Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOVE 100321 "Purhuis". Verhaal door gemeente gemaakte kosten tzv verwijdering van met purschuim verontreinigd bouw- en sloopafval

RBOVE 100321 "Purhuis". Verhaal door gemeente gemaakte kosten tzv verwijdering van met purschuim verontreinigd bouw- en sloopafval

3
Het geschil

3.1.
De Gemeente vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde 1] c.s. tot betaling van € 61.773,17, vermeerderd met rente en kosten. Het betreft de kosten die zijn gemaakt voor verwijdering van met pur verontreinigd bouw- en sloopafval op het perceel van [gedaagde 1] c.s. Deze vordering baseert de Gemeente primair op nakoming van een op 25 juli 2018 met [gedaagde 1] c.s. gemaakte afspraak (voor zover nodig aangevuld op grond van de redelijkheid en billijkheid), subsidiair op zaakwaarneming, meer subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking en nog meer subsidiair op onrechtmatige daad.

3.2.
[gedaagde 1] c.s. voert verweer. [gedaagde 1] c.s. betwist dat er enige afspraak is gemaakt. [gedaagde 1] c.s. betwist tevens dat de kosten op haar verhaald kunnen worden op grond van zaakwaarneming, ongerechtvaardigde verrijking of onrechtmatige daad.

3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil betreft de vraag wie gehouden is tot betaling van de kosten voor verwijdering van het met pur verontreinigde bouw- en sloopafval op het perceel van [gedaagde 1] c.s. (hierna: de verwijderingskosten): de Gemeente of [gedaagde 1] c.s.

Nakoming overeenkomst

4.2.
Eerst dient te worden beoordeeld of de Gemeente een overeenkomst heeft gesloten met [gedaagde 1] c.s., op grond waarvan [gedaagde 1] c.s. verplicht is de verwijderingskosten te betalen.

4.3.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat er sprake is van een overeenkomst stelt de Gemeente dat [B] op 25 juli 2018 heeft aangeboden dat de Gemeente het afval zou verwijderen en dat met [gedaagde 1] c.s. een betalingsregeling getroffen zou worden. [gedaagde 1] c.s. zou goed kennis genomen hebben van het standpunt van de Gemeente dat de kosten gemaakt werden ten behoeve van [gedaagde 1] c.s. en dat de Gemeente daarvan vergoeding verlangde. [gedaagde 1] c.s. zou het standpunt van de Gemeente, dat de kosten bij haar in rekening werden gebracht, niet hebben bevestigd, maar ook niet hebben weersproken. Het College zou na de zomervakantie, in september, een gesprek met [gedaagde 1] c.s. aangaan om de financiële afwikkeling te bespreken. Daarmee zou [gedaagde 1] c.s. uiteindelijk akkoord zijn gegaan.

4.4.
[gedaagde 1] c.s. betwist gemotiveerd dat ze zou hebben afgesproken dat de Gemeente opdracht zou geven tot verwijdering van het Afval en dat [gedaagde 1] c.s. de verwijderingskosten zou betalen. Aan [gedaagde 1] c.s. zou door [B] zijn medegedeeld; ‘wij halen het afval op, en jullie gaan dat betalen’. Toen [gedaagde 1] c.s. zei dat daar geen aanleiding voor was en dat ze daar geen toestemming voor gaf, liet [B] weten dat hij daarvoor geen toestemming nodig had. [gedaagde 1] c.s. stelt dat ze herhaalde geen toestemming te geven, en dat ze liet weten nul euro te betalen als de Gemeente het toch zou ophalen.

4.5.
Artikel 6:217 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat een overeenkomst tot stand komt door aanbod en aanvaarding daarvan. De rechtbank is van oordeel dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [gedaagde 1] c.s. verplicht zou zijn tot betaling van de (door de Gemeente betaalde) verwijderingskosten.

