van achteren op, raakt in onbalans en valt; vrouw loopt letsel op, man aansprakelijk

2 De feiten
2.1.
In de nacht van 24 op 25 december 2017 waren [eiser] en [gedaagde] met een groep vrienden in café at Dronten, te Dronten.

2.2.
Omstreeks 04:30 uur stond [eiser] buiten het café en daar heeft [gedaagde] haar van achteren opgetild, waarna hij in onbalans is geraakt en [eiser] op de grond is gevallen (hierna: het ongeval).

2.3.
Als gevolg van het ongeval heeft [eiser] een gebroken sleutelbeen opgelopen.

2.4.
Bij brief van 4 juni 2019 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] formeel aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden schade.

3 De vordering en het verweer
3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

I. voor recht verklaart dat de gedragingen van [gedaagde] in de kerstnacht van 2017, die hebben geleid tot de verwondingen van [eiser] , onrechtmatig jegens haar zijn;

II. voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor alle schade die uit het betreffende voorval in de kerstnacht is voortgevloeid en eventueel nog zal voortvloeien;

III. [gedaagde] hoofdelijk veroordeelt om de door haar geleden schade van € 2.425,46 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de datum van algehele voldoening;

IV. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.

3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] haar zonder aanleiding of waarschuwing van achteren heeft opgetild. Hierbij is [gedaagde] in onbalans geraakt, waarna hij [eiser] liet vallen. Door de val liep [eiser] lichamelijk letsel op, waaronder een breuk in haar linker sleutelbeen. Met zijn handelswijze heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] zodat hij gehouden is de door haar geleden schade te vergoeden. [eiser] begroot de geleden immateriële schade op een bedrag van

€ 1.200,00. De materiële schade bedraagt een bedrag van € 1.225,46, bestaande uit reiskosten, kosten medische behandeling en kosten van mantelzorg, aldus [eiser] .

3.3.
[gedaagde] erkent dat hij [eiser] van achteren heeft opgetild en dat zij vervolgens is gevallen. [gedaagde] betwist echter dat hij hiermee onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] . Er was geen sprake van gevaar scheppend gedrag en het optillen kwam voor [eiser] niet onverwacht. Bovendien was de mate van waarschijnlijkheid van een val met letsel klein, zodat [gedaagde] hierop niet bedacht hoefde te zijn. Dat [gedaagde] uit balans is geraakt, is mede het gevolg van de bewegingen die [eiser] maakte nadat zij was opgetild. De val is het gevolg geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. [gedaagde] betwist verder dat [eiser] hulpbehoevend is geweest na het ongeval en dat zij gedurende drie weken mantelzorg nodig had. Zes dagen na het voorval was zij tijdens oud en nieuw alweer op een feest in Dronten aanwezig, aldus [gedaagde] .

4 De beoordeling
4.1.
De kern van het geschil betreft de vraag of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door [eiser] van achteren op te tillen, waarna zij ten val is gekomen.

4.2.
Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.

Onrechtmatig is onder meer een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. [eiser] verwijt [gedaagde] schending van deze zorgvuldigheidsnorm omdat hij een gevaarlijke situatie heeft gecreëerd. Alleen in het licht van de omstandigheden van het geval kan worden beoordeeld of daarvan sprake is. Niet enkel de mogelijkheid tot het ontstaan van schade levert een onrechtmatige gedraging op. Zodanig gevaar scheppend gedrag is slechts onrechtmatig indien de mate van waarschijnlijkheid van schade als gevolg van dat gedrag zo groot is dat de betrokkene zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden (HR 20 juni 1986, NJ 1986, 780 en HR 12-05-2000, NJ 2001, 300). Tegen deze achtergrond is het volgende van belang.

4.3.
[gedaagde] heeft [eiser] in de nacht van 24 op 25 november 2017 op eigen initiatief en dus zonder toestemming van [eiser] geheel onverwacht van achteren opgetild. Nadat [gedaagde] in onbalans raakte is [eiser] op de grond is gevallen. Met het optillen van [eiser] heeft [gedaagde] het risico genomen dat [eiser] ten val zou komen. [gedaagde] heeft daarmee een gevaarlijke situatie gecreëerd. Dat klemt temeer nu zowel [gedaagde] als [eiser] de betreffende avond alcohol had genuttigd. Daarvan is algemeen bekend dat het gebruik daarvan het reactievermogen verkleind en het evenwicht verstoord kan raken. Mogelijk is [gedaagde] als gevolg daarvan in onbalans geraakt en kon [eiser] zichzelf tijdens de val niet goed opvangen. Gelet hierop was de kans dat de handeling van [gedaagde] schade aan [eiser] zou opleveren dusdanig groot, dat [gedaagde] naar maatstaven van zorgvuldigheid ervoor had moeten kiezen om [eiser] niet op te tillen. Dat [gedaagde] niet de intentie heeft gehad om [eiser] schade toe te brengen doet daaraan niet af.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het handelen van [gedaagde] moet worden gekwalificeerd als onrechtmatig handelen jegens [eiser] . De dienovereenkomstig gevorderde verklaring voor recht wordt dan ook toegewezen.