4.6.
Partijen maakten geen concrete, duidelijke afspraak, op grond waarvan [gedaagde 1] c.s. de verwijderingskosten zou moeten betalen. De Gemeente omschrijft de door haar gestelde afspraak in haar dagvaarding als een nog af te wikkelen kwestie, die in wezen geagendeerd wordt: ‘dat in september 2018 afspraken gemaakt zouden worden over de financiële afwikkeling’. Er waren dus nog geen, of althans onvoldoende concrete, afspraken waren gemaakt over die afwikkeling. Er is ook niet gesteld of gebleken dat er na 25 juli 2018 alsnog nadere afspraken tussen partijen zijn gemaakt over deze financiële afwikkeling. In haar processtukken erkent de Gemeente dit ook. In de dagvaarding staat: ‘Partijen zijn het weliswaar niet eens geworden over de betaling van de kosten van het afvoeren ( ... ).’ En in de pleitnota is nog aangevuld: ‘Een glasheldere en uitgewerkte afspraak over de kosten is niet tot stand gekomen’.

4.7.
De rechtbank neemt daarbij nog in aanmerking dat het gesprek van 25 juli 2018 plaatsvond, in reactie op een sommatie van de Gemeente om het Afval zo spoedig mogelijk te laten verwijderen, met de mededeling dat de Gemeente dat anders zou laten doen op kosten van [gedaagde 1] c.s.. De Gemeente zette [gedaagde 1] c.s. onder druk. Vast staat dat [gedaagde 1] c.s. zich daartegen heeft verzet. Het was voor [gedaagde 1] c.s. niet mogelijk om de gestelde termijn te halen. De Gemeente was zich er ook van bewust dat [gedaagde 1] c.s. niet zomaar kon en wilde betalen voor hoge verwijderingskosten. Onder die omstandigheden, had het op de weg van de Gemeente gelegen om voldoende duidelijke en concrete afspraken te maken over de betaling van de (substantiële) kosten voor verwijdering, voordat ze opdracht zou geven aan [X] . De Gemeente heeft echter haar eigen plan getrokken en meteen op 25 juli 2018 opdracht gegeven aan [X] om het Afval per direct op te halen.

4.8.
De Gemeente beschrijft het gesprek van 25 juli 2018 zelf ook als ‘moeizaam’. [gedaagde 1] c.s. zou ‘om zijn verantwoordelijkheid voor de kosten heen hebben gedraaid’. Op dat moment was bovendien nog niet eens bekend hoeveel het precies zou gaan kosten. De Gemeente wilde het gesprek vervolgens schriftelijk bevestigen, maar verzond dit mailbericht pas op 7 augustus 2018 (terwijl de opdracht tot verwijdering al op 25 juli 2018 aan [X] werd gegeven) en naar een verkeerd mailadres. Dat leidde ertoe dat de door de Gemeente gestelde afspraak niet meteen door [gedaagde 1] c.s. weersproken kon worden. Toen [betrokkene] het bericht vele weken later alsnog ontving, liet hij uitdrukkelijk weten dat er geen toestemming is gegeven om het sloopafval op te halen. Uit de stukken blijkt ook dat één van de gesprekspartners namens de Gemeente niet overtuigd was van het bestaan van de gestelde afspraak. [A] bevestigt nadien immers in een (interne) mail aan [B] dat [gedaagde 1] c.s. volgens hem geen toestemming heeft gegeven.

4.9.
Kortom, partijen hebben naar het oordeel van de rechtbank geen overeenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde 1] c.s. de gevorderde verwijderingskosten zou moeten betalen. Gelet op het voorgaande, passeert de rechtbank het bewijsaanbod van de Gemeente ten aanzien van de door haar gestelde afspraak en wijst ze de vordering af, voor zover deze op nakoming van een overeenkomst is gebaseerd.

aanvullende werking redelijkheid en billijkheid

4.10.
Volledigheidshalve overweegt de rechtbank nog als volgt ten aanzien van het beroep van de Gemeente op aanvulling van de gemaakte afspraken op grond van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 lid 1 BW.

4.11.
De Gemeente stelt dat [gedaagde 1] c.s. wist dat de Gemeente de kosten in rekening zou brengen, en dat [gedaagde 1] c.s. toch de Gemeente heeft benaderd en gevraagd heeft om hulp bij het afvoeren. Daaruit zou dan moeten voortvloeien dat [gedaagde 1] c.s. akkoord is gegaan met een betalingsverplichting, dan wel dat de Gemeente daar gerechtvaardigd op mocht vertrouwen. Door [gedaagde 1] c.s. wordt dit betwist.

4.12.
De aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, zoals bedoeld in artikel 6:248 lid 1 BW, houdt in dat een overeenkomst niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen heeft, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien.

4.13.
Voor zover er al enige afspraak zou zijn gemaakt op 25 juli 2018, is er naar het oordeel van de rechtbank onder deze omstandigheden geen aanleiding tot aanvulling op grond van de redelijkheid en billijkheid met een verplichting tot betaling van de verwijderingskosten. De rechtbank acht het enkele feit dat [gedaagde 1] c.s. de Gemeente om hulp heeft gevraagd, daartoe onvoldoende. [gedaagde 1] c.s. heeft er in dat kader terecht op gewezen dat ze de Gemeente om advies en steun vroeg. Dat is iets anders dan de hulp die de Gemeente zelf besloot te bieden, door aanstonds (zelfstandig en voortvarend) opdracht te verstrekken tot verwijdering van het Afval.

Zaakwaarneming

4.14.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of [gedaagde 1] c.s. verplicht is tot betaling van de verwijderingskosten aan de Gemeente op grond van zaakwaarneming.

4.15.
De Gemeente stelt dat sprake was zaakwaarneming en dat daarvoor een redelijke grond bestond, omdat het Afval hoe dan ook afgevoerd moest worden. Het Afval stond aan nieuwe bebouwing van het perceel in de weg en het bracht volgens [gedaagde 1] c.s. ernstige gezondheidsrisico’s met zich voor de omgeving, waarover grote maatschappelijke onrust was ontstaan. De Gemeente stelt dan dat [gedaagde 1] c.s. zelf wilde dat de Gemeente het Afval zou verwijderen.

4.16.
[gedaagde 1] c.s. betwist dat sprake was van een redelijke grond voor zaakwaarneming, nu de gemeente wist op basis van het RIR rapport (dat [gedaagde 1] c.s. toen niet in bezit had) dat er geen sprake was van norm-overschrijdende waarden die tot ernstige gezondheidsrisico’s konden leiden, en dat dus evenmin sprake was van de door de Gemeente gestelde urgentie. Een beroep op zaakwaarneming is niet mogelijk, stelt [gedaagde 1] c.s., omdat de Gemeente haar eigen belang behartigde. De Gemeente was verantwoordelijk voor de maatschappelijke rust, en over de mogelijke gezondheidsrisico’s van het Afval voor de omgeving was onrust ontstaan. De Gemeente greep in, waardoor [gedaagde 1] c.s. de situatie niet meer zelf kon oplossen.

4.17.
Zaakwaarneming (artikel 6:198 BW) is het zich willens en wetens op redelijke grond inlaten met de behartiging van eens anders belang, zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen. Zaakwaarneming is op haar plaats wanneer behartiging geboden is van het belang van iemand die daartoe niet zelf in staat is. Belangenbehartiging tegen de wil van degene wiens belang wordt behartigd, kan niet gelden als zaakwaarneming in de zin der wet, behoudens uitzonderlijke omstandigheden.4

4.18.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Gemeente zich willens en wetens ingelaten met de behartiging van het belang van een ander. Dat hier ook mede het belang van de Gemeente door werd gediend, wegens de maatschappelijke onrust in verband met mogelijke gezondheidsrisico’s voor de omgeving, staat niet aan zaakwaarneming in de weg. Met het verwijderen van het Afval was het belang van [gedaagde 1] c.s. gediend. De rechtbank neemt bovendien aan dat dit belang welbewust is gediend, en niet onbedoeld zoals [gedaagde 1] c.s. stelt.