4.4.
[gedaagde] heeft nog opgemerkt dat het niet redelijk is dat [eiser] na enkele jaren nog een vordering heeft ingesteld. Voor zover [gedaagde] hiermee een beroep op rechtsverwerking heeft willen doen, gaat dit niet op. Enkel tijdsverloop levert geen toereikende grond op voor het aannemen van rechtsverwerking. Daartoe is immers vereist dat er bijzondere omstandigheden zijn, als gevolg waarvan [eiser] bij [gedaagde] het gerechtvaardigd vertrouwen zou hebben gewekt dat zij haar aanspraak niet meer geldend zou maken of dat de positie van [gedaagde] onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval [eiser] haar aanspraak alsnog geldend zou maken. Dat is gesteld noch gebleken.

Schade

4.5.
Door het onrechtmatig handelen jegens [eiser] , is [gedaagde] aansprakelijk voor de als gevolg van het ongeval door [eiser] geleden en te lijden schade. De aldus gevorderde verklaring voor recht wordt derhalve toegewezen.

4.6.
Vaststaat, althans dat is niet door [gedaagde] weersproken, dat een causaal verband bestaat tussen het ongeval en de door [eiser] geleden schade zodat daarvan voor het vervolg van de beoordeling wordt uitgegaan. Ten aanzien van de gevorderde schadeposten van [eiser] wordt als volgt geoordeeld.

Reiskosten en medische kosten

4.7.
[gedaagde] heeft de door [eiser] gevorderde schade, bestaande uit een bedrag van € 129,92 aan reiskosten en een bedrag van € 906,54 aan (niet vergoede) medische kosten niet weersproken. Deze schadeposten worden derhalve toegewezen als gevorderd.

Mantelzorg

4.8.
[eiser] vordert verder een bedrag van € 189,00 terzake van mantelzorg die haar ouders haar in de periode na het ongeval hebben verleend. Dat mantelzorg is verleend is door [gedaagde] niet betwist maar hij betwist de omvang daarvan. Volgens [gedaagde] was [eiser] na het ongeval niet zo hulpbehoevend als door haar gesteld. Zes dagen na het ongeval was zij namelijk alweer aanwezig op een door hem georganiseerd oud en nieuw feest, aldus [gedaagde] . [eiser] heeft dit erkend maar volgens haar bestonden de pijn en beperkingen op dat moment nog steeds.

4.9.
De kantonrechter acht het aannemelijk dat [eiser] de eerste dagen na het ongeval de nodige zorg nodig heeft gehad. Mede gezien het feit dat [eiser] in staat was om een feest tijdens oud en nieuw bij te wonen en zij niet heeft onderbouwd dat zij in de periode daarna noodzakelijke mantelzorg van haar ouders heeft ontvangen, zal de kantonrechter de gevorderde kosten aan mantelzorg toewijzen tot een bedrag van € 94,50 (zeven dagen, gedurende 1,5 uur per dag, tegen een tarief van € 9,00).

Smartengeld

4.10.
[eiser] vordert een bedrag van € 1.200,00 aan smartengeld. De factoren die zij van belang acht bij de bepaling van de hoogte van het smartengeld zijn: het gebruik van medicatie gedurende enkele weken, lichamelijke klachten, geen feestvreugde tijdens kerst en oud en nieuw en een blijvend ontsierende plek op haar schouder.

4.11.
Een recht op vergoeding van smartengeld vloeit voort uit artikel 6:95 BW in combinatie met artikel 6:106 BW. Op grond van artikel 6:95 lid 1 BW bestaat een recht tot vergoeding van de schade bestaande uit ander nadeel dan vermogensschade, voor zover de wet recht geeft op vergoeding hiervan. In artikel 6:106 aanhef en onder b BW is vervolgens bepaald dat de benadeelde onder andere recht heeft op smartengeld indien zij lichamelijk letsel heeft opgelopen.

4.12.
Omdat de hoogte van smartengeld niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, wordt deze geschat (artikel 6:97 BW). Voor een schatting van de hoogte van het smartengeld houdt de kantonrechter rekening met de richtlijnen van de Letselschaderaad. Naar het oordeel van de kantonrechter moet het letsel van [eiser] worden gekwalificeerd als licht letsel zoals beschreven in voornoemde richtlijnen. Het letsel van [eiser] is immers binnen zes maanden genezen en bovendien zijn geen complicerende factoren opgetreden.

Daarnaast heeft de kantonrechter de zaak ook vergeleken met enkele zaken uit de Smartengeldgids (ANWB 2021, 26ste druk). Daarbij is gelet op bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen. Dit alles afwegende komt de kantonrechter tot de slotsom dat in dit geval een immateriële schadevergoeding voor [eiser] van een bedrag van € 650,00 passend is.

Wettelijke rente

4.13.
De gevorderde wettelijke rente over de schadevergoeding wordt toegewezen vanaf de datum van het schadeveroorzakend feit, te weten 25 december 2017. ECLI:NL:RBGEL:2021:3291