4.19.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat er geen sprake was van een redelijke grond voor het behartigen van het belang van [gedaagde 1] c.s. door de Gemeente. De omstandigheden van het geval rechtvaardigden het ingrijpen door de Gemeente niet, gelet op het volgende.

4.20.
Vast staat dat [gedaagde 1] c.s. de hulp van de Gemeente heeft ingeroepen omdat ze al die tijd betrokkenheid van de Gemeente heeft gemist. [gedaagde 1] c.s. zocht (in ieder geval) steun en advies. De Gemeente legt de hulpvraag van [gedaagde 1] c.s. uit als een reden om in te grijpen, door zelf onderzoek te laten doen (RIR rapportage) en vervolgens opdracht te geven tot verwijdering van het Afval. Daarbij voelde de Gemeente zich kennelijk vrij om [X] aanstonds aan het werk te zetten, wetende dat er aanzienlijke kosten gemaakt zouden worden.

4.21.
De (vermoedelijke) wil van de belanghebbende is een factor waarmee rekening kan worden gehouden bij de beantwoording van de vraag of een redelijke grond voor zaakwaarneming aanwezig is. Het lijkt er op dat de Gemeente geen of althans onvoldoende acht heeft geslagen op de wil van [gedaagde 1] c.s., wiens belang ze meende waar te nemen. Het was de Gemeente bekend dat [gedaagde 1] c.s. niet bereid of in staat was om aanzienlijke kosten voor de verwijdering van het Afval voor haar rekening te nemen, daartegen verzette [gedaagde 1] c.s. zich immers en daarover had al een moeizaam gesprek plaatsgevonden dat niet tot concrete afspraken leidde. De wettelijke regeling van zaakwaarneming biedt dan niet de gelegenheid aan de Gemeente om tegen de wil van [gedaagde 1] c.s. diens belangen te gaan waarnemen, terwijl alle kosten daarvan voor rekening van [gedaagde 1] c.s. komen.

4.22.
Er is naar het oordeel van de rechtbank ook niet gebleken van een zodanige noodsituatie dat onmiddellijk door de Gemeente gehandeld moest worden, zonder dat onderzoek gedaan kon worden naar alternatieven, gelet op de inhoud van het RIR-rapport, op grond waarvan de Gemeente de gezondheidsrisico’s beperkt achtte. In de pleitnota bevestigt de Gemeente nog eens dat het Afval in werkelijkheid volkomen ongevaarlijk was.

4.23.
De Gemeente ontnam [gedaagde 1] c.s. de mogelijkheid om haar eigen belang te behartigen. Terwijl [gedaagde 1] c.s. nog op zoek was naar een oplossing, naar een alternatief voor de (voor de hand liggende maar kostbare) verwijdering van het Afval waar de Gemeente voor koos. [gedaagde 1] c.s. staakte eerder haar poging om het purschuim handmatig te verwijderen, vanwege mogelijke gezondheidsrisico’s, maar beëindigde die werkzaamheden naar eigen zeggen nog niet definitief en onderzocht een veiligere werkwijze met overdrukpakken. In de reactie van [betrokkene] op de sommatie van de Gemeente, laat hij ook weten dat het terrein niet kan worden betreden omdat hij niet over de juiste beschermingsmiddelen beschikt. [gedaagde 1] c.s. had meer tijd nodig, maar kreeg die tijd niet, vanwege de sommaties van de Gemeente en het daaropvolgende ingrijpen van de Gemeente.

4.24.
Het voorgaande betekent dat niet is voldaan aan de vereisten van zaakwaarneming als bedoeld in artikel 6:198 BW, zodat de Gemeente [gedaagde 1] c.s. niet uit dien hoofde kan aanspreken tot vergoeding van de verwijderingskosten.

Ongerechtvaardigde verrijking

4.25.
Dan dient vervolgens te worden beoordeeld of de Gemeente mogelijk recht heeft op een vergoeding van de verwijderingskosten, op grond van ongerechtvaardigde verrijking.

4.26.
De Gemeente stelt dat het Afval verwijderd diende te worden én dat vast staat dat het als restafval gestort diende te worden, omdat het niet recyclebaar was als gevolg van de contaminatie met pur. Op grond daarvan, concludeert de Gemeente dat [gedaagde 1] c.s. als eigenaar van het perceel en het Afval, de verwijderingskosten sowieso had moeten maken. Er bestond volgens haar geen alternatief. De Gemeente zou dan ongerechtvaardigd verarmd worden ten bate van [gedaagde 1] c.s., als de Gemeente deze kosten zou moeten blijven dragen.

4.27.
[gedaagde 1] c.s. betwist dat ze voor de gevorderde € 61.773,17 verrijkt zou zijn, ten koste van de verarming van de Gemeente. [gedaagde 1] c.s. onderbouwt dit als volgt. Door de aanpak van de Gemeente, die een termijn stelde waarbinnen verwijdering van ongesorteerd restafval moest plaatsvinden, is aan [gedaagde 1] c.s. alle mogelijkheid ontnomen kosten beperkende inspanningen, zoals het sorteren van restafval en het handmatig verwijderen van het PUR, uit te voeren. [gedaagde 1] c.s. heeft een dienst opgedrongen gekregen, waar ze niet om vroeg, die niet nodig was en die haar ook niet gebaat heeft. [gedaagde 1] c.s. kon een beroep doen op vrienden, kennissen en de stichting, als die hulp voortgezet had kunnen worden in juli 2018 was de rekening aanzienlijk lager geweest en mogelijk zelfs nihil.

4.28.
Artikel 6:212 lid 1 BW bepaalt dat hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, verplicht is, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Voor toewijzing van een vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking dient sprake te zijn van een verrijking, van een verarming, van causaal verband tussen de verrijking en de verarming en tot slot dient de verrijking ongerechtvaardigd te zijn.

4.29.
Naar het oordeel van de rechtbank, is in dit geval sprake van ongerechtvaardigde verrijking. [gedaagde 1] c.s. is verrijkt, nu er geen kosten meer gemaakt hoefden te worden om het Afval van haar perceel te verwijderen. Deze verrijking ging ten koste van een verarming van de Gemeente, die de verwijderingskosten heeft gedragen. Er bestaat bovendien geen redelijke oorzaak of rechtvaardigingsgrond voor de verrijking, in een rechtshandeling of in de wet.

4.30.
Vervolgens dient te worden beoordeeld, welke schade vergoed dient te worden op grond van de ongerechtvaardigde verrijking. De schadevergoeding gaat niet verder dan het bedrag van de verrijking en van de verarming, en moet bovendien redelijk zijn. Bij de beoordeling van de vraag in hoeverre vergoeding redelijk is, heeft de rechter de mogelijkheid alle omstandigheden van het geval te wegen om te voorkomen dat aan iemand ten onrechte een hem niet passende besteding zou worden opgedrongen. In dat kader, overweegt de rechtbank als volgt.

4.31.
De Gemeente heeft gesteld dat zij de verwijderingskosten heeft gedragen, waardoor haar verarming € 61.773,17 bedraagt. De Gemeente stelt dat [gedaagde 1] c.s. deze verwijderingskosten sowieso had moeten maken, zodat de omvang van haar verrijking even hoog is, maar dat heeft [gedaagde 1] c.s. gemotiveerd betwist. [gedaagde 1] c.s. onderbouwde die betwisting met de stelling dat ze al 30 tot 40 ton van het bouw- en sloopafval had laten afvoeren, nadat ze handmatig het pur verwijderde van het puin met hulp van vrijwilligers. Daarvoor waren nauwelijks kosten gemaakt. Hoewel die inspanningen veel tijd hebben gekost en wegens gezondheidsklachten werden gestaakt, was voortzetting met betere beschermende maatregelen (zoals bijvoorbeeld overdrukpakken) mogelijk geweest volgens [gedaagde 1] c.s.. Dat is door de Gemeente niet dan wel onvoldoende betwist. De rechtbank volgt de Gemeente daarom niet in haar stelling dat er geen andere mogelijkheid bestond dan het storten van het Afval tegen de gevorderde verwijderingskosten van € 61.773,17.

4.32.
[gedaagde 1] c.s. had feitelijk niet langer de gelegenheid om te onderzoeken hoe ze het Afval op alternatieve wijze, en tegen lagere kosten, kon afvoeren. Ze had het nog niet opgegeven, maar haar inspanningen werden onderbroken door de acties van de Gemeente.

4.33.
De rechtbank stelt op grond van de RIR rapportage vast dat het Afval, bestaande uit puin met daaraan vastgekleefd gestold pur, zoals het zich ten tijde van de verwijdering op het perceel bevond, niet recyclebaar was en gestort moest worden. De rechtbank neemt ook aan dat daar aanzienlijke kosten voor gemaakt moeten worden, en verwijst onder meer naar de antwoorden op kamervragen waaruit volgt dat de gevorderde kosten marktconform zouden moeten zijn. De rechtbank realiseert zich echter, dat dit een kostbare wijze van verwijdering van het Afval betreft en dat de Gemeente aan [gedaagde 1] c.s. de mogelijkheid heeft ontnomen om nader onderzoek te doen en nadere inspanningen te verrichten teneinde de kosten te beperken. Hoewel [gedaagde 1] c.s. als eigenaar van het perceel en het Afval de verantwoordelijkheid draagt voor de verwijdering daarvan, heeft de Gemeente haar de zeggenschap in feite ontnomen door opdracht te geven tot verwijdering, ongeacht de daaraan verbonden kosten.

4.34.
Als [gedaagde 1] c.s. gevolgd wordt in haar stellingen, dat het intensief, maar mogelijk was om het pur handmatig van het puin te scheiden, met behulp van overdrukpakken of andersoortige beschermingsmiddelen, dan is haar stelling dat ze het puin voor een veel lager bedrag zou kunnen laten afvoeren niet onaannemelijk. [gedaagde 1] c.s. voert in dat kader ook aan dat ze kosten kon besparen door het Afval zelf in containers te plaatsen. [gedaagde 1] c.s. stelt dat ze ongesorteerd sloop- en puinafval (320 ton) in dat geval kon laten verwijderen voor € 13.000,- inclusief BTW, met behulp van acht containers via de site www.afvalcontainerbestellen.nl. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat achteraf niet zeker is of het puin volledig van de pur-resten kon worden ontdaan en of een afvalwerker het vervolgens zou accepteren op de door [gedaagde 1] c.s. gestelde wijze, voert [gedaagde 1] c.s. nadrukkelijk aan dat dit met betere bescherming haalbaar was geweest, en dat uit de RIR rapportage blijkt dat het geen giftig en chemisch afval was. De Gemeente heeft in dat kader betwist dat de door [gedaagde 1] c.s. gestelde kosten reëel zijn, door te verwijzen naar de destijds bestaande contaminatie met pur, hetgeen de omvang van de gemaakte verwijderingskosten zou rechtvaardigen. De Gemeente wijst er dan op dat voor het afvoeren van ongesorteerd en niet recyclebaar sloopafval geen alternatief bestond. Om sloopafval voor hergebruik (recycling) te kunnen inzetten diende het te worden gescheiden in verschillende ‘monostromen’, hetgeen niet mogelijk was volgens de Gemeente. Het scheiden van pur van de rest van het sloop- en bouwafval was monnikenwerk, zoveel is duidelijk, maar kennelijk voerde [gedaagde 1] c.s. dit al wel voor een deel uit (met behulp van vrijwilligers). Dat een professionele afvalverwerker zich mogelijk niet bereid of in staat achtte om het pur van de rest van het afval te scheiden, neemt nog niet weg dat [gedaagde 1] c.s. betoogt dat ze dit al eerder handmatig deed en – met betere bescherming – kon en wilde voortzetten. Dat is door de Gemeente onvoldoende weersproken.

4.35.
De Gemeente heeft er op haar beurt steeds op gewezen dat [gedaagde 1] c.s. niet bereid of in staat was om het zelf te regelen, maar heeft [gedaagde 1] c.s. daartoe ook niet veel tijd en gelegenheid geboden. Vanaf het moment dat de Gemeente betrokken raakte, zette ze in feite druk op de ketel. Het lijkt alsof dit aanvankelijk werd ingegeven door de verwachting dat ze die bevoegdheid had binnen het bestuursrechtelijk kader (bestuursdwang), hetgeen mogelijk verklaart waarom de Gemeente zo voortvarend aan de slag ging. De grondslag voor toepassing van bestuursdwang werd door de Gemeente uiteindelijk kennelijk te mager geacht. De rechtbank acht de door de Gemeente gekozen aanpak vervolgens niet passend binnen het civielrechtelijke kader, waarin de Gemeente feitelijk optrad, en acht het niet redelijk om alle kosten die de Gemeente maakte zonder meer te laten vergoeden door [gedaagde 1] c.s..

4.36.
Hoewel [gedaagde 1] c.s. in deze procedure nog naar voren brengt dat ze gerustgesteld zou zijn over de gezondheidsrisico’s van het pur, als ze het RIR rapport zou kennen, acht de rechtbank die weergave niet geheel realistisch. [gedaagde 1] c.s. heeft niet voor niets haar woning gesloopt, vanwege diezelfde gezondheidsrisico’s, hetgeen een drastische aanpak betreft en hetgeen duiding geeft aan de door haar gevoelde ernst van deze risico’s. Ook de uitlatingen in de media getuigen daarvan. Het is voor de rechtbank niet vanzelfsprekend dat een dergelijke mate van onrust, gesust zou worden met die enkele RIR-rapportage, ook gelet op de waarschuwingen van door [gedaagde 1] c.s. geraadpleegde medisch specialisten over de gevolgen van pur. Het scheiden van het pur van het overige bouw- en sloopafval vergde bovendien de nodige tijd en moeite, en het treffen van de beschermende maatregelen en het onderzoek naar alternatieven was kennelijk ook niet eenvoudig. Uit het dossier valt op te maken dat [gedaagde 1] c.s. met de handen in het haar zat. Gelet daarop is [gedaagde 1] c.s. in ieder geval tijd, moeite en kosten bespaard, toen de Gemeente het Afval liet afvoeren.

4.37.
Rekening houdend met alle hiervoor besproken omstandigheden van dit geval en deze in onderlinge samenhang beziend, acht de rechtbank vergoeding van een deel van de door de Gemeente gemaakte kosten voor verwijdering van het Afval door [gedaagde 1] c.s. redelijk en passend. Nu de omvang van de schade in dit geval niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, wordt zij geschat. De rechtbank stelt het bedrag dat [gedaagde 1] c.s. moet betalen aan de Gemeente vast op € 20.000,- .

4.38.
Hetgeen voor het overige nog is aangevoerd, behoeft gelet op het voorgaande geen behandeling meer. ECLI:NL:RBOVE:2021:1012